Achter elkaar klommen ze langs een smal trapje naar boven.
Wat een water!
De kust was heel ver te zien.
Jacob zag de vluchtelingen te voorschijn komen.
‘Ik ben Jacob Valk, kajuitsjongen van de schipper. Jullie moeten meteen bij de schipper komen.’
Schipper Blauw was bezig met een zeekaart en een passer.
Hij legde zijn werk neer en groette de kinderen in het portugees.
Rodrigo antwoordde in voorzichtig gekozen nederlandse woorden.
‘Zo, zo, spreek jij onze taal?’ zei Blauw verrast.
‘Ien klain beetje,’ zei Rodrigo.
Blauw wees op de kaart waar ze waren en hoe ze verder zouden varen. Hij zei nog eens heel nadrukkelijk dat hun ouders beslist op de Stad Hoorn in veiligheid waren.
Hij keek zijn gasten eens aandachtig aan.
‘Jullie kleren moeten nodig gewassen worden.’
‘Jacob, vraag de bootsman eens of wij nog niet ergens wat ondermaatse matrozenkleren hebben liggen.’
De bootsman meldde zich even later met dik wollen ondergoed, twee wijde broeken en twee dikke wambuizen. ‘Dat ziet er goed uit,’ zei Blauw. ‘Jacob, breng onze gasten naar jouw eigen hoekje, span daar twee kooien en laat ze zich verkleden als echte hollandse matrozen.’
Rodrigo keek wat benauwd. ‘Durf je niet jongen?’ lachte de schipper.
‘We kunnen onze kleren niet zomaar wegleggen,’ zei Rodrigo. ‘Voor we opgepakt werden heeft moeder er geld in verstopt.’ Daar wist de schipper wel raad op. Hij gaf ze een stevig linnen zakje mee. ‘Doe daar je geld in en breng het bij mij terug. Dan pas ik er wel op tijdens de reis.’
Jacob had een eigen slaaphoekje achter in het schip onder de kajuit van de schipper. Daar konden nog net twee hangmatten - kooien zei Jacob - bij. De kleren die Esther en Rodrigo al die spannende en akelige weken gedragen hadden, stonken van het vuil. Ze trokken ze uit en wasten zich. Daarna pasten ze de hollandse kleren. Het zat wel wat ruim, maar het ging.
Schipper Blauw gaf Jacob de opdracht met zijn gasten naar de kok toe gaan. Daar aten ze een heleboel brood en kaas, want nu hadden ze wel honger.
Esther en Rodrigo deden hun best nederlands te spreken. Jacob verstond geen woord portugees. Met losse woordjes en veel gebaren begrepen ze elkaar best.
Jacob liet ze het hele schip zien.