‘Wat is er vreselijk?’ vraagt moeder.
‘Ach mens, hoe moet ik dat nou zeggen. Ik bedoel, wat je allemaal hoort, wat de mensen zeggen.’
Moeder wordt ongeduldig. Dat ze zeggen dat ik een heks ben? Dat is ouwe koek.’
De oude vrouw schudt haar hoofd. ‘Nee, het is veel erger. Het gaat om die kater...’
Moeder lacht. ‘Die kater is gewoon een zwerver die een goed huis zoekt. En dat heeft hij gevonden. Wat hebben ze over dat beest te vertellen?’
De oude vrouw fluistert: ‘Die kater brengt ongeluk, ze zeggen dat het de duivel is.’ Moeder lacht nog harder, zelfs de zwarte kater schrikt ervan. De oude vrouw vervolgt: ‘Ze praten er allemaal over. Je moet oppassen, vrouw Van Beek.’
Moeder duwt haar naar de deur en zegt: ‘Ga naar huis, maak je drankje en ga slapen.’ Mompelend gaat de oude vrouw weg.
‘Zie je nu wel, moeder,’ zegt Marieke. ‘Ze zitten achter u aan, het is gevaarlijk.’
‘Onzin,’ snauwt moeder. ‘Er wordt zoveel gepraat in zo'n dorp, mij kan niets gebeuren.’ Op hetzelfde moment valt er een steen op de tafel. Aan de steen zit een briefje vastgebonden. Moeder en Marieke schrikken van de harde klap.
Marieke kan lezen, zij pakt het briefje. ‘Je... hebt... de duivel... in... je... huis,’ leest ze langzaam.
‘Staat dat op dat papiertje?’ vraagt moeder.