De brief van de sultan
(1982)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
19. Jeronimo, de wonderdokterDe volgende dag, de tweede dag van de jaarmarkt in Vicenza, was Antonio al vroeg op. Hij spreidde zijn doeken en stoffen uit op houten rekken, die hij daarvoor op de straat uitzette. Ook op de huifkar zelf hing hij grote lappen stof. Rodrigo, Ezra en Jacob hielpen daarbij. De hond zwierf op het plein rond tot Antonio hem terugfloot. Nero moest tijdens marktdagen aan de achterkant van hun kar waken tegen diefstal. Als er veel mensen vóór de kar kwamen kon Antonio niet zien wat er achter hem gebeurde, dieven loerden daarop. Nero zat rechtop, bewust van zijn verantwoordelijkheid.
Al vrij gauw liep het marktplein vol. De kooplieden stonden al klaar voor de klanten. Het was een enorme drukte. De boerenbevolking, in hun mooiste uitgaanskleren, de iets zwieriger stedelingen, jonge mensen, oude mensen, kinderen, hele gezinnen slenterden langs de lappen van Antonio. Ze voelden eraan, vroegen naar de prijs, liepen door, kwamen nog eens terug, begonnen over de prijs te onderhandelen, liepen weer door, kwamen na een poosje weer terug en kochten dan tenslotte iets. Antonio was soms met drie, vier mensen tegelijk in gesprek. Toch wist hij precies wat hij met die of die klant een half uur geleden besproken had. Zonder aarzelen noemde hij de prijs waar ze het een half uur tevoren bijna over eens geworden waren. Weer praten, nog iets goedkoper, een extra stukje stof erbij cadeau, een vleiende opmerking over de koopster en de koop was gesloten. Deze dag kreeg hij het extra druk. Ezra en Rodrigo hielpen hem heel goed. Met een lap stof in de handen mengden ze zich in het publiek, spraken de mensen aan en lokten ze naar Antonio, waar ze de hele collectie konden bewonderen. Ezra koos een felrode, vierkante doek en drapeerde die elegant om haar schouders. Ze liep naar een jonge vrouw toe, een schuchtere boerin, die met haar man de markt bezocht. ‘Ah signora! uw schoonheid vraagt om deze mooie kleur. Voel de stof eens signora! Zo dik, zo stevig! Heerlijk warm bij het werk, elegant naar de kerk!’ De vrouw lachte verlegen, keek naar haar man. ‘Si signor’, riep Ezra de jonge boer toe, ‘het mooiste cadeau dat u uw vrouw kunt geven en straks kan ze er ook de kleine kinderen, de bambini, inwikkelen.’ | |
[pagina 112]
| |
De vrouw bloosde, de boer lachte wat. ‘Komt u mee, signora, signor! kijk toch eens wat een prachtige stoffen.’ Ezra deed de jonge vrouw de rode doek om, schikte het even zodat de plooien mooi vielen en toonde de boer het resultaat. Hij lachte. Ezra bracht ze bij Antonio, die in gesprek was met andere klanten. ‘Antonio, wat kost deze prachtige doek voor deze signora bellissima?’ Antonio maakte een buiging en mompelde: ‘Prachtig mevrouw, deze doek past helemaal bij u.’ En tot de jonge boer zei hij: ‘Voor u een speciale prijs signor, een zeer speciale prijs, alleen voor u.’ Hij fluisterde de man een bedrag in het oor. ‘U begrijpt, signor, als ik zo'n bedrag hardop noem, krijg ik ruzie met al mijn klanten. Ik verkoop u dit, omdat uw jong geluk mij ontroert.’ Of het de boer ook ontroerde was niet duidelijk. Hij zag hoe zijn vrouw naar de rode doek keek en betaalde zonder verder af te dingen de prijs die Antonio vroeg. Ezra pakte een dure, witte doek afgezet met kant, plooide die om haar schouders, zo dat er een ronde rand kant achter haar kortgeknipte zwarte haar omhoog stak en benaderde zo een statige oude dame, die met haar kleindochter over de markt liep. Antonio keek haar lachend na. De lap was spoedig verkocht. Rodrigo werkte anders. Hij liep roepend de menigte in: ‘Kom bij Antonio, goed en goedkoop, koop bij Antonio!’ Dat hielp ook wel. Hij pakte mensen bij hun jas en wees nadrukkelijk naar de lappenkoopman, steeds vriendelijk lachend. Jacob hielp Antonio door stoffen aan te reiken of opnieuw op te hangen als de koop niet doorging. Ook haalde hij wel lappen achter uit de kar. Nero aaide hij vriendelijk over de kop, de hond sloot verzaligd zijn ogen om meteen daarna weer volop waakzaam te zijn.
Jacob had goed geslapen en hij dacht dat die vervelende hoofdpijn nu wel over ging. Dat was niet het geval. Het felle zonlicht, de drukte voor hun uitstalling, het lawaai, dat alles bij elkaar was teveel voor hem. Hij sloot zijn ogen, schudde zijn hoofd om dat rare gevoel kwijt te raken en werkte verder. De hoofdpijn kwam terug, erger dan gister. Met halfdichtgeknepen ogen liep Jacob van voor naar achter. Het liefst had hij zijn oren ook nog dicht gedaan. Toen het even iets minder druk werd, legde Antonio zijn hand op Jacobs schouder: ‘Het gaat niet goed hè? Hoofdpijn?’ Antonio maakte er een duidelijk gebaar bij. ‘Bonk, bonk, hamers in je hoofd?’ Jacob glimlachte zwak. ‘Ja, zoiets.’ | |
[pagina 113]
| |
Hij liet zich naar de kar brengen. Antonio gaf hem iets te drinken, lachte hem nog eens toe en liet hem rusten. Jacob sliep tot de avond.
De avond leek veel op de vorige avond. Het plein werd leger en leger. Antonio stapelde van stenen die hij onder de kar bewaarde een stookplaatsje, zette er een driepoot over heen en hing een kookpot boven het vuur. Hij ging snel de markt rond en kocht nog net voor iedereen ging sluiten, vlees, groenten en brood. Rodrigo en Ezra stookten het vuurtje. Het water begon al te borrelen. Jacob was opgestaan. Hij zat op een dik houtblok met Nero naast zich. Antonio bereidde weer een dikke soep. Terwijl Antonio zo bezig was, zei hij ineens tegen Ezra: ‘Jij bent een meisje hè? Jij bent geen jongetje.’ Ezra kreeg een hoogrode kleur. ‘Dat heb ik vandaag wel gezien. Jij bent een koket, klein meisje. Heet je echt Ezra?’ ‘Ze heet Esther’, zei Rodrigo. Ezra/Esther keek haar broer boos aan. ‘Ik wil Ezra heten tot we in Amsterdam zijn.’ Door even door te vragen kwam Antonio te weten hoe Esther Ezra werd en hij hoorde ook nog iets meer over hun eerdere avonturen. Ze vertelden hem geen van drieën iets over de brief van de sultan. ‘Esther is een mooie naam’, zei Antonio peinzend. ‘Ken je het verhaal van koningin Esther? Ze redde de joden in het perzische rijk. Hebben jullie wel eens gehoord van het PoerimfeestGa naar voetnoot1?’ Ezra keek Rodrigo vragend aan. Zouden ze iets zeggen? ‘Ik heb het geloof ik wel eens horen noemen’, loog Rodrigo onhandig. Antonio lachte luid. Hij schepte de soep op. ‘Je hebt het niet alleen horen noemen, je hebt het zelf gevierd. Waar of niet?’ Rodrigo zei geen ja of nee. ‘Maar in Portugal moesten jullie voorzichtig zijn hè, anders begonnen ze te schelden. Marranen noemden ze je, varkens, en wat doen de christenen met hun varkens? Die roosteren ze!’ Antonio keek de kinderen doordringend aan. Ezra huilde bijna. Rodrigo keek strak voor zich uit. Jacob had het gevoel dat hij er niets mee te maken had. Hij at zijn soep en voerde de hond. | |
[pagina 114]
| |
‘Ach kinderen’, zei Antonio heel zacht. ‘Ik weet wat jullie meegemaakt hebben. Jullie zijn joden net als ik, je hebt moeten vluchten net zoals ik. Je ouders zijn ook gevlucht en toen zijn jullie elkaar kwijt geraakt. Waar of niet?’ Ezra huilde, Rodrigo roerde in zijn soep. Antonio was zelf ook ontroerd. ‘Je gaat op weg naar je ouders en je zult ze vinden. De Eeuwige, zijn naam zij geprezen, zegene jullie.’ Hij legde zijn handen op hun hoofd. ‘En nu je soep eten, anders kom je nooit in Amsterdam.’ Ze lachten door hun tranen heen. ‘En voor jou is er ook zegen Jacob’, roep Antonio. ‘Je hebt een mooie naam en je komt uit Amsterdam, het nieuwe Jeruzalem. Daar laten ze de joden nog meer vrijheid dan hier in de republiek Venetië.’ Jacob knikte. Het was wel goed zo. Hij voelde de hoofdpijn weer opkomen. Antonio keek hem aandachtig aan. ‘Het gaat nog niet goed hè?’ Jacob gebaarde: ‘Het gaat wel.’ Antonio schudde zijn hoofd. ‘Nee, het gaat niet goed.’ Hij liep weg. Hij zei niet waar hij heen ging.
Na een tijdje kwam hij terug met een oude man. ‘Jeronimo, de wonderdokter’, zei Antonio trots. ‘Jeronimo, dit is de patient. Het zit niet goed in zijn hoofd. Hij is gevallen in Venetië.’ De oude man zei niets. Hij ging achter Jacob staan. Jacob moest op zijn houtblok blijven zitten. Jeronimo betastte zorgvuldig Jacob's hoofd, vond het litteken, bromde goedkeurend en beduidde de jongen op te staan. Hij moest zijn wambuis en zijn hemd uitdoen. Jeronimo streek met zijn magere handen over Jacob's rug. Langs de ruggewervels tastten de vingers. ‘Het is zijn hoofd niet’, mompelde de oude man. Opeens voelde Jacob dat de magere handen hem als in een tang beetgrepen. Een korte, pijnlijke ruk en het was gebeurd. De druk van zijn hoofd verdween, het was over. Hij moest een paar maal buigen voor en achterover, de wonderdokter streek nog eens goedkeurend over de ruggewervels en Jacob was genezen. Antonio stond er bij, trots alsof hij het zelf gedaan had.
De jaarmarkt duurde een hele week. De kinderen hielpen Antonio elke dag. Jacob was echt helemaal beter. Hij sliep goed en voelde geen hoofdpijn meer. Nero lag elke nacht naast hem. Die vrijdag voerde Antonio in de afgesloten kar het ritueel uit dat hoort bij de avond voor sabbath. Jacob deed gewoon mee. Op zaterdag bleven ze op | |
[pagina 115]
| |
hun plekje staan, al was de jaarmarkt afgelopen. Pas op zondagochtend pakten ze alles in en reden ze de stad uit. Jacob zat bij Antonio op de bok. Hij zong luid alle psalmen die hij kende. ‘Nu is het mijn sabbath’, zei hij. |
|