Anna hoorde iets, ze duwde Ezra tegen de rotswand, trok de muilezels naar zich toe en gilde: ‘Umberto, allemaal aan de kant, tegen de rots aan. Het was net op tijd. Met donderend geraas kwamen de kar en de paarden de helling afrollen. In de haarspeldbocht vielen ze vlak achter de eerste kar van de vivandero over de rand van de weg naar beneden. Met grote keien en dikke wolken sneeuw vielen ze over het lager gelegen weggedeelte heen nog verder in de diepte. Bij de groep van Anna was niemand geraakt, ook de rotsblokken verwondden niemand. Jacob zag de kar en een kluwen van tuig, paardebenen en -lijven over zich heen de diepte in tuimelen. De rotswand waar ze tegenaan gedrukt stonden beschermde hen. Tien meter lager sloeg de hele vracht op de rotsen te pletter. Wijnvaten braken open en kleurden de sneeuw rood, van de paarden was niets meer te zien.
Geschrokken staarden ze in de diepte.
‘Vooruit, verder lopen’, commandeerde Anna met rauwe stem.
‘Met stilstaan komen we er niet.’
Laat in de avond kwamen ze in Modane aan.
Iedereen was uitgeput. Ze hadden het gehaald.
Maar wat nu? Waar zouden ze slapen? Er waren te weinig huizen om alle uitgeputte troepen onderdak te geven. Dit ondanks het feit, dat een groot deel van het leger ver voorbij Modane de nacht doorbracht. De verdeling van de weinige huizen was slecht geregeld. Anna zag een boerderijtje iets opzij van de weg. Dat was een goede plaats om te slapen. Er was nog iemand die dat boerderijtje opmerkte: een oudere vrouw in zware laarzen. Zij trok er met de groep jonge vrouwen en meisjes, die zij leidde, vastberaden naar toe. Anna was er eerder. ‘Wat kom je hier doen?’ vroeg ze de oudere vrouw. ‘Slapen,’ zei de vrouw, ‘opzij jij.’
Anna week geen centimeter. ‘Dit huis is vol, zoek maar een ander plekje met je meisjes.’ De vrouw zette een grote mond op, maar Anna bleef onverstoorbaar. Ezra volgde gespannen de ruzie. Zo had ze nog nooit mensen horen schelden. Ze hoopte dat Anna zou winnen. Ze was zo koud, zo hongerig. Als er geen warm onderdak gevonden werd, had Ezra het gevoel, dat ze dood zou gaan.
‘Wij zorgen voor de kapitein, wij hebben recht op dit huis,’ zei Anna.
‘Wij zorgen voor het hele leger,’ snauwde de vrouw. ‘Dan moet je daar zijn,’ zei Anna, ‘die kant uit vind je het leger. Ze zullen jou enje vriendinnen wel warm ontvangen.’
De vrouwen trokken luid scheldend verder.
‘Ziezo, dat ruimt op,’ zei Anna tevreden.