overnemen, ze is handig en sterk. Kom terug, vrouw Van Beek.’
Marieke hoort het en is stil. Wonen in Ameide, denkt ze. Ver van huis, in het buitenland, in Holland.
‘We zullen erover nadenken,’ zegt moeder. ‘Nu gaan we weg.’
Ze lopen langs de rivier tot ze bij een pont komen. Het is een platte boot, de ezel is nu niet bang. Marieke blijft bij hem staan. Het is niet zo'n breed water, ze zijn snel aan de overkant. Marieke ziet de mooie stadspoort van Schoonhoven al. Daar staan alweer andere mensen die willen overvaren. Dan ziet Marieke ineens een bekend schip, het schip waar zij afgejaagd zijn! Ze herinnert zich wat de timmerman in Heusden zei en ze neemt een flink besluit. Zodra ze van de pont zijn, zegt ze: ‘Wacht hier bij de poort, moeder, ik moet even weg.’
Marieke holt naar het schip en gaat aan boord. Haar hart bonst in haar keel, toch zegt ze heel flink: ‘Zo schipper, ik kom afrekenen. We hebben maar de helft van de reis gemaakt, we krijgen geld terug.’
De schipper ziet er slecht uit. Hij lacht grimmig. ‘Ook dat nog, mijn lading bedorven, geen geld verdiend en nu jij...’ zegt hij. ‘Hoe kom jij hier?’
‘Lopend,’ zegt Marieke achterloos. ‘En nu wil ik mijn geld.’
Met een zucht pakt de schipper geld, hij geeft