van het bruggetje en ook van de drie reizigers. De wereld zag er ineens weer veel vriendelijker uit. Nu merkten ze pas op, dat overal om hen heen de fruitbomen in bloei stonden, dat het werkelijk lente was.
‘We moeten verder’, zei Jacob.
Ze namen hun bagage weer op en liepen door.
Na een uur zagen ze een herberg. Een laag huisje in de bocht van de weg, naast een prachtig bloeiende boomgaard. Heerlijke geuren kwamen hun tegemoet.
‘Laten we gaan eten,’ zei Rodrigo, ‘ik tracteer.’
Ze stapten flink door, opgewekt pratend. Wat zouden ze gaan eten? Ze hadden alle drie andere voorstellen, maar ze waren het er over eens dat het lekker moest zijn en veel.
Bij de deur zat een invalide bedelaar. Aan zijn kleding kon je zien dat het een oud-soldaat was. De man miste een been, twee krukken stonden naast hem tegen de muur. Hij keek op toen hij nederlands hoorde spreken.
‘Ah, landgenoten!’ zei hij. ‘Een aalmoes alstublieft voor deze ongelukkige soldaat.’
De drie reizigers bleven bij hem staan. Ze keken de bedelaar aan. Hij was jonger dan ze eerst gedacht hadden. Zijn kleren waren vuil en versleten, zijn haar hing tot op zijn schouders, zijn hoed zat vol gaten. Maar vanuit die vuile lompen lachte een vrolijk jong gezicht, verborgen achter de rand van de hoed en bedekt met een verwaarloosde baard.
Rodrigo wilde iets geven, maar bedacht zich. ‘Hebt u honger?’ vroeg hij. ‘Ik voed mij met de geuren uit de keuken,’ zei de bedelaar lachend.
‘Eet met ons,’ zei Rodrigo, ‘wees mijn gast.’
De soldaat sprong kwiek overeind. Balancerend op zijn ene been pakte hij zijn krukken en wipte behendig achter de jonge reizigers aan de herberg in. Daarbinnen bleek er slechts één menu te zijn: dikke soep, gevolgd door een onduidelijk vleesgerecht dat echter zeer voedzaam en smakelijk was.
De soldaat maakte zich bekend als Pieter de Vos, geboren in Oudewater en vanaf zijn zestiende jaar als huursoldaat in dienst bij de republiek Venetië. In de dienst had hij zijn been verloren en nu probeerde hij naar Nederland terug te komen.
Het was niet duidelijk hoe oud hij nu eigenlijk was. Het was wel duidelijk dat hij honger had. Ze aten alle drie flink, maar Pieter leek onverzadigbaar. Ondertussen zag hij nog kans voortdurend aan het woord te zijn. Hij kende allerlei grappige verhalen, waar vooral Rodrigo hard om lachte. Jacob zat er wat stil bij. Hij at en zweeg, hij voelde zich moe en hij had hoofdpijn. Het geschetter en geschater van Pieter de Vos hinderde hem.