hadden het druk met allerlei herstelwerk, zij sliepen ook in hun karren. Maar wat moesten de anderen? Zij moesten zich maar behelpen met hutjes van takken, planken, boomstammen en lappen. Ze hadden één geluk: juni 1602 werd een heerlijk warme zomermaand.
Anna en Umberto namen een hoek van een boomgaard om zich in te richten. Met de jongens trok Umberto naar het bos hoger op de helling. Ze kapten er bomen en takken en sleepten dat allemaal naar beneden. Dagenlang waren ze zo in de weer. In het kamp hielpen Anna en Ezra flink mee. Ze zetten stammetjes schuin tegen een boomstam en vlochten er daarna takken doorheen. Met grote bladen maakten ze er een soort dakbedekking op. Of dat de regen tegen zou houden werd nooit duidelijk, want het was steeds mooi weer.
Als het eten niet zo schaars geweest was, hadden ze er een heerlijke tijd gehad. De discipline in het leger werd wat losser, ieder zorgde maar zo'n beetje voor zich zelf.
De kapitein woonde in de boerderij waar de boomgaard bij hoorde. Hij was vaak weg en dan waren Rodrigo en Jacob helemaal vrij om te doen waar ze zin in hadden.
De mensen in de streek waren niet blij met het langdurige verblijf van de troepen. Anna had al een paar maal hevige ruzie gehad met de boer en de boerin over het gebruik van de waterput. Door het mooie weer werd het water schaars. Erger was het gebrek aan voedsel, zelfs voor veel geld was er niets extra's meer te koop. Op de verdeelpunten van het leger werden de portie's steeds kleiner.
Anna sprak erover met de kapitein.
Hij beloofde er iets aan te doen.
Hij hield zich aan zijn belofte. Reeds de volgende dag commandeerde hij Umberto, Jacob en Rodrigo vroeg uit hun bed. Op de weg stond een afdeling piekeniers klaar. De mannen waren slechts gewapend met hun degen en dolk. Ze hadden geen helm op en droegen niet de zware en warme bepantsering. Ieder had een muilezel bij zich.
Er hing een lichte ochtendnevel in het dal.
De beide jongens en Umberto namen ook een muilezel mee en daar vertrok de stoet. Voorop de kapitein, trots te paard, daarachter zijn gewapende manschappen, vijftig in getal. De mannen liepen naast hun lastdieren, achter elkaar, over het steeds smaller wordende pad.
Waar ging het heen? Was dit een militaire actie?
Niemand wist het. Zwijgend voerde de kapitein hen steeds hoger de berg op. Het werd weer een warme dag. Jacob wiste zich het zweet van het voorhoofd. Achter hem liep Rodrigo, die had zijnjas en hemd uitgedaan en