Over een smalle plank loopt Willem naar hem toe. ‘Vaart u naar Holland?’ vraagt hij.
De schipper kijkt hem achterdochtig aan. ‘Wat gaat jou dat aan? Ik vaar waar ik wil.’
‘Mijn tante moet naar Holland, naar Oudewater,’ zegt Willem. ‘Ik zoek een schip dat daarheen vaart.’
De schipper grijnst. ‘Zeker een heks op de vlucht,’ zegt hij. ‘Kan ze betalen?’
‘Hoeveel kost het?’ vraagt Willem.
‘Vijf gulden per persoon.’
‘Dat is veel te veel.’
‘Oudewater is ver. Ik ga trouwens niet verder dan Schoonhoven, de rest moeten ze lopen.’
‘Dan betaal ik maar drie gulden,’ zegt Willem.
‘Hebben ze eten bij zich?’ vraagt de schipper.
‘Nee, dat hoort bij de prijs,’ vindt Willem.
‘Helemaal niet, het eten moet je apart betalen. Voor zestien gulden breng ik ze allebei naar Schoonhoven.’
‘Twaalf gulden,’ zegt Willem.
‘Goed, daar doe ik het voor. Maar wel meteen betalen.’
Willem betaalt en haalt dan Marieke en haar moeder. Hij geeft Marieke de rest van het geld. ‘Wees er zuinig mee,’ zegt Willem. ‘In Holland heb je ook geld nodig. Hij brengt je naar Schoonhoven, Oudewater is daar niet ver vandaan.’
Vrouw Van Beek en haar dochter gaan het schip