De weg werd smaller, steiler en stiller.
Ze kwamen in bergland waar hier en daar sneeuw lag.
Alessandro was de eerste die de soldaten opmerkte. Hij zei er pas iets van toen de dag al bijna om was.
‘We worden gevolgd,’ zei hij. Ze stonden bovenaan een kronkelend bergpad. Josef keek om. Hij zag de soldaten, honderd meter lager. Hun schonkige paarden sjokten moeizaam de berg op.
‘Kom mee,’ zei Alessandro. Hij reed snel naar beneden. Josef volgde. Na een korte, snelle afdaling hield Alessandro zijn paard in en dreef het behoedzaam van de weg af. Achter een stapel grote rotsblokken beduidde hij Josef zwijgend, dat hij moest afstijgen. Ze hoorden stemmen, hoefgetrappel.
‘Ik heb ze daarnet nog gezien,’ riep één van de soldaten.
‘Ze moeten hier in de buurt zitten,’ zei een ander.
‘Ze zijn al verder, kom mee!’ riep een derde. Ze draafden verder het dal in.
De jongens keken elkaar aan.
‘Heb jij iets bijzonders bij je?’ vroeg Alessandro.
Josef kreeg een kleur en zweeg.
‘Je hoeft me niets te zeggen. Ik begrijp zo ook wel dat de admiraal je niet voor niks op weg stuurt. Moet je nog verder dan Venetië? Nou ja, zeg 't maar niet. Hoe minder mensen een geheim kennen, des te beter. Ken je die kerels? Heb je ze eerder gezien?’
Josef had een droge keel van angst. ‘Nee,’ zei hij, ‘ik ken ze niet. Ik weet niet waarom ze achter mij aan zouden zitten.’
Vanuit hun schuilhoek konden ze de soldaten het dal in zien rijden.
‘Ik weet niet wat ze willen,’ zei Alessandro. ‘Het zijn soldaten, maar ze horen niet meer bij het turkse leger. Waarschijnlijk zijn ze op weg naar het westen. Er zijn veel van die kerels onderweg. In het westen zijn altijd huurlingen nodig. Meestal doen ze je niks, maar je kunt ze toch beter niet op een stil plekje tegen komen.’
Ze bleven nog een poosje waar ze waren.
Josef zag de soldaten niet meer. ‘Weten ze iets van de brief?’ vroeg hij zich af. Beide brieven droeg hij in een linnen tasje onder zijn kleren.
‘We gaan verder,’ zei Alessandro. ‘In de winter kun je niet 's nachts buiten blijven. We moeten nog een heel eind rijden voor we in een dorp komen waar een herberg is. Het kan zijn dat die kerels daar ook zijn. Let niet op ze. Als ze iets van plan zijn wachten ze toch tot ze ons op een eenzaam plekje treffen. In een drukke herberg kan ons niets gebeuren.’
Alessandro kreeg gelijk.