Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
25000 kronenHet moge zo zijn dat bij Balthazar Gerards godsdienstfanatisme en trouw aan de koning belangrijker motieven waren voor zijn daad dan hebzucht, bij zijn familieleden overheerste die hebzucht volledig. Zij maakten zich breed om de buit binnen te halen. Broers van de moordenaar reisden naar de landvoogd Parma en drongen aan op betaling. Ze werden hartelijk ontvangen en kregen alle steun bij hun streven. Parma noemde in een brief aan de koning van 20 februari 1586 vijf redenen om het verzoek in te willigen. Er waren toen al twintig maanden verstreken sinds de moord. Filips II stond niet bepaald te trappelen van ongeduld om zijn dienaren te belonen. De vijf genoemde redenen waren: de gevraagde beloning was plechtig beloofd; de overledene had zijn onderneming zo vastberaden volbracht dat hij geëerd behóórde te worden; hij had zo'n zelfbeheersing getoond, zowel bij zijn daad als bij zijn sterven, dat het ieder met bewondering en verbazing vervulde; nabestaanden van de dader kwam een smartegeld toe en het gezag van de vorst diende zich voor wat betreft de toekomst juist zeer krachtig te manifesteren. Bij gebrek aan geld stelde Parma de koning voor de nabestaanden te betalen in land. De verbeurdverklaarde landerijen van Oranje in Franche-Comté leken hem daartoe zeer geschikt. Het duurde meer dan twee jaar eer de koning antwoordde. Enkele leden van de familie Gerards begaven zich naar Spanje om daar hun belangen te bepleiten. Pas in 1590 kwam er een beslissing. De familie Gerards kreeg de heerlijkheden Lièvremont, Hostal en Dommartin met dezelfde rechten als Willem van Oranje daar genoot tot het moment van verbeurdverklaring. De vorst behield zichzelf en zijn erfgenamen het recht voor het land terug te kopen tegen betaling van 25000 kronen. De familie Gerards moest het bezit dan in dezelfde staat opleveren als waarin ze het ontvangen had. De adelbrieven, gedateerd 4 maart 1589, verschenen op 20 juli 1590. Wegens extra uitgaven in de voorgaande jaren declareerde Jacques Gerards namens de familie nog zesduizend kronen bij de koning. Hij kreeg een vergoeding van vierduizend kronen. Het familiewapen werd officieel vastgesteldGa naar eind42. (ill. no 23). Tijdens de regering van Albertus en Isabella, eiste Filips Willem, oudste zoon van de prins van Oranje, met succes teruggave van het bezit | |
[pagina 100]
| |
Fig. 23. Dr. H.L. Houtzager tekende het familiewapen van Gerards naar de officiële gegevens.
in Franche-Comté. De familie Gerards moest dus al na vijf jaar, in 1595, weer afstand doen van de nieuw verworven landerijen. Over de betaling ontstond nogal wat geharrewar. Het zou 30.000 francs zijn, maar tenslotte ontving de familie Gerards 15000 francs, mét de heerlijkheid Vuillafans-le-Neuf. Van 25000 kronen naar 30000 francs betekende al een stap terug, van 30000 francs naar 15000 francs met een stuk land kwam nog ongunstiger uit. Er waren echter in de familie nogal wat juristen en een gewonnen proces leverde in 1607 de zekerheid op dat de waarde van het land op 25000 francs werd gesteld. Reeds in 1609 eiste de markies van Varambon, die Vuillafans-le-Vieux bezat, het gebied van de familie Gerards op. Aartshertog Albertus stond zijn verzoek toe en de markies betaalde 25000 francs. Zo bedroeg de betaling na tientallen jaren moeite | |
[pagina 101]
| |
en processen uiteindelijk 40000 francs in geld. De adellijke titel hielden de Gerardsen iets langer. Volgens Voltaire verloren ze die pas in 1678, toen Franche-Comté bij Frankrijk gevoegd werd.
J.M. Suchet geeft in een artikel in Annales franc-comtoises van 1868 een citaat uit een historische roman over Balthazar Gerards. Het boek, geschreven door de baron van Saint Juan, heb ik niet kunnen vinden. Het citaat geeft echter een idee hoe de familie Gerards door de oudere adel ontvangen werd. 'Vijftien jaren waren verstreken sedert de doodstraf van Balthazar, men sprak er niet meer over. De graaf van la Baume-Saint-Amour gaf te Besançon een prachtig feest in het Granvelle-paleis: het was 10 mei 1600. Het paleis schitterde in verblindend licht; het was vol geluiden en gefluister. Bij de schittering van de sieraden voegde zich de niet minder boeiende schittering van de grote namen: de Rye, Grammon-Vezet, Beauffremont, Scey, die, ondanks de indrukwekkende plakkaten van Filips II, de nieuw-geridderden nog altijd met minachting bejegenden. “Markies van Listenois, wie is,” zei een jonge man, “die heer die zo gelukkig speelt tegen die dwaze en spilzieke van Varambon?” “Dat is,” antwoordde baron van Buthiers, “heer Jacques Gérard van Dommartin. De meest passende titel voor hem is sluipmoordenaar.” “Men kan dus terecht van hem zeggen,” hernam de markies lachend, dat hij de strop in zijn zak heeft.' 'Zachter, mijn waarde, zachter; denk aan de plakkaten en houdt er een beetje rekening mee met wie u te maken hebt: valkenoog en ijzeren hand.' Inderdaad scheen Jacques Gérard, in zijn rijke groene wambuis, nauwelijks ouder geworden. Toen stond zijn tegenstander op, hij had zojuist nog meer verloren. 'Hoeveel ben ik u verschuldigd?' vroeg hij hem. 'Duizend goudstukken op erewoord, mijnheer Varambon'. 'Mijn rentmeester zal ze u morgen brengen; maar werkelijk mijn waarde heer Dommartin, ik vergis me niet, veeg het toch weg, u hebt bloed op uw kanten kraag'. Jacques heeft de grove belediging begrepen, die hem wordt aangedaan. De plaats, de aanwezigheid van de gastvrouw en gastheer maken dat hij zich bedwingt en in gedachten verdiept leunt hij over een balkon dat uitkijkt op de tuin, terwijl hij op wraak zint en het einde van het bal afwacht. Men vertrok. De markies van Varambon nam ook afscheid van gastvrouw en gastheer. Een nauw zichtbaar teken werd hem gegeven door Dommartin. De markies begreep het en vertrok. Op vijftig pas afstand van het paleis, bij het licht van toortsen die de bedienden vasthielden, trok men de degens. De markies werd in de arm gestoken. Zijn bedienden brachten hem naar huis en gedurende twee weken liep hij met zijn arm in een doek.' |
|