bindt zijn boot vast aan zo'n boom. Dan gaat hij bij Marieke en moeder kijken. Hij is verbaasd, ze zitten gewoon op het dek, niet in hun hok. Hoe kan dat? Dan ziet hij het kapotte luik en hij wordt kwaad. ‘Wat hebben jullie gedaan?’ roept hij luid. ‘Mijn luik is kapot.’
Moeder is ook kwaad, ze gaat staan en schreeuwt: ‘Als wij verzopen waren, was dat zeker beter geweest. Je had ons opgesloten, je bent een gemene vent. Wij hebben gevochten voor ons leven. Kijk zelf, dan zie je hoe hoog het water staat.’
De schipper kijkt en mompelt: ‘Tja, dat is niet zo mooi, dat betekent dat het in het ruim ook nat is. Mijn vracht is in gevaar.’
‘Of jouw vracht nat is, zal mij een zorg zijn,’ zegt moeder. ‘Wij waren bijna verdronken en we hebben de hele nacht in de regen en in de kou buiten gezeten.’
‘Je hebt mijn luik kapot gemaakt,’ schreeuwt de schipper. ‘Dat moet je betalen.’
‘Ik betaal jou niks, vuile oplichter. Ik heb net zo lief dat je doodvalt,’ schreeuwt moeder terug. Ze staat vlak voor de schipper. Ze is zo kwaad dat ze vergeet dat ze het koud had. Ze is weer net zo strijdbaar als in het dorp.
De schipper is woedend, hij kijkt moeder boos aan en zegt: ‘Weet je wat jij moet doen? Ga maar vliegen, je bent toch een heks? Laat dan maar zien dat je kunt toveren. Hij pakt een lange plank, legt die tussen het schip en de wal en jaagt moeder en