De brief van de sultan
(1982)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
26. PlunderingIn Lons le Saunier liep het helemaal mis. De bestelde voorraden kwamen te laat. De kooplieden die op zich hadden genomen hier voor te zorgen, hadden tegenslag gehad en nu kwam alles te laat. Bovendien deelde men aan de voorhoede van het leger de kleine voorraad die er was te snel uit. Het stadsbestuur was zeer nerveus. Hoe moest dat aflopen. De officieren scholden en dreigden. Het zenuwachtige stadsbestuur zette iedereen, die ze maar konden vinden, aan het werk om voedsel uit te delen aan de ontevreden soldaten. Veel van die hulpkrachten konden niet lezen of schrijven en niemand sprak er italiaans. De soldaten van de voorhoede maakten daarop volop misbruik van. Ze namen veel meer mee dan waar ze recht op hadden, zonder er voor te tekenen. Het was een grote warboel. De een had teveel, de ander had niets. Iedereen liep iedereen te commanderen en uit te schelden, en er gebeurde niets. De officieren waren even nerveus als de stadsbestuurders. Zouden ze de manschappen in de hand kunnen houden? Kleinere onvolkomenheden in het etappesysteem hadden de mannen geduldig verdragen, maar dit? Het hele leger moest buiten de stad blijven. Anna en Umberto hadden niets te eten. De kapitein was met de jongens naar het uitdeelpunt gegaan, maar er was niets meer te halen. Ze mochten zelfs de stad niet meer in. De kapitein probeerde de stemming er in te houden. ‘Dan leven we maar een dagje van ons vet,’ riep hij. ‘Dat is voor jou niet moeilijk Umberto.’ Hij porde zijn korporaal vriendschappelijk in de dikke buik. Umberto lachte zuur. Ook Anna mopperde. Ze was moe. Alle ontberingen wilde ze verduren, maar eten moest er zijn. Met een groepje andere vrouwen trok ze scheldend naar de tent van de generaal. Ze werden er weggejaagd. Het rook er heerlijk naar gebraden vlees. Toen Anna terug kwam was Umberto verdwenen. Het werd al schemerig. Overal vlamden vuurtjes op, maar er hing niets aan de braadspitten, de pannen bleven leeg. Opeens dook Umberto op. Op zijn rug droeg hij een dood schaap. Hij grijnsde breed, gooide het schaap neer en zei: ‘Ziezo, ons avondmaal.’ Anna vilde het beest en braadde het vlees. Van alle kanten kwamen er belangstellenden. Anna deelde een paar stukken uit en joeg toen iedereen weg. Midden in de nacht | |
[pagina 150]
| |
aten ze gebraden schapevlees onder de heldere sterrenhemel. Een flink stuk ging naar de kapitein. Hij at het op en vroeg niet hoe ze eraan kwamen. Verzadigd van het vele vlees gingen ze slapen.
Nog voor de zon opkwam stonden er hellebaardiers van de lijfwacht van Spinola bij de boom waar Anna en Umberto sliepen. Ze schopten Umberto wakker en gaven hem bevel mee te gaan. De korporaal krabbelde overeind. ‘Wat is er aan de hand?’ riep Anna. Ze probeerde haar man tegen te houden, maar de hellebaardiers duwden haar ruw opzij. ‘Plundering,’ zeiden ze. ‘Je man heeft een schaap gestolen. Hij moet bij de generaal komen.’ Anna smeekte, hem niet mee te nemen. Ze gilde, huilde, schold. Niets hielp. Mismoedig liep Umberto tussen zijn bewakers naar de tent van de generaal. Ezra was het eerst wakker door het lawaai. Ze holde naar Anna toe, die vertwijfeld op de grond zakte. De vrouw sloeg met beide vuisten op de grond, trok het gras uit, schreeuwde: ‘Ze zullen hem vermoorden. Ze zullen hem doodmaken.’ Ezra sloeg haar arm om haar heen. ‘Wat is er aan de hand?’ Anna klemde zich hartstochtelijk aan het kind vast en riep: ‘Umberto heeft dat schaap gestolen. De generaal zal hem ophangen, hij zal hem onthoofden. Umberto!’ Heftig snikkend wierp ze zich weer languit op de grond. ‘Welnee Anna, dat doet de generaal niet. Hij zal Umberto straf geven, misschien moet hij een boete betalen, maar hij zal hem niet doodmaken.’ ‘O, dat doen ze wel,’ zei Anna iets kalmer. ‘Dat doen ze altijd. Vooral als ze een voorbeeld willen hebben. Ik heb zelfgezien, dat ze een man ophingen omdat hij een schaap gestolen had.’ De jongens kwamen er bij. Ezra vertelde in het kort wat er gebeurd was. Iedereen keek ernstig. Er kwamen meer mensen bij en ze hadden allemaal hun eigen mening over het gebeurde. Wie de vorige avond meegegeten had vond het erg, had met Umberto te doen, wie weggestuurd was, haalde zijn schouders op en zei: ‘Ja, zo gaat dat. Op plunderen staat de doodstraf.’ Ezra begreep dat het heel ernstig was. ‘Rodrigo, geef me een koperen munt.’ ‘Wat moet je...’ ‘Doet er niet toe, geeft het, vlug.’ Rodrigo gaf haar met tegenzin een geldstuk en Ezra holde weg. ‘Raar moment om snoep te gaan halen,’ mompelde Rodrigo. Ezra rende rechtstreeks naar de tent van generaal Spinola. Tot haar eigen verbazing kwam ze gemakkelijk langs de schildwachten. Alleen de man bij | |
[pagina 151]
| |
de tentingang wilde haar tegenhouden. Ze glipte onder zijn handen door naar binnen. Het was er donkerder dan buiten. De generaal zat op een stoel achterin de tent. Officieren stonden opzij en achter hem. Voor hem geknield lag Umberto met geboeide handen. De generaal keek verstoord op toen Ezra de tent in rende. Ze gaf hem niet de tijd haar weg te sturen. Ze wierp zich voor hem op haar knieën en riep: ‘Oh signor, spaar Umberto, il mio caro padreGa naar voetnoot1! Hij zorgt als een vader voor ons, signor. Hij is de beste en de meest barmhartige man van de wereld. Luister generaal naar een arme wees. Misericorde signorGa naar voetnoot2, spaar Umberto. Hij heeft gezien dat wij honger hadden. Hij heeft dat schaap gehaald en omdat het zo laat was vergat hij te betalen. Vergeef hem signor en laat mij Umberto behouden. Hij is als een vader voor mij.’ Met een theatraal gebaar omhelsde ze Umberto snikkend en toen speelde ze haar laatste troef uit. Met een hulpeloos, kinderlijk gebaar hield ze de generaal het koperen muntje voor, ‘Ik wil dat schaap wel betalen signor.’ Spinola had het toneel voor zich met stijgende verwondering aangezien. Nu barstte hij in lachen uit, sein voor de officieren om ook te lachen. Een boodschapper kwam de tent binnen en zei zachtjes iets tegen de generaal. Ambrosio Spinola glimlachte opgelucht. ‘Heren, de voorraden zijn aangekomen.’ Daarna keek hij weer ernstig. ‘Umberto Vitorini, je hebt de naam van het leger in opspraak gebracht. Je verdient daarvoor de doodstraf. Het lieve jongetje, dat hier zo voor je gepleit heeft, zal ik niet teleurstellen.’ Hij stond op en nam het muntje van Ezra aan. ‘Hier voeg ik zelf een munt bij.’ Hij nam een goudstuk en toonde dat. ‘Hiermee zullen wij de boer schadeloos stellen. Jouw straf zal zijn een symbolische onthoofding.’ Spinola nam zijn zwaard zwaaide er vervaarlijk mee en sloeg toen hard met de platte kant op de dikke nek van de korporaal. Umberto werd weggezonden. Buigend verliet hij de tent met Ezra aan de hand.
Terug bij Anna wachtte hun een uitbundige ontvangst. Het nieuws was al in het hele kamp bekend. Uit pure liefde schold Anna Umberto de huid vol en viel hem daarna huilend om de hals. Jacob bekeek het allemaal van een afstandje. Wat een drukte. Hij was blij dat Umberto gered was, maar om daar nu zo'n kabaal over te maken. Rodrigo was erg trots op zijn zusje. | |
[pagina 152]
| |
Jacob vond het ook wel mooi wat ze gedaan had, maar hij had één bezwaar: ze vielen met hun drieën veel teveel op. Het was niet veilig om zo op te vallen. De dragers van de brief moesten bij voorkeur onopgemerkt reizen.
In een stil hoekje zat Ezra te huilen. Niemand lette meer op haar. Alle aandacht was bij Umberto. Daar huilde ze niet om. Het was de spanning, die zich ontlaadde in een lange huilbui. Anna zag haar en troostte haar met zulke heftige omhelzingen, dat Ezra bijna gesmoord werd. |