Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Balthazar Gerards-Francois GuyonZodra Balthazar Gerards in Delft is tracht hij in contact te komen met de prins. Op 6 mei 1584 schrijft hij een brief waarin hij nederig vraagt gehoord te worden, hij heeft iets belangrijks te zeggen. Hij krijgt hofprediker De Villiers te spreken, de man die de apologie schreef en het 'verhael vande moort' en over wie Balthazar Gerards zo schamper en hatelijk doet in zijn bekentenis (dat gedeelte staat dan ook niet in 'verhael vande moort'). De Villiers ziet de zegels en denkt dat daar wel voordeel mee te behalen is voor de opstandige gewesten. Hij laat Balthazar Gerards enig geld geven om in zijn onderhoud te voorzien. In het gesprek met De Villiers vertelt Balthazar zijn 'Guyon-verhaal' en de predikant gelooft hem. Willem van Oranje hoort alles via De Villiers, maar hij reageert niet bijzonder enthousiast. 'Guyon' moet zelf maar eens uitleggen wat ze dan wel met die zegels van hem kunnen uitrichten. De Villiers brengt die vraag over en Gerards/Guyon antwoordt dat men er iets mee kan ondernemen tegen een of andere stad in Luxemburg en als dat te ver is, kan men er in ieder geval paspoorten mee uitschrijven voor spionnen die zich in vijandelijk gebied wagen. De prins van Oranje blijft sceptisch. Een aantal zegels kan naar Brussel gestuurd worden om ze te laten gebruiken door boodschappers die tussen Brussel en Kamerijk reizen. Voor de overige zegels meent de prins, in overleg met de ambassadeur van de hertog van Anjou, een mogelijkheid te zien door ze te sturen aan maarschalk Biron, die toen het bestuur had over Kamerijk. De heer Noël Caron zou juist naar Frankrijk gaan als afgezant van de Staten Generaal. Hij kreeg de zegels mee. Hij kreeg ook Balthazar Gerards mee! Een tegenslag voor de moordenaar. Hij kon moeilijk iets anders doen dan gehoorzamen. Feitelijk reisde hij als gijzelaar van zijn eigen verhaal af naar Frankrijk. Hij had gehoopt als klerk te gaan werken bij het secretariaat van de prins, maar daar kwam niets van. Balthazar Gerards verliet Delft, maar hij gaf de moed niet op. Vanuit Frankrijk schreef hij in een brief dat hij spoedig de heer De Beaujeu zou ontmoeten, die hem ongetwijfeld gunstig gezind zou zijn, gezien de diensten die 'zijn vader' aan die heer bewezen had. Met deze onbeschaamde bluf trachtte hij zijn Guyon-identiteit te versterken. In Frankrijk toonde Balthazar Gerards zich ook weer zeer bekwaam in het ruzie maken, een vaardigheid, die hij eerder tegenover zijn neef Dupré gebruikte. Bij elke | |
[pagina 71]
| |
Fig. 8. HA. 27 'De Moordt des Prinsen van Oranje tot Delft in den Jaare 1584'. Gravure: R. de Hooghe inv. en J. Luyken fecit. Ca. 1700. Maat: 26.5×34.3 cm.
voorkomende gelegenheid veroorzaakte hij moeilijkheden en lokte hij ruzies uit met de duidelijke bedoeling: zo spoedig mogelijk weggestuurd te worden. Op 10 juni 1584 overlijdt de hertog van Anjou in Château Thierry in Picardië (Noord Frankrijk). Iemand moet zo snel mogelijk brieven naar Delft brengen om de prins en de Staten Generaal op de hoogte te brengen van dit nieuws. Balthazar Gerards biedt zich hiervoor aan en men accepteert zijn aanbod gaarne om zo van de lastpost verlost te zijn. Weer maakt hij de gevaarlijke reis naar het noorden en bij aankomst in Delft gebeurt er iets ongelofelijks. Balthazar Gerards arriveert in Delft op een zodanig uur dat de prins nog in bed ligt. Gerards heeft een lange reis achter de rug. Zijn paard voert men meteen naar de stal en hijzelf zakt vermoeid op een bank in het wachtlokaal. Hij legt zijn koppel, met daaraan zijn wapens, af en blaast even uit. Dan komt er een bediende van de prins, 'of hij meteen mee wil komen'. Nog vuil en bezweet van de rit volgt Balthazar Gerards de man. Pas als hij oog in oog staat met de prins realiseert hij zich, dat hij de kans van zijn leven mist. Ze zijn samen in het | |
[pagina 72]
| |
vertrek, het enige wat hij nodig heeft is een steekwapen.... en dat ligt nog bij de wacht. De prins vraagt hem bijzonderheden over de dood van de hertog van Anjou. Balthazar Gerards antwoordt en als het gesprek afgelopen is kan hij gaan. In een toneelstuk of roman zou het niet beter geënsceneerd kunnen zijn: moordenaar en slachtoffer staan oog in oog, enkele weken voor de moord, zij zien elkaar, zij kennen elkaar, de geschiedenis kan nog een andere loop krijgen. Uit velerlei bron is bekend, dat Oranje een beminnelijk man was, die op hartelijke wijze om kon gaan met lager geplaatsten. We mogen aannemen dat het een vriendelijk gesprek is geweest, de situatie was er naar. Zo ooit, dan was dit het moment geweest waarop de moordenaar had kunnen beseffen dat hij een misdaad, een verkeerde daad, ging plegen. Hij had echter alleen maar spijt dat hij zijn wapens vergat. Twijfel aan de rechtvaardigheid van zijn actie kwam niet bij hem op. Zijn plan moest doorgaan. Tijdens dit tweede verblijf in Delft, dat op zo bijzondere wijze begon, moest hij op een of andere manier proberen het vertrouwen te winnen van figuren uit de onmiddellijke omgeving van de prins, liever nog van de prins zelf. Daarom doet hij zich voor als een vurig calvinist, die niets liever wil dan de prins van Oranje dienen. Men ziet hem vaak met protestantse boekjes lopen, hij bezoekt regelmatig kerkdiensten, hij leest de bijbel met de portier van het Prinsenhof, leent zelfs de bijbel van die man. We zagen al dat hij een voorkeur aan de dag legde voor het boek Judith. Het is niet zonder betekenis, dat hij juist met de berijmde versie van het Judith verhaal van Du Bartas rondliep, want deze dichter bracht als nieuw element naar voren dat Holofernes het uitverkoren volk te gronde wil richten om de godsdienst en niet om het grondgebied of iets dergelijks. Uit het Judith verhaal komt dan heel duidelijk naar voren: de tiran die zich aan de godsdienst vergrijpt is des doods schuldig. Doden van de tiran is noodweer, zelfverdediging van de trouwe gelovige. Holofernes is de ongelovige bij uitstek. Du Bartas schreef zijn Judith-berijming in opdracht van Jeanne d'Albret, moeder van de latere Franse koning Hendrik IV. Het werk ontstond in 1564, een jaar na de dood van De Guise, nog onder indruk van deze wonderbaarlijke redding van de zeer bedreigde hugenoten. Het is opmerkelijk hoezeer de moord op De Guise en de moord op Oranje in de wit-zwart verhouding van die tijd elkaars spiegelbeeld zijn. Protestanten zien in de katholiek De Guise een tiran en laten hem door een sluipmoordenaar doden. Katholieken schilderen Oranje als de anti-christ, de ketter bij uitstek en hij valt door moordenaarshand. Van protestantse zijde verschijnt een bewerking van het boek Judith die de tirannenmoord eigenlijk goed praat en dat boekje dient mede tot inspiratie van de katholieke moordenaar van Oranje. Balthazar Gerards slaagt er wel in het vertrouwen van velen te winnen. Hij slentert dagelijks rond de gebouwen van het Prinsenhof. Het wacht- | |
[pagina 73]
| |
schema, de indeling van de gebouwen, vluchtwegen, afstand tot de stadswal, alles neemt hij goed in zich op. Hij woont in 'de Diamant', een huis op de hoek van Choorstraat en Papestraat. Vanuit dit logement heeft hij uitzicht op de lege nissen in de buitenmuur van de Oude Kerk, achttien jaar tevoren bij de beeldenstorm leeggehaald. In die tussenliggende jaren was de stad uiterlijk helemaal aan protestantse kant gekomen. De gevoelens van de bevolking waren dat niet. De stad telde in 1584 nog altijd zeer veel (stille) katholieken binnen haar muren, onder wie vooraanstaande families zoals De Huyter, Opmeer en Vosmeer. De veronderstelling dat Balthazar Gerards handlangers gehad kan hebben in de stad is niet zo onwaarschijnlijk als het op het eerste gezicht lijkt, sympathisanten had hij zeker. Velen die Oranje geloofd hadden toen hij godsdienstvrede beloofde en vrije uitoefening van de katholieke eredienst naast de protestantse, waren bitter teleurgesteld over zijn falen die belofte waar te maken. Een teleurstelling die uitmondde in haat tegen de onbetrouwbaar gebleken aanvoerder, die persoonlijk aansprakelijk geacht werd voor daden van anderen. Ook al was zijn schuld alleen zijn onmacht bepaalde figuren in de hand te houden. Toch lijkt het er het meest op, dat Gerards helemaal alleen werkte, ook al blijkt de anonieme schrijver van 'historie Balthazar's Gerardt' op de hoogte van details over het vluchtplan, die slechts een ingewijde zou kunnen weten. In zijn bekentenis heeft de moordenaar alle medeplichtigen verzwegen, de verhoren halen een paar namen naar voren, maar uit zichzelf zal hij niet gepraat hebben over namen waar hem niet naar gevraagd werd. Gerards was overigens slim genoeg om te beseffen, dat elke medeplichtige het risico vergrootte en alleen om die reden al is het onwaarschijnlijk dat hij in Delft handlangers had. Ook de feitelijke gebeurtenissen wijzen daar niet op. Iemand die helpers in de buurt heeft hoeft niet zelf pistolen en kogels te kopen. Iets anders is dat sympathisanten van de moordenaar in de periode tussen de moord en de executie wel heimelijk contact met hem konden hebben en dat zodoende enkele bijzonderheden in 'historie Balthazar's Gerardt terecht gekomen zijn. Op zijn kamer in 'de Diamant' overlegt Balthazar Gerards wat hem te doen staat, zoals hij zelf schrijft: 'En vanaf dat moment (zijn terugkeer in Delft) heb ik alle mogelijke middelen overwogen om mijn onderneming te volbrengen en ik heb er geen beter gevonden dan een pistoolschot te lossen op genoemde prins van Oranje, hetzij als hij naar de preek ging of wanneer hij in de benedenzaal zou gaan eten, ofwel bij het vertrek van genoemde maaltijd.' (a) Het oorspronkelijke plan om de moord met een dolk te plegen laat hij varen, hij zal de prins niet onopgemerkt dicht genoeg kunnen naderen om zeker te zijn van een dodelijke steek. Hij krijgt haast. Op het Prinsenhof krijgt hij te horen dat hij daar niets te maken heeft. Men wil hem weer naar Frankrijk sturen met brieven. | |
[pagina 74]
| |
Dood van Willem I. 10 Julij 1584.
Fig. 9. Uit de collectie van Dr. M.A. Verschuyl. Ziet welk een gruwelstuk: een booswicht en verrader
Treft, door zijn doodend lood, hier Neèrlands dierbren vader;
Zoo viel het hoofd des Staats, de roem van Nederland,
De glorie zijner eeuw, helaas! door 's moordnaars hand.
Dan wordt hij brutaal. 'Moet ik dan zo op reis? Mooie bode van de prins. Ik heb niet eens behoorlijke kousen en schoenen meer aan mijn voeten.' De man die zo vlot ruzie kan maken heeft weer succes. Hij krijgt twaalf kronen uitbetaald uit de kas van de prins. We weten dat hij er wapens van kocht. Willem van Oranje heeft zijn moord geheel zelf gefinancierd: van zijn geld kocht de moordenaar wapens en met zijn bezittingen in Franche-Comté betaalde Filips II de familie van de moordenaar. Balthazar Gerards kreeg het geld op zondag 8 juli. Meteen de volgende dag kocht hij er een pistool voor bij soldaat René Moerwit, afkomstig uit Orléans. Na de moord trok Moerwit het zich zo aan dat hij het wapen had geleverd voor de misdaad, dat hij zichzelf doodde. Hij had beter even kunnen wachten, want Gerards gebruikte dat wapen helemaal niet. Hij probeerde het eerst en het weigerde. Ditmaal had hij geen tijd of geen zin om ruzie te maken. Hij klampte meteen een andere militair aan: sergeant de la Forest uit de compagnie van kapitein Caulier. Van die man kocht hij twee pistolen. Kruit en kogels kocht hij 'ergens in de stad'. Bij de | |
[pagina 75]
| |
Fig. 10. 1584, 10 juli, - gravure van Marcus naar J. Smies, 1823. Prins Willem I en zijn gemalin passeren Balthazar Gerards. Maat: 13×8.3 cm.
| |
[pagina 76]
| |
verhoren is men niet verder op dit punt ingegaan, de mededeling dat hij zich niet meer kon herinneren waar dat precies geweest was werd zo aanvaard. Miste men daar toch de kans om een medeplichtige te ontmaskeren? Nog dezelfde dag, maandag 9 juli, testte hij de wapens. De pistolen waren goed. Door deze voorbereidingen en schietproeven was er op 9 juli geen tijd meer voor de aanslag. Een andere soldaat van de lijfwacht vroeg hij de kogels te 'splijten'. Dergelijke bewerkte kogels gaven gemene wonden, erger dan gewone ronde kogels. De man weigerde en Balthazar Gerards had een heftige ruzie met hem, het hielp ditmaal niet. Op 10 juli brengt Balthazar Gerards's ochtends zijn paard buiten de stadswal ter hoogte van het Prinsenhof. Er is ter plaatse geen brug om de gracht over te steken. Hij kan niet zwemmen, maar daar weet hij wel wat op. Hij koopt twee varkensblazen en een pijpje. Met de mond kan hij lucht pompen in de blazen en zo vervaardigt hij een eenvoudig hulpmiddel om een stukje te kunnen drijven en de overkant te halen. Dit deel van het plan is niet uitgevoerd, dus we weten niet of het zo echt zou lukken. Tegen het middaguur stijgt de spanning, althans bij Gerards. In het Prinsenhof zelf, in de stad Delft gaat het leven gewoon door. Een heel gewone dinsdagmiddag, langs de gracht wordt het stil, de mensen gaan naar huis om te eten, schildwachten vervelen zich, in het Prinsenhof blaast de trompetter: etenstijd. Balthazar Gerards wil er zeker van zijn dat de prins in de grote eetzaal beneden dineert. Hij passeert de schildwacht en blijft onder aan de trap staan, daar waar de prins enkele uren later zou Valien. Hij wacht. Dan komt de prins naar beneden, Louise de Coligny is bij hem, zijn vierde echtgenote, moeder van de in januari geboren Frederik Hendrik. Balthazar spreekt de prins aan en vraagt om het paspoort dat hij nodig heeft om naar Frankrijk te reizen. Hoewel hij zijn uiterste best doet om zijn zenuwen te beheersen, kan hij niet verhinderen dat zijn stem trilt. Louise de Coligny neemt hem scherp op, wat is dat voor man? Wat wil hij? Zijn uiterlijk bevalt haar niet. Zij vraagt haar echtgenoot wat dit individu hier te maken heeft. De prins stelt haar gerust, het is slechts een bode voor Frankrijk die enkele papieren nodig heeft. Hij laat Balthazar Gerards na de maaltijd terugkomen, dan zal hij zijn papieren krijgen. Het prinselijk gezelschap gaat de eetzaal in. Een kleine huiselijke groep: de prins zelf, zijn vrouw, de dochters Marie (28 jaar), Anne (20 jaar) en het jongste dochterje Emilie, twee en een half jaar oud. Verder de Gravin von Schwarzburg, zuster van de prins en als enige gast Rombout Uilenburg, burgemeester van Leeuwarden. De maaltijd verloopt ongestoord. De prins spreekt met Uilenburg over de stand van zaken in Friesland: 'ende alleen an de Tafel, vermits daer geene andere gasten en waren, tegens sijne Exc. over heb moeten sitten, hebbende sijne | |
[pagina 77]
| |
F. Excell. verscheydene propoosten onder het eeten tegens mij gebruyckt, soo van de Politique Staat in Vrieslandt in't generael ende mede van eenige plaetsen specialijcken, soo oock van de Ecclesiastique stand, op alle en welcken, soo veel ick daeraf kennisse hadde, hebbe geantwoort'Ga naar eind31.. Denkt de prinses nog aan de vreemde boodschapper? Het zou kunnen. Iedereen weet welke dreiging Oranje dagelijks boven het hoofd hangt. Louise de Coligny kent de politieke moord uit eigen ervaring maar al te goed. In de Bartholomeusnacht verloor ze als zeventienjarige haar vader, admiraal de Coligny, en haar eerste echtgenoot, Charles de Feligny, met wie ze pas drie maanden getrouwd was. Elf jaar later, op 12 april 1583 hertrouwde ze met Willem van Oranje, ruim een jaar later was ze al weduwe. Terwijl de maaltijd rustig doorgaat en niets er op wijst dat de dagelijkse routine verstoord zal worden, haast Balthazar Gerards zich naar zijn logement en haalt zijn wapens. Hij laadt ze zorgvuldig, één pistool met drie kogels en één met twee kogels. Hij steekt ze in de riem onder zijn mantel en loopt snel terug naar het Prinsenhof, een afstand van enkele minuten. De wacht kent hem, weet dat hij een paspoort komt halen en laat hem door. Men ziet hem rondslenteren bij de stallen en dan naar binnen gaan. Bij de eetzaal houdt hij zich schuil achter een pilaar. Hij weet precies hoe hij straks moet vluchten, een poortje door, de Schoolstraat in en zo naar de stadswal. Als de varkensblazen vol lucht hem behoeden voor verdrinken, zal zijn paard hem snel in veiligheid brengen. Dan wacht een leven vol roem, eer en rijkdom. In de hal het gespannen wachten van de moordenaar, die na al die jaren op het punt staat zijn doel te bereiken. In de eetzaal de maaltijd die afloopt, het dankgebed en men staat op. Op dat moment komt de Engelse kolonel Morgan de eetzaal binnen met enkele andere personen. Men zou denken dat Morgan Balthazar Gerards gezien moet hebben, maar dat hoeft niet, de eetzaal heeft twee toegangen tegenover elkaar. De prins wisselt enkele woorden met Morgan en verlaat de eetzaal. Het is tussen een en twee uur in de namiddag. Dan gaat het allemaal heel snel. De prins heeft net een voet op de trap naar boven gezet, als Balthazar Gerards hem aanroept. Willem van Oranje draait zich om en tegelijk schiet de moordenaar het pistool met drie kogels leeg. De prins wankelt, zijn stalmeester Jacob van Malderen springt naar voren, vangt hem op en legt hem voorzichtig op de trap. Soldaten komen aanrennen, Balthazar Gerards is al gevlucht. Een klein trapje is hij in één sprong af. Hij komt in de Schoolstraat, verliest zijn tweede pistool en rent naar de stadswal achtervolgd door dienaren van de prins. Aan het eind van de straat kiest de moordenaar een kortere weg, struikelt daarbij op een mesthoop, krabbelt weer overeind en bereikt de stadswal. Dirk Minnesang, een page | |
[pagina 78]
| |
van de prins, en een hellebaardier springen hem op de nek en worstelend rollen ze van de wal af. Kapitein Bastien komt er bij met nog enkele anderen en gezamenlijk overmeesteren ze Balthazar Gerards. Dan ontspint zich een kort gesprek: 'Ende soo een van de dienaers hem seyde, ghy zijt eenen snooden schelm, hy seide, ick en ben gheenen schelm, want ick hebbe ghedaen t'ghene dat my Den Coninck belast heeft: Wat Coninck seyde de dienaer. Den Coninck van Spaignien mijnen meester, antwoorde hy.' (verhael vande moort) Ongeveer zo lezen we het ook in een brief van de Gelderse afgevaardigde bij de Staten Generaal Elbertus Leoninus: 'synder Excellentie, die en Dynsdach lestleeden, comende van de taeffel mitte huysfrouwe, zuster ende kynderen, van den leste trap van den afganck, jammerlicken doerschoeten is.' Zo is het weergegeven op de meest bekende tekening (ill. 8). Helemaal juist is ook dat niet, want van het eetzaaltrapje liep de prins eerst nog naar de hoge trap. Daar zitten ook de kogelgaten in de muur. De mooie tekening waarop moordenaar en slachtoffer een onderdeel van een seconde vóór de moord oog in oog staan (ill. 11) klopt niet omdat de tekenaar de prins de hoge trap af laat komen. Oranje zou juist die trap opgaan, hoorde Balthazar Gerards roepen, draaide zich om en werd neergeschoten. Zijn toen de beroemde kogelgaten in de muur ontstaan? Uit het rapport van de lijkschouwing (bijlage IV) blijkt niet of alle kogels het
Fig. 11. - uit: In Memoriam, Tafereelen uit Hollands Tachtigjarigen strijd. Ets: Herman ten Kate del. en W. Unger sculps, 1873. Maat: 12×18 cm.
| |
[pagina 79]
| |
lichaam verlieten en of ze nog zo'n kracht hadden dat ze de muur konden beschadigen. Het kan zijn, in ieder geval is het een goede traditie bij elke restauratie van het Prinsenhof die gaten te ontzien of zonodig opnieuw aan te brengen. Een dergelijk zichtbaar teken houdt de geschiedenis levend in de herinnering, als het er niet zat moesten we het er aanbrengen. Dat geldt in zekere zin ook voor de laatste woorden van de prins. Als uit het hierna volgende blijkt, dat er bij die laatste woorden wel vraagtekens te plaatsen zijn, neemt dat niet weg, dat het een passende tekst is in de mond van de stervende Oranje.
Fig. 12. HA. 45g Hout gravure naar een tekening door Willem Steelink. 19e eeuw. Maat: 27.6×21.5 cm.
|
|