De bedelaars(1986)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] 6 Bevrijding Paul ziet de zon ondergaan aan de andere kant van de rivier. Het kamp ligt op een open plek, dicht bij het water. Het is druk in het kamp. Vrouwen lopen heen en weer, er zijn vuren waar ze eten koken. De mannen zitten bij elkaar en praten. Ze hebben flessen wijn. De Reus is er ook bij. Paul kan niet verstaan wat ze zeggen. Hij hoort wel de stemmen van de mannen en het roepen van de vrouwen. Er zijn ook kinderen in het kamp. Ze rennen rond en doen spelletjes. Paul wordt stijf en moe in die hoge boom. Toch blijft hij zitten, hier kan hij alles goed zien. Als het helemaal donker is zitten de bedelaars bij drie grote vuren. Ze eten en drinken en ze maken steeds meer lawaai. Paul laat zich uit de boom zakken en sluipt naar het kamp. Hij maakt weer een grote omweg. [pagina 36] [p. 36] Hij wil aan de andere kant van het kamp komen. Daar zijn de gevangenen. Heel voorzichtig gaat hij tussen de bomen door. Links is de gloed van de kampvuren. Daar is het lawaai van de bedelaars. Vóór hem en om hem heen is het donker. Paul sluipt zachtjes om het kamp heen. Na een uur is hij aan de andere kant. Hij ziet nu vader en de koetsier. Ze zijn nog steeds vastgebonden. Er is geen bewaker bij hen. Moeder zit op de grond. Kan ze lopen? ‘Mama,’ fluistert Paul. Zijn moeder schrikt, ze kijkt om. ‘Niet kijken mama,’ fluistert Paul. ‘Kun je lopen?’ Moeder schudt langzaam haar hoofd. Ze doet haar benen wat opzij, ze zijn vastgebonden. ‘Schuif achteruit naar de bomen toe,’ fluistert Paul. Zijn moeder begrijpt hem. Met kleine schokjes schuift ze naar hem toe. Als ze vlakbij is kruipt Paul achter haar en snijdt de touwen door. Moeder is heel verbaasd. Ze wil iets zeggen, maar Paul legt zijn vinger op zijn lippen. [pagina 37] [p. 37] Hij wijst naar vader en de koetsier. Moeder begrijpt hem. Ze zullen eerst de anderen losmaken en dan samen vluchten. ‘Ga gewoon op hetzelfde plekje zitten,’ fluistert Paul. Moeder schuift terug naar de plek waar ze eerst zat. Bij de kampvuren heeft niemand iets gezien, Het is er een vreselijke herrie. Niemand let op de gevangenen. Paul sluipt naar zijn vader. Hij snijdt de touwen door [pagina 38] [p. 38] en doet dat ook bij de koetsier. Nu kunnen ze heel stil wegsluipen. Ineens rent de koetsier weg. Hij holt naar de paarden. Hij springt op een van de paarden. Hij rijdt snel weg, het bos in. De bedelaars bij de kampvuren horen hem. Er ontstaat een vreselijk kabaal. Van alle kanten komen mannen en vrouwen aanrennen. Niemand kan de koetsier nog tegenhouden. De bedelaars komen naar vader, moeder en Paul. ‘Rennen,’ roept vader. Hij neemt moeder bij de hand en holt weg. Hij rent zomaar het bos in, weg van het kamp. Waar zullen ze uitkomen? Paul volgt zijn ouders. Dan merkt hij dat de bedelaars hem inhalen. Wat zal hij doen? Als ze zo doorrennen worden ze weer gevangen. Paul heeft een idee. Hij blijft staan. Hij wacht tot de bedelaars vlakbij zijn. Dan springt hij met veel lawaai in de struiken. Het lukt. Ze volgen hem. Paul rent zoveel mogelijk rechtdoor en verstopt zich dan. [pagina 39] [p. 39] Ze vinden hem niet. Hij hoort de bedelaars wel, maar niemand ziet hem. Intussen zijn vader en moeder doorgehold. Ze merken dat de bende niet meer achter hen aankomt. ‘Waar is Paul?’ zegt moeder Vader en moeder kijken om. Ze zien hem niet. ‘Laten we doorlopen,’ zegt vader. ‘Hij zal zo wel komen.’ Ze lopen verder. De maan schijnt, ze kunnen gelukkig iets zien. Ineens blijft moeder staan. ‘Wat is dat?’ zegt ze angstig. Op een kleine open plek is een heuveltje waar rook uitkomt. Vader gaat er heen. Hij lacht opgelucht. ‘Het is een huisje,’ zegt hij. ‘Kom maar, het is een huis.’ Dan ziet moeder het ook. Het is een heel laag huisje. Op het dak liggen brokken aarde met gras eraan, plaggen. Het is een plaggenhut. Er is een heel laag deurtje. Vader klopt aan de deur. Een man doet open. ‘Wat wil je?’ vraagt hij onvriendelijk. [pagina 40] [p. 40] ‘Help ons,’ zegt vader. ‘We zijn beroofd, Ze zitten achter ons aan.’ De man stapt opzij en laat vader en moeder binnenkomen. Daar vertellen ze hun verhaal. Ze mogen in het hutje slapen. De man geeft hen eten en maakt een plaatsje vrij bij het vuur. Moeder is ongerust over Paul. ‘Die vinden we morgen wel,’ zegt vader. De volgende dag wijst de man de vluchtelingen de weg naar de stad. Paul zien ze niet. In het bos komen ze soldaten tegen. De koetsier is er ook bij. ‘We gaan ze vangen,’ roept hij trots. We gaan de Reus en zijn bende vangen.’ Er is ook een officier. Die zegt tegen vader: ‘Wij gaan de bedelaars gevangen nemen. Gaat u maar rustig naar de stad. Ik stuur een soldaat met u mee. Morgen brengen we u veilig terug naar huis.’ Vader en moeder lopen verder met de soldaat. Hun zoon is niet teruggekomen. Waar is Paul? Vorige Volgende