| |
| |
| |
Hoofdstuk 4
Op het schip stond Abe tussen de dicht opeengedrongen passagiers aan de railing. Hij zag niets anders meer dan dat groepje mensen op de kade.
Aukje in haar Fries kostuum viel erg op in de grauwe groep achterblijvenden. Ze zag er rank, meisjesachtig haast, uit.
Jan reikte al tot haar schouder, zwaarder, plomper dan zijn moeder. Aan haar hand hield ze Pier, klein, tenger, in zoveel dingen het evenbeeld van zijn moeder.
Abe schreeuwde haar naam boven het lawaai uit, even maakte ze haar hand los van Pier en zwaaide met twee armen. Hij zag nu alleen haar nog, vergat de kinderen en bleef haar naam schreeuwen. Hij liet zijn tranen de vrije loop.
Het beeld van de vrouw die hij zo onherroepelijk verliet verwaasde in de tranen, het werd één met de rommelige achtergrond van kisten en vaten op de kade. De kade werd één met de stad, de huizen, de bruggen en temidden van dit alles Aukje, een lichte stip met haar witte muts in het grauw van de stad.
Of ze hem nog zag wist hij niet, hij bleef zwaaien.
Vooral omdat hij in de afgelopen dagen en weken alleen maar aan de toekomst had gedacht, was hij vrij zorgeloos naar dit afscheid toegeleefd. Zoals zo vaak, besefte hij de realiteit pas toen die er was.
Pas op dit moment besefte hij in volle omvang wat hij achterliet, wist hij, dat hij niet zonder haar, zonder zijn jongens kon en nu was het te laat, er was geen terug meer. Hij liet zijn armen zakken en omklemde met kracht de houten railing.
‘Het moet, het moet,’ mompelde hij schor, ‘het kon zo niet doorgaan.’
Op het tussendek waren de Oosteuropese landverhuizers nog druk bezig alles te redderen. Slechts enkelen keken naar de wal, niemand wuifde of riep, ze lieten niets en niemand achter.
Toen ze zo ver gevaren waren, dat andere gebouwen en schepen de kade aan het gezicht onttrokken, gingen de meeste passagiers naar binnen om hun hut in orde te maken.
Abe bleef aan dek. Hij staarde, nietsziend, naar de havens en de drukte op de rivier. Hij was nu alleen, nu kwam het op hem aan.
Hij moest er voor zorgen dat ze het beter kregen.
Wat waren ze er in al die jaren mee opgeschoten, dat ze van de vroege ochtend tot de late avond gezwoegd hadden?
| |
| |
Abe herinnerde zich die rampzalige augustusmaand in 1911, toen op volkomen onverklaarbare wijze de helft van zijn koeien doodging. Dat was juist in de tijd toen het er naar uit ging zien dat ze eindelijk genoeg geld zouden hebben om, met een flinke hypotheek, de boerderij van de kerk te kunnen kopen. Abe en Aukje hadden een zogenaamde ‘kerkeplaats’, een boerderij, die eigendom is van de plaatselijke kerk en Abe wist dat het kerkbestuur plan had een of meer boerderijen te verkopen.
Door de veesterfte van 1911, die slechts enkelen trof en waar geen verzekering tegen hielp, waren ze weer even ver als bij hun trouwen in 1900.
Het medeleven van zijn schoonouders beperkte zich tot een nors: ‘Zo is het boerenleven.’ Zwager Tjalling zei helemaal niets. Hun vee bleef gezond.
Ze drongen er wel op aan dat de kadavers snel verwijderd zouden worden.
Bij alles wat Abe deed voelde hij altijd de stille kritiek van zijn schoonfamilie. Ook Aukje leed daaronder, hij wist het, al spraken ze er nooit over.
Als pake aan de grens van hun weiden aan de slootkant stond voelde je zijn priemende blik. Je wist dat hij de distels op je velden telde, toekeek als je de koemest op het land verspreidde.
Wat waren de Atema's nieuwsgierig geweest, toen Abe voor het eerst een schip vol laagveen liet komen om zelf turf te maken. Op een stuk land met planken afgezet, schepten ze de bruine bagger, lieten die drogen na eerst op blote voeten de grootste kluiten fijngetrapt te hebben. Later sneden ze korte turf uit de halfdroge modderkoek. Dan al die turven drogen in de wind en je had met heel veel werk goedkope brandstof. Ook Aukje en de jongens baggerden vrolijk mee.
Het zou eigenlijk op die mooie zomerdagen een groot feest geweest zijn voor alle vier als daar niet vlakbij de Atema-state lag als een boosaardig insect met wuivende populierenpoten rond het hoge schuurlijf en met de kleine woonhuiskop nog net zichtbaar.
Dat hun dochter zo moest slaven en zwoegen was erg. Maar dat hun arbeiders dat zagen was te veel voor de trotse Atema's.
Toch was Abe er van overtuigd, dat Aukje niet ongelukkig was. Ze werkten voor zichzelf en ze hadden met de familie en het dorp niets te maken. Of wel? Bleef het niet steken, nog steeds bij allerlei gelegenheden herinnerd te worden aan de vader die mislukt was, aan de broer die een vrijbuitersleven leidde?
Dorpsroddel is zelden zo onhoorbaar of ze doet pijn. Abe wist dat
| |
| |
zijn kinderen nog aangekeken werden op de fouten van een grootvader, die ze nooit gekend hadden en een oom die ze vrijwel niet kenden.
Het maakte Abe vaak kribbig en neerslachtig, als hij moest ervaren, dat men hem niet beoordeelde op eigen werk, op eigen kwaliteiten, maar altijd in relatie tot zijn voorgeslacht.
Aukje hielp hem daar dan wel weer over heen, al viel het haar de laatste jaren moeilijker. Haar gezondheid liet te wensen over. 's Winters lag ze vaak wekenlang ziek te bed. De dokter schreef medicijnen voor, keek ernstig en bleef vaag. Abe was er vast van overtuigd, dat Aukje kerngezond zou zijn als ze in een andere omgeving zou komen, als ze wat minder zorgen had. Hier bleven ze in het zelfde kringetje ronddraaien, zelfs hun kinderen zouden er nog niet uitkomen.
Staande op het bovendek van de Pisa, op weg naar Canada, zag Abe het nu weer heel duidelijk. Wat hij deed was goed. Het was de redding van wat hem het liefste op aarde was: zijn vrouw en zijn kinderen. Heel zijn arrogante schoonfamilie kon naar de drommel lopen. Het achterlijke, konkelende, Friese flutdorp mocht wat hem betrof met een grote knal naar de maan geschoten worden, om daar in de stinkende walm van half-christelijke achterklap verder te rotten. Hij zou zijn gezin een beter, een vrijer leven bieden. Hij zou dat nieuwe leven vinden in het nieuwe land met de vele mogelijkheden.
Hij was er naar toe gegroeid, naar deze oplossing van hun uitzichtloos bestaan.
Twee jaar geleden, een paar maanden na de grote tegenslag, had hij een advertentie gezien in de krant. Met grote letters stond er CANADA en iets kleiner daaronder: het land der 20e eeuw. Dan een wijd landschap met een opkomende zon achter oogstende boeren, een spoorweg, een kerkje en elevatoren. In het midden van de prent een man met een breedgerande hoed die tegen een boers mannetje zei:
‘Wenscht gij een voorspoedig bestaan
Verlossing van zware pacht en van duur,
Sluit U aan bij de velen en wacht niet
tot de kansen verkeken zijn.
Bij de adressen eronder stond Van der Werff en Co te Leeuwarden, daar kon men alle inlichtingen krijgen.
Korte tijd later was er een voorlichtingsbijeenkomst, waar meer bijzonderheden werden gegeven over de mogelijkheden van emigra- | |
| |
tie. Na het melkrijden spande Abe het paard voor een plat, licht karretje, nam brood mee en reed naar de plaats waar de lezing gehouden werd.
Het was de achterzaal van een dorpsherberg. Op stijve rechte stoelen zat een aantal mannen te wachten, tot het begon. Achter in de zaal was een jongen bezig een grote projectielantaarn op te stellen. Op het toneel stond een houten raamwerk waar het projectiescherm opgespannen werd.
Abe schoof zwijgend aan bij een rij mannen midden in de zaal. Enkelen, die uit hetzelfde dorp kwamen, spraken zacht met elkaar, verder hing er een gedrukt zwijgen als bij een begrafenis vóór het binnendragen van het lijk.
Langzaam vulde zich de zaal met mensen, meest mannen en een enkele vrouw. Sneller vulde zich de zaal met een dichte rook uit tientallen pijpen en sigaren.
Na ongeveer een kwartier kwam er een man voor het doek staan. Hij droeg een gekleed pak met hoge boord en omgeslagen punten, waaronder een plat zwart dasje in een stijf vest verdween. In Stadsfries richtte hij het woord tot de aanwezigen. Het was niet duidelijk of het Van der Werff was of Co of nog iemand anders. Hij gaf het woord aan de spreker van die avond, een man die in rad Hollands een enthousiast verhaal over Canada begon af te steken.
Hij noemde prijzen, regelingen om vrijwel gratis grond te krijgen, reismogelijkheden en inkomens en gaf hoog op van de gunstige kansen die er voor ondernemende boeren waren in het nieuwe land. Hij praatte maar en praatte maar over bushels graan, over oogstmachines, over elevatoren, zich niet realiserend dat hij vrijwel uitsluitend veehouders tegenover zich had. Het publiek liet de woordenstroom over zich heen gaan.
Toen de spreker even stopte om een slokje water te drinken, fluisterde de man die de avond geopend had, hem wat in.
De spreker mompelde enkele verwarde klanken, griste een ander papier uit zijn tas en begon een even snel en even geestdriftig betoog over de unieke mogelijkheden voor de veeteelt in Canada. Daarna was er pauze. Belangstellenden konden folders bij de spreker halen en nadere vragen stellen.
Abe haalde ook zo'n boekje en stak het in zijn zak, hij zou het thuis wel lezen. Velen vroegen de spreker bijzonderheden over soort vee, grasopbrengst, melkopbrengst en vetgehalte, waarop de ongelukkige spreker weinig duidelijke antwoorden wist te geven. Zijn kennis eindigde bij de rand van het papier waarop zijn tekst stond.
| |
| |
Na de pauze toonde men beelden van het nieuwe land met de ‘toverlantaarn’.
Boeren op het land met grote machines en veel mensen en paarden de oogst binnenhalend, een man die bij de spoorlijn zijn graan afleverde en daarvoor een stapel geld uitbetaald kreeg, ruime houten boerenwoningen in de immense wijdheid van het prairieland, onafzienbaar grote kudden vee en een man met een enorme vis, volgens de spreker gevangen in de rivier achter het huis.
Wat Abe het meest trof was op vrijwel alle afbeeldingen de enorme ruimte. De ruimte en de blije gezichten van de mensen.
De spreker repte niet over de koude winters, over de droogte en de hitte van de zomer, over de miljarden muggen en vliegen in de bossen. Wel roemde hij de mooie schepen van zijn maatschappij, beschreef gloedvol de interessante treinreis in speciale kolonistentreinen en drukte iedereen bij het verlaten van de zaal een biljetje in de hand met de naam van zijn firma en de data van de eerstvolgende afvaarten.
Peinzend reed Abe in het donker naar huis. Het paard vond de weg haast zonder hulp en Abe had alle tijd om na te denken.
Het zou wel allemaal niet zo makkelijk zijn als dat drukke Hollandertje verteld had, maar toch, die beelden logen niet. Die ruimte was er, die grote oogst haalden ze daar binnen, al dat vee liep daar en zo te zien had één man daar meer koeien dan hier een heel dorp vol boeren bij elkaar.
Hij grijnsde. Zou je die smoelen op Atema-state eens moeten zien als ze een brief van hem ontvingen: ‘Hoe gaat het met jullie, met ons is alles best en met onze vijfhonderd koeien ook.’
Ze zouden hun ogen niet geloven. ‘Vijfhonderd koeien? Heeft Abe vijfhonderd koeien en wij hebben er maar vijftig? Hoe is dat nu mogelijk?’
‘Ja, ouwe zuurpruim, dat kan Abe, als hij maar de ruimte krijgt. Dat kan hij met zijn vrouw en zijn jongens als je ze eerst maar een eerlijke kans geeft.’
Abe lachte. Zonder erg had hij hardop gepraat. Het paard was van schrik in een sukkeldrafje geschoten vanuit de trage stap, die het oude beest gewoonlijk liep.
Abe lachte. Hij sprong rechtop, stond als een veldheer op het wrakke karretje en vuurde zijn bejaarde paard aan tot groter snelheid. Over de donkere landweg bolderden ze voort, terwijl flarden wolk voor de maan langs joegen en zo bereikte hij uitgelaten zijn boerderij, waar alles al donker was.
Hij leidde het paard naar de wei en ging het huis in. De hond Beike
| |
| |
kwam hem al tegemoet en stopte vertrouwelijk zijn natte snoet in zijn hand. Hij streelde het beest, praatte er mee en ging stil het huis in.
Aukje draaide zich om in de bedstede.
‘Ben je daar weer?’
Hij stak de olielamp aan. Zij knipperde in het licht, bleek en moe. Hij trok een stoel bij de lamp en pakte het reclameboekje dat nog ongelezen in zijn zak zat.
‘Ben je nog wat aan de weet gekomen?’ vroeg ze slaperig.
‘Ik zal het je voorlezen,’ zei hij.
Zij geeuwde, hij merkte het niet, klaar wakker en enthousiast over de nieuwe mogelijkheden.
Hij streek het gekreukte papier glad en las: ‘Het is moeilijk oude buren en vrienden te verlaten. Het proces van ontwortelen en overplanten is pijnlijk, maar veel gezinnen doorstaan dit ter verbetering van hun levensomstandigheden. En als dan eindelijk de belangrijke beslissing dapper is genomen komt de vertegenwoordiger van de Canadese regering te hulp om advies te geven over de vervoersmiddelen, wat men mee moet nemen, kortom hij staat de nieuwe bewoners van zijn mooie en gastvrije land met raad en daad terzijde. Zowel bij de haven van vertrek als bij aankomst staan regeringsambtenaren klaar om de immigranten te helpen en welkom te heten. Als er vijftig of meer met één trein reizen gaat er iemand van de immigratiedienst mee om erop toe te zien dat het de immigrant aan niets ontbreekt. Gaat men bijvoorbeeld naar het noord-westen dan vindt men op alle grote stations inlichtingenkantoren en geriefelijk nachtlogies, gratis voor alle immigranten bij eerste binnenkomst in het land. Zo biedt Canada een hartelijke ontvangst aan allen die haar kust zoeken en aan haar uitnodiging gehoor geven.’
Abe wachtte even, benieuwd naar Aukjes reactie.
Zij reageerde lauw, slaperig en hij, nog klaar wakker, ging er fel tegenin, eiste dat zij zou luisteren, meepraten, meedenken. Ze klaagde dat ze moe was en wilde slapen.
Hij verweet haar altijd moe te zijn. Er vielen bitse woorden over en weer. Hij viel scherp uit tegen haar familie, scherper dan hij het ooit gezegd had en zij huilde. Haar huilen maakte hem razend. Woedend blies hij de lamp uit, kleedde zich uit en klom in de bedstede. Zonder verder nog een woord te zeggen draaide hij zich met een ruk van haar af.
Het was stil overal.
Verweg in het dorp sloeg de torenklok twaalf uur.
Zij wachtten allebei in de zware stilte op de regelmatige ademha- | |
| |
ling van de ander, die zou aanduiden dat de slaap de opwinding en de boosheid overwonnen had.
Na een uur praatte hij weer, zachtjes ditmaal.
Hij vertelde in de duisternis wat hem benauwde in hun bestaan van hard werken zonder uitzicht op verbetering met de altijd voelbare afkeer van schoonfamilie en dorp, voor de jongen ‘die niet uit een goed nest kwam’.
Ze luisterde, zei hem niet alles zo somber te zien. Ze zouden er wel weer bovenop komen. ‘In Canada is het ook niet alles,’ zei ze. ‘Wie weggaat op zoek naar gouden bergen vindt niks anders dan roestige spijkers.’
Na een lang gesprek troostte ze hem in de koesterende warmte van haar schoot, waarna ze insliepen, moe, tevreden en met een hoofd vol plannen en gedachten.
Een tijdlang spraken ze niet meer over emigratie.
Het leven van alledag eiste alle energie, alle aandacht op. Pas tegen nieuwjaar begon Abe er weer over.
Een neef van hem, Piet Joustra, reisde op kosten van de Canadese regering het land af om overal te praten over de mogelijkheden van emigratie. Er was een kleine reizende tentoonstelling van produkten van het land, er waren foto's en boeken. Een man zong het bekende lied: ‘Amerika o land van dromen en wensen’, dat wel niet direct over Canada ging maar toch mooi de stemming er in bracht.
Abe was weer zonder Aukje.
Hij had zijn neef niet meer gezien sinds deze in 1905 geëmigreerd was. Wat zag hij er goed uit. Hij droeg een goed zittend pak met een opvallend leren jasje. Buiten had hij net zo'n hoed op als de Canadees in de advertentie en hij praatte met veel Engelse woorden door het Fries en het Hollands heen.
Neef Piet had het erg druk op de tentoonstelling. Iedereen stond hij opgewekt te woord, vooral als ze hun naam op een lijst wilden schrijven. Dat waren de mensen die serieuze plannen hadden voor emigratie en Piet Joustra kreeg vijf dollar per emigrant van de Canadese regering boven zijn reis- en verblijfkosten. Dit wist Abe niet. Hij wist ook niet dat de grote boerderij, waar Piet afbeeldingen van liet zien een modelboerderij bij Toronto was, waar zijn succesvolle neef evenveel eigendomsrecht op had, als op het goud in de kluis van de Nederlandse Bank. Het duurde lang eer Abe zijn neef apart kon spreken.
Toen dat eindelijk lukte vroeg hij hoe het hem in Canada vergaan was de afgelopen zes jaar.
| |
| |
‘Goed Abe, heel fine, zoals je kunt zien.’ Met een breed gebaar wees Joustra op de foto's van de grote boerderij.
‘Is dat hele spul van jou?’ Abes stem trilde haast van bewondering.
Piet boog zich vertrouwelijk naar hem over, superieur als oudere neef en man van de wereld. ‘Niet meer,’ zei hij met een knipoog. ‘I sold the whole lot, het hele spul... verkocht.’
Abe keek hem stomverbaasd aan.
‘Ja, zo gaat dat bij ons,’ schepte Joustra op. ‘Je bouwt wat op en als het goed loopt doe je het weer aan een ander over. Je bent pionier, vastzitten is niet goed voor een mens. Ik wilde good old Friesland nog weer eens terug zien, so ik nam deze job, nou reis ik op kosten van de government, you know, alles vrij en als ik terug ben zie ik wel weer.’
Abe was onder de indruk. Dus dat kon dan toch maar in Canada. Moest je hier eens om komen.
‘Ben je niet getrouwd?’ vroeg Abe.
Piet Joustra lachte breed, legde vertrouwelijk zijn hand op Abes arm en zei: ‘Daar kom ik ook voor, een goeie vrouw zoeken, die heb je daar niet, niet zoals hier. Een vrouw die aanpakken wil, dat heb je nodig.’
‘En hoe is het daar nu met het klimaat? Is dat echt zo gunstig?’
‘O ja, de boel wil wel groeien. Maar je moet wel rekenen, de winters zijn lang en koud. Veel kouder dan je het hier meemaakt, maar als je je er goed op kleedt is het best uit te houden. Het is een droge kou. Eerlijk, ik heb hier veel meer last van drie graden vorst dan overthere van dertig graden. Alleen de blizzards, die zijn gevaarlijk. Je moet weten, dat zijn sneeuwstormen en dan sneeuwt het zo hevig en waait het zo hard dat je werkelijk geen hand voor ogen kan zien. Een vriend van mij in Manitoba zat het eerste jaar op een stuk land in de buurt van Morse. Hij woonde daar met een jongen uit Schotland. Op een dag brak er zo'n sneeuwstorm los. Ze hadden genoeg eten en drinken en brandstof voor weken, dus ze konden het best uithouden. Maar die jongen verwachtte post en nu is het zo bij ons, je moet zelf je post afhalen en kom je niet op tijd dan sturen ze alles gewoon terug. Dus op een gegeven ogenblik toen de storm wat luwde zei hij: “Ik ga naar de stad voor de post.” Mijn vriend zegt nog: “Blijf liever hier, als het weer erger wordt verdwaal je.” Die jongen gaat toch weg en de storm steekt na verloop van een aantal uren weer op. Wat denk je dat er gebeurt?’
Abe wist het niet.
‘Die jongen is op de terugweg van de stad overvallen door de blizzard. Op geen tweehonderd meter van hun blokhut is hij in een rondje blijven lopen, neergevallen en doodgevroren. Twee dagen later
| |
| |
vonden ze hem, de brief in zijn handen. Het is een hard land, man, maar als je je verstand gebruikt en van aanpakken weet kun je het er ver brengen.’
Piet stond op. Het levende bewijs van een echt Canadees succesverhaal. Er waren weer mensen voor hem. Zijn lijst namen groeide zichtbaar.
Weglopend herhaalde hij in de richting van Abe: ‘Als je van aanpakken weet kun je het ver brengen.’ En toen luid lachend: ‘Alleen moet je in het westen geen kiespijn krijgen, want een tandarts is er niet te vinden.’ Of deze mededeling terugging op een eigen pijnlijke ervaring zei hij er niet bij.
De praktische Abe knoopte het echter in zijn oor en bij zijn uiteindelijke reisbagage was ook een stevige, glimmende kiezentang!
Zover was het echter nog lang niet.
Een tweede lang gesprek met Aukje over emigratieplannen kon haar nog niet enthousiast maken.
‘Piet Rootsje is niet in zijn eerste leugentje gestikt,’ zei ze. Ze noemde Joustra bij de bijnaam die hij in het dorp had voor zijn vertrek naar Canada. Hij had hier nooit een boerderij gehad, slechts twaalf ambachten en dertien ongelukken. Dat hij nu zomaar een groot bedrijf zou bezitten en dat weer even vlot van de hand kon doen, wilde er bij haar niet in. Abe was op dat punt veel goedgeloviger dan zijn vrouw.
Al met al kreeg Joustra de naam van zijn neef Abe niet op zijn lijst. Joustra vertrok in maart 1912. Voor zijn vertrek liet hij een adres in Canada achter waar Abe hem altijd kon schrijven.
‘En als je komt, geef ik je alle hulp die je maar nodig hebt,’ verzekerde Joustra hem.
De eigenlijke beslissing viel nog onverwacht in mei 1912.
Op zaterdagavond in de scheerwinkel sprak een oude man Abe aan, toen de barbier hem juist onder het mes had.
‘Je schoonvader heeft jouw plaats van de kerk gekocht, hè?’
Het werd Abe zwart voor ogen. ‘Wie zegt dat,’ mompelde hij, voorzichtig om niet gesneden te worden.
‘Dat weet iedereen,’ zei de oude man. ‘Dat doen jullie zeker om het in de familie te houden.’
Abe bromde iets wat op een bevestigend antwoord kon lijken. In werkelijkheid kookte en raasde het in hem.
Die ouwe smeerlap van een Atema!
Daar was niets over gezegd. Nog vorige week hadden ze een van die taaie, verplichte bezoeken gebracht bij zijn schoonouders en ze had- | |
| |
den geen mond open gedaan over hun plannen.
Nu was pake Atema zijn pachtheer, kon hij die oude tiran huur betalen. De schoft was in staat de pacht te verhogen als hij de verbeteringen, die Abe de laatste jaren had aangebracht, ging rekenen.
Uiterlijk kalm rekende hij af en verliet met grote stappen de scheerwinkel, waar de verzamelde dorpsoudsten nog lang stof tot praten hadden.
Woedend beende hij naar huis, smeet met de deuren en bulderde zijn vrouw toe. Wit van schrik hoorde ze zijn woedende uitval aan. Ze was even ontdaan als hij en verzekerde hem nergens van te weten. De jongens waren al naar bed.
‘Houd je toch stil,’ zei Aukje zacht. ‘Zo maak je de kinderen nog wakker.’
‘Ik zal zeggen wat ik zeggen wil. Laat ze maar horen wat een achterbakse schoft hun pake is, laat ze maar horen hoe we getrapt en gekoeieneerd worden door dat volk. Straks is die ouwe hier de baas, dan mag hij proberen me het zwijgen op te leggen. Maar ik verzeker je, dat ik hem liever de strot afsnijd dan hem te gehoorzamen, dat varken.’ Zo raasde hij door.
Aukje stond bleek tegen de deur als om de geluidstroom af te dammen voor haar kinderen. Ze was in hevige tweestrijd tussen de liefde voor haar man en haar trouw aan de familie, die hij grof beledigde. Ze opperde voorzichtig dat het misschien de bedoeling was de plaats aan hen te geven. Voor die opmerking had hij slechts hoongelach. Hij beende met grote stappen door de kamer en sloeg bij elke zin hard op de tafel tot zijn hand er pijn van deed.
Langzaam bedaarde hij en begon weer over emigratie.
Zij luisterde en zette koffie.
Die nacht viel de beslissing. De volgende dag al ging er een lange brief op de bus naar Piet Joustra in Canada.
De relatie met Aukjes ouders bleef slecht. Over de motieven van de aankoop van de boerderij werd niets gezegd omdat ze er niet naar vroegen. Of het een idee van Tjalling was, die al vaker gezegd had dat zij meer land moesten hebben, of dat de oude Atema het zelf bedacht had, werd niet duidelijk. Ook niet of Atema er wellicht de bedoeling mee had om de emigratie van zijn dochter, waar al wel eens terloops over gepraat was, te voorkomen. In ieder geval bereikte hij ermee dat de emigratie in versneld tempo doorging.
Tegen juni kwam er antwoord van Joustra.
‘Kom eerst zelf over,’ schreef hij. ‘Zoek je plek en laat pas daarna je vrouw en kinderen overkomen. Neem niet te vel bagage mee, een
| |
| |
stevig werkpak is wel aan te raden, maar neem geen werkbroeken en dergelijke mee, die kun je beter hier kopen. Draag een paar stevige schoenen maar koop verder niets bijzonders. Breng liever een flinke bundel dollars mee, dan kleren. Koop je treinkaartje niet in Holland, want dan bedriegen ze je. Als je bij het station de immigratiekaart toont, die je bij het verlaten van de boot krijgt, geven ze je een kaartje tegen lager tarief. Reis op de boot tweede klas. Het is iets duurder, maar je reist veel geriefelijker en bij aankomst in Canada kom je veel gemakkelijker door de immigratiecontrole, zodat je een betere plaats in de trein hebt en minder troubles met officials en zo. Zoek werk op een boerderij, leer de taal en kijk goed rond. Als je een beetje gewend bent ontdek je wel spoedig een mogelijkheid ergens voor jezelf te beginnen.’
Aan het eind van de brief herhaalde hij zijn aanbod van hulp. Ditmaal minder uitvoerig dan hij het enkele maanden eerder had gedaan.
‘Ik zal je zoveel mogelijk helpen, misschien kan ik wel naar de boot komen, als ik weet wanneer je komt, maar je zult begrijpen dat ik niets met zekerheid kan zeggen. Ik kan helaas niet financieel borg voor je staan. Ik kan op het ogenblik mijn geld moeilijk vrij maken. Als je echter na vijftien februari reist hoef je slechts 25 dollar bij je te hebben en ik neem aan dat je wel wat meer mee zult brengen.’
Hij eindigde zijn lange brief met hartelijke groeten en tot ziens.
Het ontging Aukje niet dat Abes neef in de brief veel voorzichtiger was met beloften dan enige tijd tevoren. Van het verhaal over geld dat hij niet vrij kon maken geloofde ze niets.
Abe zette echter koppig door en Aukje volgde aarzelend. Tegenover de buitenwereld hield ze zich groot.
Haar moeder vertelde ze niet meer dan strikt nodig was. Ze voelde zich vaak moe en die winter had ze weer wekenlang ziek gelegen. Het enthousiasme van Abe was wel hartverwarmend. Aukje begon te geloven dat hij gelijk zou hebben met zijn voorspelling, dat zij in een ander klimaat snel helemaal beter zou worden. De kinderen luisterden aandachtig naar de verhalen van hun vader over het nieuwe land, waar ze rijk zouden zijn, rijk op een eigen boerderij.
Zo was het april 1913 geworden.
Abe Bakker voer langs Hoek van Holland, een eenzame figuur op het bovendek van het stoomschip Pisa.
Langzaam schoven ze tussen de strekdammen door. Links en rechts duinen en strand.
| |
| |
De deining van de Noordzee werd voelbaar.
Abe huiverde in zijn jekker.
Hij sloeg de kraag op en bleef aan dek tot de duinen oplosten in een grijze horizon.
|
|