De volgende dag overlegde hij met Jacob en de anderen wat ze nu verder moesten doen. Ze zaten met hun vieren om een zware hollandse tafel in de kamer waar Josef op bed lag. Hij had de rest van de nacht goed geslapen. Nu hij de brief bezorgd had, voelde hij zich al een stuk beter.
‘Een rare zaak jongens,’ zei van der Mijle. Hij keek de tafel eens rond. ‘Jullie hebben een heleboel mensen ongerust gemaakt. Schipper Blauw kon echt niet langer wachten. De schipper zei trouwens dat hij twee jongens en een meisje miste.’
Ezra stak haar hand op. ‘Ik ben een meisje,’ zei ze. ‘In het klooster ben ik voor jongetje gaan spelen, dat was beter daar.’
Van der Mijle knikte. ‘Dat zal dan wel ja.’
‘Ze heet Esther,’ zei Rodrigo.
‘Nee, ik heet Ezra en zo blijf ik heten tot we in Amsterdam zijn.’
Rodrigo haalde geërgerd zijn schouders op.
‘Jongetje of meisje, het blijft een rare zaak. Ik heb niet zomaar een ander schip voor je naar Nederland. En dan hebben we nog de tas met brieven.’ Van der Mijle wendde zich in het italiaans tot Josef.
‘Ik heb beide brieven gelezen.’ Hij legde ze voor zich op de tafel. Het fraaie, krullerige turkse schrift was voor iedereen behalve voor Josef en van der Mijle onleesbaar. Ezra vond dat het meer op een mooie tekening leek.
‘In de ene brief staat, dat ik je moet ontvangen en verzorgen. Dat doen we dan nu. En verder vraagt de admiraal mij om je de weg te wijzen naar Nederland. De tweede brief is inderdaad erg belangrijk. Die moet zo snel mogelijk naar prins Maurits.’
‘Ik heb bij prins Maurits gewerkt,’ zei Jacob. Hij vertelde over zijn korte tijd in het leger en over de slag bij Nieuwpoort. ‘Mijn broer werkt bij de prins als secretaris,’ zei van der Mijle.
Jacob wist niet of hij die broer ooit gezien had.
‘Blijven er toch nog enkele vragen,’ vervolgde van der Mijle. Hij wendde zich weer tot Josef. ‘Waarom werd jij overvallen?’
Josef vertelde dat er al eerder een aanslag op hem gepleegd was, dat zijn paard toen gedood was en wat hij daarna allemaal meegemaakt had. ‘De man die op me schoot heet Santos Perovia, hij kwam vaak bij de admiraal.’ ‘Santos Perovia?’ zei van der Mijle nadenkend. ‘Santos Perovia?’ Zich achteroverbuigend riep hij naar een klein kantoortje:
‘Augostinho, ken jij de naam Perovia, Santos Perovia?’
‘Si signor,’ een jonge man verscheen in de deuropening.
‘Santos Perovia is een paar dagen geleden veroordeeld tot vijf jaar galeistraf, samen met twee mannen waarmee hij op straat iemand overvallen had. Er is nog een hele vechtpartij geweest, maar niemand weet waar de