Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
De moordenaar wordt martelaarNog dezelfde dag, 10 juli, gelastten de schepenen van Delft, na lezing van de bekentenis, het gebruik van martelingen om te zien of er nog meer informatie uit de verdachte te halen was. Het was het begin van een reeks onvoorstelbaar pijnlijke kwellingen, die Balthazar Gerards moest doorstaan tot de dood hem bevrijdde. Hij moet hier geestelijk wel op voorbereid geweest zijn, want hij was niet klein te krijgen. Eerder lijkt het of de folteringen hem juist de kans gaven boven zichzelf uit te stijgen. Ook zijn tegenstanders hebben dit toegegeven. De anonieme schrijver van 'copie uit Delft' zegt: 'Hy spreekt seer stout ende vermeten'. Dit pamflet geeft de gebeurtenissen tot ongeveer 12 juli en het weet nog te melden dat de beul de volgende dag weer zou komen en men verwacht dat Balthazar Gerards dan wel anders zal piepen. Hier wordt bedoeld de komst van de speciaal hiervoor bestelde beul van Utrecht, die het vierde verhoor 'verzorgde'. Cornells van Aerssen schrijft hierover naar Brussel: 'Ik ben aanwezig geweest bij de marteling van de misdadiger, maar ik heb van mijn leven geen groter vastberadenheid en standvastigheid van een man gehoord. Hij heeft zelfs geen “ay mi” gezegd, maar heeft geen woord gezegd onder alle folteringen en op alle ondervragingen heeft hij heel passend en beleefd geantwoord en hij zei enkele malen: “Wat wilt u van mij? Ik ben vastbesloten te sterven, ook een wrede dood; ik had mijn onderneming niet gestaakt, en ik zou het altijd weer doen als ik vrij was, al zou ik duizendmaal moeten sterven'Ga naar eind35.. Dit is een citaat van iemand die de moordenaar zeker niet gunstig gezind was. Men was zo verbaasd over de standvastigheid van Gerards, dat men hem alle lichaamshaar afgeschoren heeft om te zien of hij misschien ergens een teken op zijn lichaam had, dat kon duiden op een verbond met de duivel. Het laat zich raden hoe de schrijver van het pamflet 'historie Balthazar's Gerardt' het lijden en sterven van de moordenaar verheerlijkt. Dat is te lezen in bijlage II, waar de martelingen die men toepaste in detail vermeld worden. Het is geen prettige lectuur. Men kan er over kibbelen of het slachtoffer op een bepaald moment een gewicht van driehonderd pond aan beide grote tenen kreeg, terwijl hij boven de vloer hing of dat het gewicht kleiner was, veel verschil maakt het niet op het totaal van gruwelijke folteringen. Na de opsomming van wat er allemaal met Balthazar Gerards gedaan is, staat er dan: 'Niettemin in alle dese | |
[pagina 90]
| |
grouwelijcke pijnen en is onsen Balthazar niet ontstelt gheweest, iae heeft de selve sonder kreunen ende sonder eenich teecken van weedom met een wonderlijcke patientie verdragen. Soo dat die wreede wethouders ende hangdieven, daer duer tot meerder wreedtheyt verweckt zijnde, met oude stinckende pisse hem hebben overgoten'. Volgens ditzelfde pamflet zou Balthazar gezegd hebben: 'Deo Gratias: Dat is te segghen, Godt de Heer zy gheloeft', toen hij na vier verhoren zijn vonnis vernam. 'Verhael vande moort' doet het voorkomen alsof de moordenaar bij het horen van het vonnis volkomen overstuur was en uitriep: 'Had ik maar nooit rechten gestudeerd in Dole, was ik maar gewoon ambachtsman geworden, dan was het niet zo slecht met me afgelopen' enzovoort. Na alles wat we weten over zijn standvastigheid tijdens de verhoren is deze instorting niet waarschijnlijk. Het heeft er meer van, dat dit er bij bedacht is om, zoals bij het eerdere citaat 'Och poorte, poorte ghy hebt my bedroghen', de dader zwakker voor te stellen dan hij was. De Villiers moet de moordenaar dubbel gehaat hebben. Hij was immers bij uitstek degene die zich om de tuin had laten leiden door de mooie praatjes van Balthazar Gerards. Aan hem wijdt de moordenaar de meest sarcastische zinnetjes in zijn bekentenis. Leoninus vermeldt een flard van een gesprek tussen de predikant en de gevangene, dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: 'ende soe hy eergisteren wederom gepynicht is worden, is Villiers by hem gecomen ende hem, sittende in de pynen, heeft gesproecken aldus: “O Méchant vous m'en avés pas dit cela” (O schurk, daar heb je me niets van gezegd), daer op hy wederom, nyettegenstaende de pyn, genouch spottelick geantwoert heeft aldus: “Cela est vray, mais j'estoye pour vous tromper” (Dat is waar, maar ik was er om u te bedriegen).' Wat leverden de verhoren-met-marteling op? Tijdens het tweede verhoor, op 10 juli, bekende Balthazar Gerards vóór de marteling dat hij in maart aan de franciscaner monnik Ghery verteld had wat hij van plan was. Tijdens de marteling sprak hij niet. Meteen daarna zei hij dat Ghery hem geen absolutie wilde geven, omdat het moord zou zijn als hij het zonder vonnis of voorafgaande verklaring deed. Na voortzetting van de marteling kwam er iets meer naar voren over het kontakt met d'Assonleville en over het plan zich François Guyon te noemen. Hij herhaalde tweemaal: Ik pleegde de moord 'in Nomine Domini' in de naam des Heren.
Het derde verhoor, op 11 juli, begint met vragen over de wapens: hoe werden ze geladen, welk wapen gebruikte hij, hoe kwam hij er aan. De beklaagde antwoordt zittend op de pijnbank. Veel nieuws levert het niet op. De preciese volgorde der gebeurtenissen komt vast te staan. Hoe hij eerst naging waar de prins ging eten, hoe hij daarna zijn wapens ophaalde, ze onder zijn mantel verborg, enzovoort. Weer gaat het over de | |
[pagina 91]
| |
rol van d'Assonleville. Tijdens de marteling geen mededeling. Daarna: 'Ik heb er geen spijt van, ik zou het weer doen als ik de kans kreeg en ik heb geen geld ontvangen voor mijn daad'. Reeds na het tweede verhoor overwogen de Staten van HollandGa naar eind36. tot onmiddellijke veroordeling over te gaan, omdat ook pijniging van de dader zo weinig opleverde. Men besloot echter nog een paar dagen te wachten, want nog niet alle afgevaardigden van de steden waren in Delft. Tevens besloot men de beul van Utrecht te ontbieden om te zien of hij nog iets uit de verdachte kon krijgen. Het uitstel van de beslissing met vier of vijf dagen werd later herroepen. Het schijnt in de stad onrustig geweest te zijn en de autoriteiten vreesden onlusten bij te lang uitstel van een veroordeling. Het hierna vermelde incident tijdens de executie wijst ook op aanzienlijke spanningen. Op 13 juli had met medewerking van Jacob Michielsz, beul van Utrecht, en Willem Willemsz uit Delft het vierde verhoor plaats. Landsadvocaat Paulus Buys was ditmaal ook aanwezig. De beide beulen wisten de reeds murw geslagen verdachte zo aan te pakken, dat hij nog heel wat aan vroegere bekentenissen toevoegde. Later kregen de beulen voor hun werk bij marteling en terechtstelling een voor die dagen zeer hoog honorarium uitbetaald: Michielsz zestig en Willemsz vijftig pond. Dat is twintig maal zoveel als men gewoonlijk betaalde voor een bewerkelijke executie. Een normale executie leverde slechts één of twee gulden op, een marteling ongeveer één guldenGa naar eind37.. Men ging weer uitvoerig in op de rol van d'Assonleville, ontwrong de verdachte de bekentenis dat hij zijn daad pleegde om zichzelf te verrijken en er kwamen eindelijk belastende verklaringen over de monnik Ghery en over de naamloze jezuëet in Trier. Over de waarde van deze bekentenis kan men van mening verschillen. Na het vierde verhoor kreeg Balthazar Gerards nog diezelfde dag, vrijdag 13 juli, te horen, dat hij de volgende dag terecht gesteld zou worden. Het vonnis vermeldt zijn daad en hoe hij die uitvoerde en geeft aan dat hij 'ten exempelen van allen anderen seer rigoreuselijcken behoort ghestraft te worden'. Die rigoreuze straf is: 'gheleyt te worden op t'schavot alhier voor t'stadthuys opgherecht: Omme aldaer eerst zijn rechterhant, daer hy voorsz. verradisch moordadighe feyt mede bedreven heeft, met gloeyende toesluytende yser geschroyet ende afghebrandt te worden, ende dat daer naer met gloeyende tanghen tot ses reysen (zesmaal) ende verscheyden plaetsen soo aen aermen, beenen, en t'gheen daer sijn lichaem meest met vleesch becleedt is, het vleesch uitgebrant ende afghenepen sal worden, ende dat hy daer nae levendich aen vier quartieren ghehouden sal worden, beghinnende van onderen, ende ten laetsten hem den buyck opghesneden, ende sijn hert uitghenomen. ende in sijn aensichte gheworpen, ende daer naer sijn hooft afghehouden sal worden.' |
|