de wand hingen ikonen, geschilderde heiligenbeelden. Ze kwamen Josef bekend voor. De warmte van het vuur was heerlijk, de soep en het brood smaakten goed, er kwam weer gevoel in zijn handen en voeten. Josef had moeite zijn ogen open te houden.
Milas wees hem een slaapplaats bij de schapen. Hij keek of Alessandro goed lag, en ging toen zelf op de grond slapen.
De volgende ochtend sneeuwde het nog harder. De wind huilde om de rotsen. Ze konden beslist niet op weg. Toen Josef wakker werd, was Milas de schapen aan het melken. Alessandro sliep nog.
Josef probeerde wat met Milas te praten. Met moeite vond hij zijn woorden. ‘Praat maar Turks,’ gromde Milas, ‘dat versta ik ook, helaas.’ ‘Je zegt steeds Turk tegen mij,’ zei Josef, ‘maar ik ben helemaal geen Turk. Ik kom uit deze streek. Als kind hebben ze me hier weggehaald.’ Milas keek hem onderzoekend aan. ‘Hier vandaan, van wie ben jij er dan een?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Josef met tranen in zijn ogen. ‘Ze zeggen je niet wie je ouders zijn, ze zeggen je niet waar je vandaan komt.’
‘Hoe weet je dan dat je hiervandaan komt?’
‘Dat voel ik. Alles is zo bekend. Ik ben geboren in zo'n huis als dit. Ik ben christen. Mijn moeder had ook zulke ikonen. Ik herinner me die dingen.’
‘En je vader? Weet je wie je vader is?’
‘Van mijn vader herinner ik me niets meer.’
Alessandro bewoog, kreunde, en probeerde op te staan.
Milas en Josef verzorgden hem. Josef vertelde wat er gebeurd was, hoe Alessandro zomaar over een steen gevallen was, dat hij niets meer zag. Milas knikte. ‘Blind hè? Dat komt wel meer voor. Dat gaat wel over. Hier in de bergen weten we daar wel raad mee. Wij zijn niet zo dom als de Turken denken.’
Hij maakte een viezig brouwseltje van gedroogde kruiden en water, drenkte een lap daarin en legde de natte doek zo warm mogelijk op de ogen van Alessandro. Daarna ging hij verder met zijn schapen.
Josef bleef bij Alessandro zitten. Hij vertelde waar ze waren, dat het buiten nog sneeuwde. ‘We zijn hier veilig,’ zei hij. ‘Milas zal je beter maken en dan reizen we gewoon verder. ‘Doet je hand nog pijn?’
‘Nee,’ zei Alessandro slaperig. Hij lag op zijn rug, de doek over de ogen en zo sliept hij weer in.
Ze konden twee dagen geen stap buiten de deur zetten. De sneeuwstorm raasde al die tijd om het huis, om de rotsen.
Alessandro sliep vrijwel steeds. Hij klaagde dat het kruidensap in zijn ogen