De bedelaars(1986)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] 3 Nacht in het bos Vader en de koetsier halen de koffers en manden uit de kapotte wagen. De paarden staan rustig bij de boom, ze eten gras. Paul loopt naar beneden over de bosweg. ‘Paul, blijf hier,’ roept moeder ongerust. ‘Je mag niet weggaan, het is veel te gevaarlijk in het bos.’ ‘Bent u bang voor de Reus?’ zegt Paul. ‘Ssst,’ fluistert moeder. ‘Zeg dat niet. Daar moet je niet over praten.’ Ze staan bij het rijtuig. De koetsier zet de manden en koffers in een kring. Nu kunnen ze zitten. De mand in het midden is hun tafel. Moeder zet er brood en kaas op. Vader maakt een fles wijn open. Hij lijkt nu niet boos meer, hij lacht naar Paul. ‘Eten in het grote bos, dat vind je zeker wel leuk?’ Paul lacht terug en neemt een stuk kaas. De koetsier mag ook een stuk brood pakken. Hij blijft staan. ‘Kom er bij zitten,’ zegt vader vriendelijk. De koetsier is verbaasd, [pagina 19] [p. 19] vader is nooit zo vriendelijk. Ze eten, er komen vogels op het bospad. Paul gooit brood naar de vogels. Het is heel stil in het bos, niemand zegt iets. Zo wachten ze de hele middag. Ze lopen een beetje heen en weer op het bospad. Er komt geen ander rijtuig over de weg. Niemand komt hen helpen. Ze zijn helemaal alleen in het bos. ‘Ik denk dat we hier moeten slapen vannacht,’ zegt vader. ‘Hier slapen?’ roept moeder angstig. ‘In dit donkere bos?’ Vader haalt zijn schouders op en loopt weg. Hij praat met de koetsier bij de paarden. Vader komt terug. ‘Jij gaat met de jongen in het rijtuig,’ zegt hij. ‘De koetsier en ik blijven hier buiten. Misschien komt er iemand langs. Dan roepen we jullie wel.’ ‘En je zei dat het hier 's nachts gevaarlijk is,’ huilt moeder. ‘Ach mens, zeur niet,’ snauwt vader. Hij duwt moeder en Paul in het rijtuig en laat het deurtje dicht vallen. Paul ziet zijn moeder huilen. Ze is nu helemaal niet mooi meer. [pagina 20] [p. 20] Haar kapsel is in de war, haar kleren zijn vuil. Ze ziet er moe en bang uit. ‘Niet huilen mama,’ zegt Paul. ‘Morgen komt er wel iemand die ons kan helpen.’ Ze hebben twee dekens, ze proberen te slapen. Paul ligt met zijn hoofd op zijn opgerolde jas. Het is eigenlijk wel grappig dat de koets zo scheef hangt. Hij kan liggen en tegelijk naar buiten kijken. Paul ziet zijn vader en de koetsier buiten lopen. Het is al bijna donker. Het wordt heel stil in het bos, heel stil en heel donker. Paul slaapt. Vader en de koetsier lopen heen en weer om warm te blijven. ‘Zijn hier nu echt geen huizen in de buurt?’ vraagt vader. ‘Er zijn wel mensen die op open plekken in het bos een huis gebouwd hebben,’ zegt de koetsier. ‘Maar dat zijn lage huisjes met aarde op het dak. Die vind je niet zo gemakkelijk.’ ‘Hoe ver is het nog naar de stad?’ vraagt vader. ‘Twintig kilometer denk ik,’ zegt de koetsier. ‘Dat is nog een heel eind,’ denkt vader. Het gaat regenen. Het is donker en koud. Wat een vreselijke nacht, [pagina 21] [p. 21] zo koud, zo nat, zo donker. In het kapotte rijtuig slapen Paul en zijn moeder. Buiten staan vader en de koetsier. Ze stampen met hun voeten en slaan hun handen warm. De koetsier pakt een stuk doek van het rijtuig. Het is een grote lap dik zeildoek. Vader en de koetsier gaan er op zitten. Ze leunen tegen een dikke boom en trekken het zeildoek over hun hoofden. Dicht tegen elkaar aan zitten ze daar. Zo blijven ze droog en het is niet meer zo koud. Vader slaapt. De koetsier luistert naar de paarden. Hij hoort de geluiden van de nacht. Geritsel in de struiken, het stampen van de paarden, het tikken van de regen op de lap zeildoek. Dan slaapt de koetsier ook. *** Paul is ineens wakker. Wat is er? Heeft hij iets gehoord? Hij kijkt uit het raampje van het rijtuig. Het wordt alweer dag. Hij kan de bomen weer zien. Alles is zwart en grijs. [pagina 22] [p. 22] Zwart is het bos, grijs is de lucht. Paul buigt zich uit het raampje. Hij ziet twee donkere plekken in het grijze licht van de vroege ochtend. Dat zijn vader en de koetsier. Ze leunen tegen de boom, ze slapen. [pagina 23] [p. 23] Paul zal ook maar weer gaan slapen, het is nog zo vroeg. Hij zit in het hoekje van het rijtuig. Zo kan hij nog een beetje naar buiten kijken. Ineens bewegen de takken van een struik. Waait het? Nee, er is helemaal geen wind. Weer bewegen de takken. Paul ziet een witte vlek tussen de zwarte takken. Een gezicht! Er zit iemand achter die struik! Iemand loert naar het rijtuig! Paul ziet meer gezichten, de takken worden opzij geduwd. Er komt een man het bospad op. Hij loopt naar de boom waar vader en de koetsier slapen. Wat is die man groot. Er komen meer mannen en vrouwen uit het bos. De grote kerel geeft een teken, iedereen blijft staan. Wat zien die mensen er vies en armoedig uit. Het lijken wel bedelaars. Bedelaars? Ineens weet Paul het: dit is de bende van de Reus! Vorige Volgende