Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Laatste woorden van Willem van OranjeIn 'verhael vande moort' staat de dood van Oranje als volgt beschreven: 'Den Prince ghevoelende dat hy ghetreft was, en seyde anders niet dan dese woorden: “Heere Godt weest mijn siele ghenadich, ick ben seer gequetst, Heere Godt weest mijn siele, ende dit arme volck ghenadich”: dese woorden ghesproken hebbende, soo begonst hy te suyselen, maer syn schiltknecht (dat is de stalmeester van Malderen) heeft hem vastghehouden, ende wert ten laetsten op de trappen neder gheset, waer dat hy niet meer en sprack, dan soo mijn Vrouwe de Gravinne van Swertzenborch sijn suster in Hoochduyts vraechde, oft hy sijn siele niet en stelde in de handen van Christi Jesu, soo antwoorde hy inde selve tale, Jae, ende heeft noyt meer ghesproken!' In de Franse versie 'discours de l'assasinement' volgt daar nog op: 'maar keek vol mededogen naar Mevrouw de Prinses (en) Mevrouw de Gravin von Schwarzburg zijn zuster'Ga naar eind32.. Het laatste woord van Oranje zou dus 'Jae' geweest zijn. De toevoeging dat hij dit 'ja' in het hoogduits zei lijkt in de Nederlandse versie wat belachelijk. Aangezien de prins echter meestal Frans sprak en ook zijn (voor)laatste woorden in die taal geuit werden, was er wel een contrast met het 'ja' in het Duits. De zin die we meestal citeren als de laatste woorden van Willem van Oranje is dan ook terecht in het Frans bewaard gebleven: 'Mon Dieu, mon Dieu ayez pitié de moi en de ce pauvre peuple'. Zo'n door de traditie overgeleverde zin gaat een heel eigen leven leiden. Op zoek naar de laatste woorden komt men vele varianten tegen. Om even bij 'verhael vande moort' te blijven, de Franse versie daarvan heeft: 'Mon Dieu aie pitié de mon âme, je suis fort blessé; mon Dieu, aie pitié de mon âme et de ce pauvre peuple'. Cornelis van Aerssen, stadsadvocaat van Brussel (in Delft voor de vergadering van de Staten-Generaal), schrijft op 11 juli vanuit Delft een brief aan zijn regering. Hij bericht dat de prins is overleden tengevolge van een aanslag en als laatste woorden vermeldt hij: 'Mon Dieu aiez pitié de mon âme! Mon Dieu, aiez pitié de ce pauvre peuple!' De werkwoordsvorm verschuift van enkelvoud naar meervoud en het citaat is korter. Van Aerssen voegt er nog aan toe, dat de prins nog nauwelijks in staat was de laatste twee woorden uit te spreken: 'demeurans les deux dernier mots quasi dans la bouche' (terwijl de laatste twee woorden schier | |
[pagina 81]
| |
Fig. 13. HA. 42 Pentekening: J.A. Kruseman, 19e eeuw. Maat: 19.7×13.3 cm.
onverstaanbaar bleven). In een resolutie van de Staten Generaal van 10 juli 1584 staat: 'Mon Dieu ayez pitié de mon âme, mon Dieu, ayez pitié de ce pauvre peuple!' In een resolutie van de Staten van Holland en Westfriesland op 10 juli: 'Mon Dieu, mon Dieu, ayez pitié de moy et de ton pauvre peuple'. Caspar Vosbergen in een brief van 10 juli aan de regering van Veere: 'Mon Dieu, mon Dieu aye pitié de moy et du pauvre peuple: En prins Maurits in een brief van 12 juli aan de regering van Gent: 'Mijn Godt! ontfermt u mynder ziele, mijn God ontfermt Uwer ghemeente'. In een brief aan de staten van Gelderland en Zutphen geeft de afgevaardigde Leoninus geen citaat, hij schrijft: '[...] is syn Excell. genoech doer het hart geschoten geweest mit drie loyen, soe dat se terstond dood is gebleven, ende niet meer dan vier offte vyff woerden gesproeken, sich recommandierende in de genade van Godt Almechtig, ende beclaegende de Landen ende syne kinderen'. De omschrijving van wat die vier of vijf woorden inhielden komt aardig in de richting van het bekende citaat. Twee dagen later schrijft dezelfde Leoninus in een andere brief: '[...] ende alsoe doerschoten, is een weynich blyven stil staen, | |
[pagina 82]
| |
Fig. 14. HA. 45c “Prins Willem I doodgeschoten door Balthazar Gerards”, steendruk, 19e eeuw. Maat: 26.3×36 cm.
tastende naer syn hert, ende daer nae gesproecken dese woirden: “Mon Dieu ayes pitié de mon âme, et de ce pauvre Peuple”, sonder meer, vallende terstond neder ende doet blyvende'. Bij deze veelheid van onderling telkens iets verschillende uitspraken rijst de vraag: Wat zei hij? We weten dat de voornaamste bron voor de navertelde geschiedenis, het 'verhael vande moort', is geschreven door de Villiers, met van Meerkerken en de Amsterdamse stadsadvocaat Nicasius Sille als mederedacteuren. Geen van deze drie heren was aanwezig bij het neerschieten van de prins. Dit geldt ook voor prins Maurits, de leden van de Staten Generaal en van de Staten van Holland en voor de afgevaardigden die brieven schreven. Twee mannen waren dicht genoeg bij om een laatste zin van de getroffene te verstaan: Balthazar Gerards (maar die vluchtte uiteraard zo snel mogelijk) en de stalmeester Van Malderen. Van geen van beiden is een uitspraak over deze gebeurtenis bekend. Wel van iemand anders die vlak bij was: Rombout Uilenburg uit Leeuwarden. Hij was in de eetzaal toen het schot klonk. Als Oranje eerst wankelde, toen sprak en daarna door Van Malderen werd opgevangen en op de trap | |
[pagina 83]
| |
Fig. 15 HA. 45b Houtgravure naar tekening door Ch. Rochussen, met Frans onderschrift 19e eeuw. Uit: Eigen Haard. Maat: 23.7×17.8 cm.
| |
[pagina 84]
| |
neergelegd, kan Uilenburg al binnen gehoorsafstand geweest zijn toen de prins zijn gedenkwaardige woorden sprak. Wat schrijft hij aan zijn regering in Leeuwarden? 'sijne Exc. voortgaende uyt het portael van 't voorsz. sael [...] (is) deur eenen Bourgoingnon moorddadelijcken met eene Buxe, geladen met drie looden, geschooten, ende terstondt daernae deser werelt standtvastelijck overleden.' Geen spoor van laatste woorden en dat in een brief die verder heel secuur weergeeft wat er gebeurde, wat er besproken werd, wie waar stond enzovoort. De brief is als bijlage III achterin opgenomen. Toch moet bij alle twijfel die er kan bestaan over eventuele laatste woorden van de Vader des Vaderlands één ding nadrukkelijk herhaald worden: 'Mon Dieu, mon Dieu ayez pitié de moi et de ce pauvre peuple;' is het mooiste afsluitende gebed dat men zich denken kan bij deze nationale figuur. Het geeft een waardig slotakkoord en het past bij de ontwikkeling van Willem van Oranje in en met de Nederlandse geschiedenis. Als zodanig mogen die woorden best in ere blijven als het gebed dat de prins uitgesproken zou hebben, zo hij nog iets zei. Voor katholieke tijdgenoten stond namelijk precies het tegenovergestelde onomstotelijk vast: Hij zei niets meer. In 'historie Balthazar's Gerardt', het anti-oranje pamflet dat zo schielijk verboden werd, lezen we na een beschrijving van de dodelijke verwonding: 'Den Prince is terstont nedergevallen ter aerden, ende niet langher dan den tijt van eenen Pater noster heeft hy zijne lippen een weynich geruert: also zijn oproerich leven met eene onsalighe doot besluytende'. Zo is het in allerlei varianten aan katholiek Spaanse zijde steeds naverteld. Het oudste bericht over de moord van katholieke zijde is van de bagijn Marige Clasen uit Haarlem, gedateerd 19 juli 1584Ga naar eind33.. Zij schrijft: 'Aengaende de nieumaer (het nieuws) ick en twyffelt niet UL. heftet al gehoort hoe dat den 10 van Julius die prince van Oraigne doot geschoten is geweest omtrent ten 2 uren nae de noene met een senckroere met 3 loien (kogels) deurt lyf ende is op staende voet doot gebleven sonder een woort te spreken'. Deze lezing van de gebeurtenis is via de latijnse en andere vertalingen van 'historie Balthazar's Gerardt' in heel katholiek Europa bekend geworden en steeds naverteld. In de Nederlandse geschiedschrijving overheerst de 'mon Dieu, mon Dieu variant', al schreef de (katholieke) historicus Nuyens al in de vorige eeuw dat hij sterk twijfelde aan die laatste woorden. Als we twijfelen en ons afvragen of de prins van Oranje vlak voor zijn dood wel zo'n fraaie volzin heeft gezegd, komt wel de vraag, wie die zin dan in omloop heeft gebracht. Reeds op de tiende juli komt hij voor in resoluties van de Staten Generaal en de Staten van Holland en Westfriesland, in de dagen daarna in diverse brieven en enige tijd later in 'verhael vande moort'. We weten dat de Villiers toespraken en dergelijke voor de | |
[pagina 85]
| |
prins schreef. Heeft hij reeds op de tiende juli zijn heer en meester postuum de meest passende woorden in de mond gelegd? Het zou kunnen, maar er is geen enkele grond voor die veronderstelling. Merkwaardig is ook nog dat De Villiers in 'verhael vande moort' niet letterlijk een van beide resoluties overneemt, maar een iets andere woordschikking geeft en er tussenvoegt: 'ick ben seer gequetst'. Dit zeer menselijke zinnetje komt nergens ander voor. Vooruitlopend op het verdere verhaal is het hier wel de plaats om er op te wijzen dat men van katholieke zijde beweerde dat Balthazar Gerards een of meer psalmen opzegde, wat van protestantse kant ontkend wordt. De stadsadvocaat van Brussel, Cornelis van Aerssen, schrijft op veertien juli hoe hij zelf de executie zag. De moordenaar doorstond alle pijnen met onbegrijpelijke koelbloedigheid, zonder een kreet van pijn, maar van Aerssen vermeldt geen hoorbaar opgezegde psalm. Hij schrijft: 'Al die tijd (tijdens de diverse handelingen van de executie) is hij sterk en in leven geweest, terwijl hij heel zachtjes gebeden zei, wat men kon opmaken uit bewegingen van zijn mond en lippen'. De twee partijen in het conflict staan nu precies gelijk. De protestantse versie laat Oranje een mooie slotbede zeggen en geeft de moordenaar slechts mompelend en mummelend weer in zijn stervensuur. De katholieke tijdgenoot schreef Balthazar Gerards een gehele psalm (en soms zelfs alle zeven psalmen van de penitentie) toe als laatste woorden en gunde Oranje niet meer dan ter plekke bezwijken of het bewegen van de lippen zolang als nodig is om het Onze Vader op te zeggen.
Fig. 16. HA. 43a Tekening in Oost-indische inkt: I. Israëls, 1854. Maat: 13.2×21.2 cm.
|