De bedelaars(1986)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] 2 Een harde klap De koets gaat naar links, gaat naar rechts. Hij veert hoog op en zakt dan diep weg. Vader, moeder en Paul vallen van hun bank. De mand met eten rolt over hen heen. De koetsier springt op de grond en helpt eerst de paarden. Die zijn gevallen, ze trappen wild met hun benen. ‘Rustig, maar. Rustig,’ zegt de koetsier. ‘Ga maar staan, er is niets gebeurd. Goed zo, rustig, rustig. Kom maar mee. Ik bind je aan deze boom vast.’ De koetsier klopt de paarden op hun hals. ‘Nu moet ik eens bij mijn passagiers kijken.’ [pagina 16] [p. 16] Vader is het eerst uit de scheefgevallen koets. Hij klimt uit het deurtje dat nu raar in de hoogte steekt. Er hangt een worst om zijn nek. Als hij op de grond springt, valt er een gebraden kip uit zijn deftige jas. ‘Help,’ roept moeder. ‘Help, we kunnen er niet uit.’ De koetsier klimt op het rijtuig. Het rijtuig hangt schuin tegen de dikke boom. Hij helpt moeder naar beneden. Haar hoge pruik is helemaal scheef en haar japon zit vol vlekken. Paul is zijn pruik kwijt, maar dat vindt hij niet erg. Hij laat zich op de grond zakken. Ze zijn allemaal erg geschrokken. Gelukkig is niemand gewond. Daar staan ze dan. De paarden eten van het gras langs de kant van de weg. Hun mooie rijtuig hangt schuin tegen de dikke boom. Het rechtervoorwiel is gebroken en de hele zijkant is kapot. De koetsier loopt om het rijtuig heen. Hij schudt zijn hoofd. ‘Dat kunnen we niet meer maken,’ zegt hij. [pagina 17] [p. 17] ‘We moeten verder gaan lopen of wachten tot er iemand langs komt.’ ‘Er is toch zeker wel een huis in de buurt?’ zegt vader. De koetsier schudt zijn hoofd. ‘Hier wonen geen mensen, alleen boeven en bedelaars wonen in het bos.’ Ze huiveren van angst. Boeven, bedelaars... wat een vreselijke toestand. Vorige Volgende