9. De Fortuin komt
Januari 1602 was De Fortuin uit Amsterdam naar Portugal vertrokken. Het werd een reis vol tegenslagen. Eerst lagen ze een week bij Texel, wachtend op een gunstige wind. Daarna kregen ze een hevige storm in de Golf van Biskaye, waardoor ze veertien dagen vertraging hadden.
Midden februari zag Jacob Valk kaap Sint Vincent.
Schipper Blauw zeilde met een ruime boog om deze hoge rotspunt heen. Er was niet veel te zien. Kale rotsen die hoog uit zee oprezen en daar vlakbij een paar kleine vissersscheepjes.
Mooi werd het pas toen ze in rustig, zonnig weer, dicht langs de kust van Zuid-Portugal zeilden. Jacob zag de kleurige rotsen en op het land daarachter kon hij de witte bloesem van amandelbomen ontdekken. ‘Daar groeien ook sinaasappels en citroenen,’ zei de schipper.
Ze gingen naar de kleine haven van Portimao, om er vers water en fruit te kopen. Ook vers vlees kwam er aan boord. Daar hoorde de schipper voor het eerst, dat de pest heerste in Faro. Zijn gezicht betrok. ‘Toch moeten we erheen,’ zei hij.
Eind februari naderden ze Faro.
Langzaam voeren ze de vrijwel verlaten haven binnen. Er lagen een paar vissersschepen en één nederlandse vrachtvaarder, de Stad Hoorn, op weg naar Amsterdam.
Aandachtig tuurde Jacob naar de stad Faro. Hij had gehoord dat de pest daar heerste; ze mochten niet van boord straks.
Maar was dit nu een stad van de dood?
Overal wapperden vlaggen, de stad was versierd. Op de kade, tegen de hoge stadsmuur aan, bouwde men stellages. Een platform op ongeveer twee meter boven de grond. Daarachter dikke, hoge palen, en vóór die palen stapels takkebossen.
‘Waar is dat voor, schipper?’ vroeg de kajuitsjongen.
‘Dat is de trots en glorie van het roomse geloof, Jacob,’ zei de schipper. ‘Ze gaan ketters verbrandden. Vooruit, aan het werk. Kijken helpt niet. We moeten hier zo vlug mogelijk weg. Dit is erger dan de pest.’ Jacob Valk, vijftien jaar oud, voer nog steeds als kajuitsjongen op dit schip.
Schipper Blauw loste het deel van de lading dat hij in Faro af moest geven,