kom vlug. Moeder heeft je nodig, het kind wordt geboren.’ Moeder roept Marieke en pakt haar spullen. Om licht te hebben steekt ze een kaars aan. Buiten is het donker, er is geen maan, wolken bedekken de sterren. Ze zullen heel voorzichtig moeten lopen. Maar dat kan niet, ze moeten snel naar de moeder van het jongetje.
In het dorp zijn alle huizen donker, iedereen slaapt. ‘We moeten het paard van Louwerse lenen,’ zegt moeder. Marieke is nog slaperig, ze kleedt zich snel aan. ‘Het paard lenen,’ zegt ze, ‘dat kan niet, het is al veel te laat. De buurman slaapt al.’
‘Dan wordt hij maar wakker,’ zegt moeder. ‘Wij staan klaar voor die vrouw. Hij mag ook wel wat doen.’ Ze loopt naar de boerderij van Louwerse en bonst daar op de deur. De hond blaft luid en gromt tegen moeder. ‘Buurman,’ schreeuwt ze, ‘doe open, ik heb je paard nodig!’ Er gebeurt niets. Weer bonst de vroedvrouw op de deur. Uit de boerderij klinkt een mannenstem: ‘Rustig, rustig, ik kom al.’ De deur gaat open en boer Louwerse staat voor moeder. ‘Wat is er? Waarom maak je zo'n lawaai?’
‘Leen me je paard, ik moet naar de rivier. Vrouw Jaspers krijgt een kind.’ De boer heeft een kaarslantaarn in zijn hand. Hij kijkt moeder boos aan. ‘Mijn paard uitlenen? Ik ben niet gek, het is veel te donker. Als mijn paard valt, kan ik morgen niet werken.’
‘Leen me je paard,’ smeekt Mariekes moeder.