Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
De daad van Jean JaureguyHet hiervoor genoemde incident had wellicht invloed op het standpunt van Parma, die eerst niet zoveel heil zag in de uitlokking van moord. Hij merkte dat de tegenpartij bereid was die methoden wel te gebruiken. Juist in die tijd werd hij benaderd door de Spaanse koopman Gasper Anastro. Die man opperde een plan dat leidde tot de aanslag door Jean Jaureguy te Antwerpen op 18 maart 1582: een poging tot moord die bijna succes had. Bij die aanslag is het de vraag wat verbazingwekkender is: dat de man geen kans zag de prins te doden van minder dan een meter afstand of dat dit amateuristische komplot bijna slaagde. De beveiliging van Willem van Oranje was zo slecht georganiseerd, dat zelfs een man als Jaureguy bijna kon slagen. Het kan zijn dat juist het weinig krijgshaftige van Jaureguy en later van Balthazar Gerards hen zo gevaarlijk maakte. De lijfwachten hadden misschien meer oog voor het gevaar van militairen dan van fanatieke burgers. Jean Jaureguy was een Spanjaard uit Baskenland (Biskaye) en hij kwam tot zijn daad uit de overtuiging dat hij zo een goede dienst bewees aan koning en kerk. Het plan werd bedacht door de eerder genoemde Gaspar Anastro. Het ging slecht met zijn zaken. Om een dreigend bankroet af te wenden probeerde hij de beloofde premie te verdienen die stond op het doden van Oranje. Van Juan d'Yssunca uit Lissabon had hij per brief vernomen, dat koning Filips bereid zou zijn in dit geval 80000 dukaten in zilver te betalen, terwijl ook andere eerbewijzen in het vooruitzicht werden gesteld. Het bedrag dat Yssunca noemde is nooit officieel bevestigd. Het is ongeveer tweemaal zoveel als wat in de ban genoemd wordt; dat kan zijn omdat er meer mensen bij betrokken waren. Aan het derde deel van het uitgeloofde bedrag zou Anastro al genoeg hebben om zijn schulden te betalen. De Spaanse koopman was overigens niet van plan zelf zijn leven te wagen. Hij sprak er zijn ongeveer twintigjarige boekhouder Antonio Venero over aan. Venero weigerde. Toen probeerde Anastro het bij een jongeman, die sedert enkele maanden bij hem in dienst was als kopiist, Jean Jaureguy, ook ongeveer twintig jaar oud. Jaureguy liet zich spoedig overtuigen, dat hij er goed aan zou doen de prins van Oranje te doden. Anastro gaf hoog op van de beloning die wachtte en ook maakte hij zijn medewerker wijs dat de bevolking van Antwerpen hem dankbaar zou zijn als hij de stad van de tiran zou | |
[pagina 44]
| |
verlossen. Parma zou snel te hulp komen en de dank van de koning en de kerk zou groot zijn. Het kon niet beter, in deze en de volgende wereld verwierf de dappere, trouwe dienaar van de koning zich een enorm krediet. Men zou de moord met een dolk plegen en Anastro legde zijn jonge bediende precies uit waar hij Oranje moest treffen: meteen achter het oor. Jaureguy toonde zich misschien wat onhandig of er waren andere bezwaren, in ieder geval wijzigde men het plan en besloot een pistool te gebruiken. Dat gaf weer nieuwe problemen, de adspirant-moordenaar had nog nooit een pistool gehanteerd. Geen nood, hij kreeg schietles. Dat zal niet veel geweest zijn. Op het moment van de aanslag was Jaureguy nog erg 'schutterig'. Als moment van de moord kiest men het tijdstip dat de prins in het openbaar dineert of bij het aanbieden van een verzoekschrift. Jaureguy moet vooral niet laten blijken dat hij Spanjaard is. Op zondag 18 maart zou het gebeuren. Elke zondag hield de prins van Oranje een openbaar diner. Hij at dan met vooraanstaande vrienden en het volk mocht daarnaar kijken van enige afstand. Van tafel komend wilde de prins dan wel eens verzoekschriften in ontvangst nemen. Er waren op zo'n moment heel veel mensen om hem heen en de bewaking was minimaal. Op 13 maart, vijf dagen voor de aanslag, verliet Anastro Antwerpen. Hij beweerde op zakenreis te moeten en reisde via Brugge en Duinkerken naar Calais. Zijn beide helpers (Venero wilde weliswaar niet schieten, maar was toch meer dan passief bij het komplot betrokken) bezwoer hij dat God hun werk zou zegenen en dat de aardse beloning ook niet mis zou zijn. Anastro moet wel goed hebben kunnen praten, of Venero en Jaureguy waren zeer onnozele halzen, dat ze zich zo lieten gebruiken door de gewiekste koopman. Jaureguy had wel zorgen over zijn zieleheil. Hij biechtte vrijdags voor de moord bij de dominicaner monnik Antonis Timmerman. Die monnik droeg regelmatig de mis op in het huis van Anastro. Volgens het officiële verslag dat later verspreid is over de aanslag, zou Timmerman Jaureguy gewaarschuwd hebben voor de gevaren die hem wachtten, maar uiteindelijk had hij hem toch zijn zegen gegeven en had hij de hele actie goedgekeurd. Het is echter hoogst onwaarschijnlijk dat Timmerman ooit iets van het biechtgeheim heeft prijsgegeven. Er zijn aanwijzingen dat het proces tegen de monnik niet bepaald vlekkeloos is gevoerd en dat enkele conclusies van het officiële verslag op bedrog of op zijn minst op fantasie berusten. Hoe het ook zij, door de biecht van Jaureguy raakte ook pater Timmerman bij de aanslag op Oranje betrokken. Op zondag 18 maart droeg Timmerman om 11 uur de mis op in het huis van de koopman Anastro, die toen zelf al in Calais was. Aanwezig waren Jaureguy, Venero | |
[pagina 45]
| |
en andere bedienden en huisgenoten. Na de mis begaf Jaureguy zich op weg naar de citadel van Antwerpen. Onder zijn mantel droeg hij een pistool dat de wapenhandelaar voor hem had moeten laden omdat hij het zelf niet kon. Verder had hij nog een dolk bij zich. De prins dineerde zoals gezegd 'en public'. Aan tafel waren zijn vrouw en kinderen (Maurits en enkele van de negen dochters), de graven van Laval en Hohenlohe en vele andere hoge heren. Hellebaardiers hielden het publiek wel op enige afstand, maar verder kon iedereen komen kijken zonder dat er enige controle was. Toen Jaureguy de tafel wilde naderen werd hij door de hellebaardiers teruggewezen. Zijn uiterlijk beviel hen niet. Zij beschreven hem later als klein en mager, met een bleek, somber gezicht en ongunstig uiterlijk, hij had een kleine zwarte snor, droeg een wit wambuis bij overigens zwarte kleding. Niemand schijnt op het idee gekomen te zijn dit onaantrekkelijke individu te fouilleren. Men wees hem terug, meer niet. Toen de maaltijd afgelopen was en de prins de eetzaal zou verlaten zei Jaureguy dat hij een verzoekschrift wilde aanbieden. De wacht liet hem de prins naderen en toen Oranje zich iets bukte om het papier in ontvangst te nemen, trok Jaureguy het pistool en schoot van vlakbij de prins door het hoofd. De wapenhandelaar had het pistool zo zwaar geladen, dat het een hevige terugslag gaf en in de hand van de schutter uit elkaar barstte. In enkele seconden gebeurde er veel. De kogel trof de prins bij het rechteroor, doorboorde een deel van dat oor en kwam door het verhemelte en de linkerwang weer uit het hoofd. Kaak, tanden, slagader en tong werden niet geraakt. Oranje voelde eerst niets, hij dacht dat een deel van het huis instortte. Toen hij merkte wat er aan de hand was riep hij nog: 'doodt hem niet'. Maar dat was al te laat. Tafelgenoten van de prins en hellebaardiers staken Jaureguy dood. In de grote wanorde, het gillen en schreeuwen, gaf graaf Hohenlohe bevel meteen de poorten te sluiten en niemand meer binnen te laten of toe te staan naar buiten te gaan, die men niet kende. De vijftienjarige Maurits was de enige die zijn verstand voldoende bij elkaar hield om er aan te denken, dat men meteen de kleding van de dader moest onderzoeken om uit te vinden wie hij was en wie deze aanslag organiseerde. Het was namelijk niet vanzelfsprekend dat de dader van Spaanse kant kwam. Anjou was in Antwerpen. De onderhandelingen tussen hem en de Staten van de opstandige gewesten verliepen moeizaam. Niemand vertrouwde de Franse prins en men hield steeds rekening met dubbelzinnige streken. Op het moment van de moordaanslag in 1582 was de eerste gedachte: 'dit hebben de Fransen gedaan'. Men vreesde al een herhaling van de Bartholomeusnacht en het feit dat de (meest Franse) edelen, die met de prins dineerden, zo snel de dader van de aanslag gedood hadden, legde men uit als een bewijs van schuld: voor hij kon praten moest hij gedood | |
[pagina 46]
| |
worden. Zo reageerde Antwerpen. Maurits had al heel snel de bewijzen in handen dat Jaureguy Spanjaard was. Op het lichaam van de dader trof men een pakje brieven aan, wissels tot een waarde van tienduizend gulden, die alle wezen in de richting van Anastro. Verder de dolk en gebeden, speciaal voor deze gelegenheid opgesteld, een catechismus, een medaille van Christus, een beeltenis van Maria, een hemd bedekt met kruistekens en andere symbolen, een waskaars met onderaan het teken van de verlossing zoals werd uitgereikt aan pelgrims in Burgos en een of andere talisman, waarschijnlijk gedroogde padden. De gebeden en de brieven waren in het Spaans. Doordat de amateuristische schutter zo behangen met papier en andere tekens het leven liet, was het niet moeilijk reeds dezelfde dag een aantal arrestaties te verrichten. Terwijl de gewonde prins verzorgd werd liet men in de stad bekendmaken, dat de aanslag het werk was van de Spanjaarden. Men arresteerde een aantal mensen die in het huis van Anastro woonden, waaronder de al eerder genoemde boekhouder Antonio Venero. De identiteit van de dader werd pas bekend nadat het lichaam op een draagbaar rondgedragen was door de stad. Op de Markt herkenden velen in het bebloede lijk Jean Jaureguy. Naar het gebruik van die tijd werd het lichaam daarna gevierendeeld en hing men de vier stukken ten toon bij de hoofdpoorten van de stad. Het hoofd van Jaureguy kwam op een stok te staan bij het kasteel. Inmiddels was bij de verhoren de naam van pater Timmerman genoemd en ook hij werd gearresteerd. Van de gearresteerden kwamen er twee op het schavot: Venero en Timmerman. Venero ontkende eerst iets met de zaak uitstaande te hebben, maar op maandag 19 maart kwamen er brieven aan van Anastro gericht aan Venero. Hieruit bleek heel duidelijk hoe hij bij de aanslag betrokken was. Hij bekende en werd op 28 maart op de Markt gewurgd en gevierendeeld. Timmerman gaf niet zo vlug toe. Er is in onze tijd aangetoond, dat het proces tegen pater Timmerman haastig en partijdig is gevoerd, bewust aansturend op een schuldigverklaring, opdat duidelijk zou blijken dat de aanslag kwam van de kant van Spanje en Rome.Ga naar eind18. Zo was bij martelingen de eis, dat de verdachte vierentwintig uur na het 'scherpe verhoor' onder de vrije hemel voorgelezen moest worden wat hij de dag tevoren bekend had. Pas als de verdachte dan zijn woorden onderschreef had de bekentenis rechtsgeldigheid. Deze procedure zou bij Timmerman niet gevolgd zijn; ook verdenkt men de autoriteiten ervan een bewijsstuk verzonnen of zelf vervaardigd te hebben (een brief die bij huiszoeking gevonden werd) en verder zouden suggestieve vragen van de rechters als mededelingen van de verdachte in de processtukken gekomen zijn. Bewijs of geen bewijs, Timmerman moest ook boeten voor de daad van Jaureguy. De overige verdachten kwamen na korter of langer tijd weer vrij. Anastro zorgde er wel voor, dat hij nooit meer in Antwerpen gezien | |
[pagina 47]
| |
werd. De machteloze justitie verbande hem voor eeuwig uit de stad en loofde een beloning uit voor wie hem zou aanhouden en voorgeleiden. Dat deerde Anastro niet, die al druk doende was om bij Parma zijn geld los te krijgen. Hij reisde er later voor naar de koning, maar ontving niets. Uiteindelijk solliciteerde hij naar een staatsbetrekking in Mexico. Aan het hof van Parma geloofde men lange tijd dat Oranje werkelijk dood was en Parma drong er bij de koning op aan het beloofde geld uit te betalen aan Anastro en aan de familieleden van de omgekomen Jaureguy. Op 24 maart schreef Parma aan de koning: 'Ik kan Uwe Majesteit niet zeggen hoe blij ik ben dat deze figuur zijn rechtvaardige straf heeft gekregen, hoewel het, als men nagaat wat hij allemaal gedaan heeft, nog slechter met hem af had moeten lopen [...] Maar tenslotte moeten we God danken [...] dat Hij de wereld verlost heeft van een zo verderfelijk en slecht mens en dat Hij deze arme landen bevrijd heeft van een pest en een vergif zoals hij.'Ga naar eind19. Aan Spaanse kant zag men vreemde tekens in de zon en in de maan, die er op zouden wijzen dat Oranje dood was. Het duurde vrij lang (tot 9 juli) eer men aan het hof van de landvoogd wist dat Oranje de aanslag overleefd had. Dat overleven was trouwens lange tijd erg onzeker. Tot 31 maart genas de wond voorspoedig maar op die dag sprong een ader open en het lukte slechts met grote moeite die bloeding te stuiten. Twee weken lang hielden dienaren in wisseldienst de wond met de duim dicht, toen was het gevaar geweken. De prins herstelde en was nog eens twee en een halve week later geheel genezen. Dat was op 2 mei. Op 5 mei overleed zijn derde vrouw Charlotte de Bourbon, moeder van zes dochters in zeven huwelijksjaren. Vanaf de dag van de aanslag had ze voortdurend in angst verkeerd of haar man het er levend af zou brengen. Ze was zo intensief betrokken bij de verpleging en de bewaking van de patient, dat ze zelf bezweek aan uitputting toen het gevaar geweken was. Zo verliep de moordaanslag van 18 maart 1582. Opgezet door een koopman die op het geld uit was, uitgevoerd door een onhandige amateur, die voor God en koning zijn leven waagde en die zijn biechtvader en een handlanger meesleepte in zijn val.
Op 22 juli 1582 verijdelde men een aanslag, door Nicolaas Salcedo en Francesco de Baza te arresteren. Het is niet duidelijk of deze aanslag gericht was tegen Oranje of tegen de hertog van Anjou. Het kan van de kant van Parma een poging geweest zijn om Anjou rechtstreeks te treffen. Immers, de hertog van Anjou had Herman Bureau op Parma afgestuurd met gif. De ware toedracht blijft onduidelijk omdat de hele affaire gebruikt werd om de Franse koning op te zetten tegen Spanje en om in Frankrijk de Guise-partij verdacht te maken. Het ging als volgt. Nadat Willem van Oranje genezen was van de aanslag van 18 maart, vergezelde hij Anjou naar Brugge waar deze ingehuldigd zou worden als hertog van | |
[pagina 48]
| |
Vlaanderen. Enkele dagen na die inhuldiging arresteerde men Salcedo toen deze het huis wilde binnengaan waar Anjou verbleef. Eerst was het slechts een vage verdenking. Toen kwam de Baza naar dat huis, vroeg naar Salcedo en werd ook vastgehouden. Men verhoorde beide mannen onder toepassing van zware martelingen. zij bekenden een moordaanslag te hebben willen plegen op de hertog van Anjou. Baza pleegde zelfmoord in zijn cel, al zegt men ook wel, dat hij bezweken zou zijn aan de martelingen en dat het toen maar zelfmoord genoemd werd. Salcedo leverde men uit aan het parlement (gerechtshof) van Parijs. Daar herriep hij zijn bekentenis van Brugge, maar dat mocht niet meer baten. Ten aanschouwe van het hele Franse hof werd Salcedo gevierendeeld. Vermoedelijk is de bekentenis in Brugge inderdaad vals geweest. Salcedo en Baza waren waarschijnlijk belast met een spionnage-opdracht ten aanzien van sterkte en troepenbewegingen van de vijand ter voorbereiding van een poging om de citadel van Kamerijk te bemachtigen. Beide mannen waren beslist wel bezig met iets wat niet door de beugel kon, maar men heeft hen ter dood gebracht voor iets wat ze niet deden omdat dit vonnis politiek beter uitkwam. Tijdgenoten rekenden Salcedo wel onder degenen die een moordaanslag op de prins van Oranje beraamden. Veel gegevens over de moord te Delft vinden we in een pamflet met de lange titel: 'Verhael vande Moort ghedaen aenden Persoone des doorluchtighen Fursten ende Heeren, Heer Wilhelm byder gratien Godts, Prince van Oraengien.' Daarna volgen nog zestien titels en zes functies. In dit pamflet wordt Salcedo genoemd als iemand die de prins trachtte te vermoorden. 'Verhael van de moort' noemt ook een zekere Peeter N., die in Antwerpen werd gearresteerd enige tijd na de affaire- Salcedo. Hij bekende, 'dat hy met den Coninck van Spaignien in persoone in eenen hof ghesproken ende ghehandelt hadde, ende met hem den coop ghesloten van te vermoorden desen seer Doorluchtighen Prince'. Deze Peeter N. is waarschijnlijk dezelfde als waarvan Gachard de volledige naam vermeldt: Pedro Ordono of Ordonez, die op 3 maart 1583 in Antwerpen werd terechtgesteld. Hij kwam naar Antwerpen onder een valse naam. Hij was afkomstig uit Avila in Castilië en werd opgevoed aan het hof van keizer Karel V. In 1576 nam hij deel aan de plundering van Antwerpen (de Spaanse furie), hoewel hij niet in Spaanse dienst was. Daarna zwierf hij door vele landen (dat klopt met Peeter N. die 'veel landen doorlopen hadde') In augustus 1582 bevond hij zich bij Parma bij het leger te velde. Hij stelde de landvoogd voor Vlissingen, Duinkerken en andere plaatsen in Spaanse handen te brengen door verraad en list. Parma had geen hoge dunk van deze fanatieke, overijverige man en ging niet op de voorstellen van Ordono in. Daarna reisde Ordono naar Portugal waar hij koning | |
[pagina 49]
| |
Filips bezocht. Hij beloofde de koning in een privégesprek dat hij de prins van Oranje zou doden (ook dit sluit aan bij wat hiervoor over Peeter N. geciteerd is). Aangezien Ordono aan het hof was opgevoed kende hij Filips uit zijn jeugd en had zo iets gemakkelijker toegang tot de koning dan andere mensen. Ordono kreeg zeshonderd kronen onkostenvergoeding en een aanbevelingsbrief voor Parma. Als het plan lukte wachtte hem een grote beloning. Toen hij terug was in de Nederlanden schreef hij Filips dat hij naar Antwerpen ging. Hij zou de prins doden met een dolk. Hij verzocht de koning voor zijn drie zusters in Avila te zorgen als hij tijdens deze actie om het leven kwam. In Antwerpen kreeg men achterdocht, arresteerde de Spanjaard en dwong hem al spoedig een volledige bekentenis af.
Een heel merkwaardige figuur in de rij mensen met moordplannen is de koopman Hans Hansz uit Vlissingen. Hij wilde in het begin van 1583 Oranje vermoorden door vaten buskruit te laten ontploffen als de prins aan tafel zat of tijdens een kerkdienst. De koopman was in Kleef verwikkeld geweest in een proces over het verhandelen van verboden munten en dat proces verloor hij. Hij was daarover zo verbitterd, dat hij zijn diensten wilde aanbieden aan de Spanjaarden. Geheel volgens de regels van de (spionnen)kunst schreef hij een brief met citroensap. Een brief gericht aan de Spaanse ambassadeur in Parijs. De ambassadeur hoefde slechts het papier bij een kaars te houden om te kunnen lezen wat zijner majesteits trouwe dienaar Hansz wilde doen. In de brief vroeg de koopman om iemand van de ambassade te sturen met wie hij kon overleggen hoe hij de koning kon helpen. Om het geheime geschrift veilig in Parijs te brengen deed Hansz een beroep op zijn neef Bleek. Bleek reisde af naar Parijs, maar ontpopte zich daar als een gemene boef. Hij schreef zijn oom namelijk een brief met het verzoek hem snel geld of handelswaar te sturen, anders kon oom er op rekenen dat zijn lieve neef de geheime brief naar de autoriteiten in Holland zou sturen. De koopman betaalde. Hij stuurde vierentwintig gouden kronen en beloofde meer. De Spaanse ambassadeur ontving de brief niet. In later teruggevonden archieven is er tenminste geen spoor van. Toch gaf Hansz de moed nog niet op. Hij overlegde met een zekere Anthony Auckema of het niet mogelijk zou zijn een of meer steden, waarbij liefst ook Vlissingen, over te leveren aan de Spanjaarden. Ook spraken ze over het doden van Oranje. Hansz vond het vreemd, dat de koning daar zo'n moeite mee had. Hij zou dat varkentje wel eens even wassen als hij eerst maar een regeling getroffen had met de ambassadeur in Parijs. De koopman had twee plannen: het ene was het eerder genoemde buskruitplan, het andere was nog fantastischer. Hansz wilde in Middelburg een huis huren naast de Franse kerk waar de prins regelmatig | |
[pagina 50]
| |
kwam. In dat huis zou hij twee- tot driehonderd musketten plaatsen, die op het moment dat de prins de kerk binnenging of uitkwam tegelijk afgevuurd werden. Zo rekende hij er op de prins en zijn gevolg tot de laatste man te doden. Mochten beide plannen falen, dan was hij vastbesloten de prins persoonlijk de keel af te snijden. Auckema werd dit alles kennelijk te gortig. Mogelijk vreesde hij ook dat de heethoofdige koopman wel eens wat al te luid zou kunnen praten over zijn doldrieste plannen. In het geheim lichtte hij de autoriteiten in en toen was het vlug gebeurd met de koopman. Op dertien april 1583 werd Hans Hansz te Vlissingen onthoofd. Het laatste geval van een moordaanslag die bekend werd betreft de Franse kapitein Get, ook wel genaamd Gott. Zijn eigen versie van het gebeurde staat in 'verhael vande moort' vrij uitvoerig. Blijkbaar hebben de schrijvers van dit stuk hem geloofd. Gott raakte in Spaanse gevangenschap bij krijgshandelingen in de omgeving van Terneuzen. Bij een eerdere gelegenheid was hij al zwemmend uit krijgsgevangenschap ontsnapt en hij verwachtte ditmaal strengere opsluiting. Toen men hem dan ook voorstelde, dat hij zijn vrijheid kon verdienen als hij de Spanjaarden een dienst wilde bewijzen ging hij daar op in. Volgens zijn eigen zeggen vroegen de Spanjaarden hem eerst om Terneuzen of een andere plaats uit te leveren. Hij zei, dat hij daartoe niet bij machte was. Toen spraken ze af dat hij de prins van Oranje zou vergiftigen en met die belofte lieten ze hem gaan, na voor de vorm een klein losgeld gevorderd te hebben. Bij de prins gekomen vertelde hij wat de tegenpartij van hem gevraagd had en men prees hem om zijn eerlijkheid. Gott overleed in juni 1584 aan verwondingen die hij opliep bij een uitval uit de schans van Lillo bij Antwerpen. Uit brieven van Parma en de markies van Roubaix waar Gott mee te maken had tijdens zijn gevangenschap komt echter een heel ander verloop van de gebeurtenissen naar voren. Gott nam zelf het initiatief en stelde voor de prins met gif te doden. Gif dat hij in een palingsoep zou doen waar de prins veel van hield. Als motief gaf hij op dat de Fransen steeds minder in aanzien stonden bij de opstandelingen en dat hij geld nodig had. De Spanjaarden zagen er niet veel in, maar wilden het toch wel proberen. Ze lieten hem gaan en terug bij de opstandelingen draaide Gott weer om en vertelde het verhaal zoals het in 'verhael vande moort' kwam. Kennelijk heeft men hem in het eigen kamp niet van dubbelhartigheid verdacht en zo kon de dubieuze figuur Gott toch nog met alle krijgsmanseer sterven. Dit laatste speelde in april en mei 1584. Weldra zou er geen gif meer nodig zijn. Alle mensen met moordplannen konden aan andere dingen gaan denken, want op 10 juli 1584 werd de daad voltrokken door een jongeman van wie niemand het verwacht had: Balthazar Gerards. Al had | |
[pagina 51]
| |
hij als kind of als jongeman een paar maal gezegd dat hij de prins graag zou doden, in de jaren vóór de moord liet hij niets blijken. In de lange rij mensen met moordplannen ten aanzien van de prins van Oranje is Balthazar Gerards de meest opmerkelijke. Niet alleen omdat hij slaagde waar anderen faalden, maar vooral omdat hij de enige was, die jarenlang aan dit plan werkte, zich geduldig voorbereidde op wat hij zag als zijn opdracht en alles alleen deed. Dat laatste maakte hem extra gevaarlijk, er was geen kans dat hij door een handlanger verraden zou worden, zelf versprak hij zich nooit. Na het al beschreven incident ten huize van Jean Villaux in Dole, waar hij een dolk in de deur stak, heeft hij zich nooit meer zo laten gaan. Zijn fanatieke opvattingen over wat het ware geloof was en zijn even hevige afkeer van alles wat maar enigszins naar ketterij zweemde, maakten hem ongevoelig voor redelijke argumenten van de tegenpartij. Zelfs de geringste twijfel aan het gelijk van de eigen partij kon niet bij hem opkomen. Dit hoeft niet uit te sluiten dat verlangen naar stoffelijke beloning en wereldse eer voor zijn daad ook een rol gespeeld kan hebben. Het is echter zeker geen hoofdzaak zoals bij de meeste hiervoor genoemden, die faalden in hun opzet. Een derde factor die het succes van Balthazar Gerards verklaart is zijn intelligentie of zo men wil zijn sluwheid. Zijn plan is goed voorbereid en hij bleek in staat het meest geschikte moment af te wachten. In vrijwel elke fase had hij een plan dat aangepast kon worden aan veranderde omstandigheden. Zwijgzaamheid, fanatisme en intelligentie maakten van een onopvallende, weinig soldateske gerechtsklerk een succesvol moordenaar. Ook al moeten we toegeven dat de bewaking van de prins zwak georganiseerd was, het is zeer de vraag of tegen een figuur als Balthazar Gerards enigerlei bewaking afdoende was. Hij zou altijd wel ergens een zwak punt ontdekt hebben. De staatkundige verhoudingen zijn ook in de laatste levensjaren van de prins ingewikkelder dan binnen het bestek van dit verhaal over de moord te Delft aan de orde kan komen. Toch is het zaak enkele hoofdpunten te noteren. De Apologie gaf reeds de aanzet tot het verlaten van Filips II. Men hield niet langer de schijn op trouw te zijn aan de koning en zich te verzetten tegen de landvoogd. Op eigen kracht verder gaan kwam nog niet onder de haalbare mogelijkheden voor, daarom bood men Anjou de souvereiniteit aan. Geen ideale keus, daar was iedereen het wel over eens, maar er was geen ander. Deze François-Hercule de Valois, vierde zoon van het Franse koningspaar Hendrik II en Catharina de Medici, is in onze geschiedenis bekend gebleven als Anjou. Een groot deel van zijn leven heette hij Alençon. Hertog van Anjou werd hij pas in 1576. Hij had een slechte reputatie en gold algemeen als zeer onbetrouwbaar. Willem van Oranje zag ook heel goed dat Anjou niet direct 'eerste keus' was, | |
[pagina 52]
| |
maar bij gebrek aan beter hield hij het op deze bondgenoot. 'Het moest ook wel; de Spaanse greep werd steeds beklemmender in zijn dreigende worging; Parma kwam aldoor dichterbij en de Prins durfde de Nederlanden niet alleen te laten staan voor dit hete vuur. Het was een zware prijs, die Oranje betaalde voor de voortzetting van die politiek welke hij geboden achtte, ja, als de enig juiste erkende; een zware prijs, omdat hij terwille van de redding der Nederlanden de Nederlanders verloor. Op het ogenblik dat de kogel van de moordenaar hem velde, was het volk in sterke mate van hem vervreemd'Ga naar eind20.. Het bleef nog altijd mogelijk dat Anjou koning van Frankrijk werd of, via een huwelijk met Elisabeth I, op de Engelse troon zou komen. De voorwaarden waarop Anjou de souvereiniteit kreeg maakten hem overigens meer dienaar dan heerser. De aanslag op Antwerpen die we kennen onder de naam Franse furie op 17 januari 1583 bracht daar geen verandering in. Hoewel het logisch geweest zou zijn de verraderlijke Anjou na die mislukte machtsgreep aan de kant te zetten, hield Oranje vast aan de pro-Franse politiek. Een politiek die zijn eigen populariteit snel deed dalen. 'Dat we daarvan op school niets horen, komt alleen omdat de latere traditie er in geslaagd is, dit feit volkomen te verduisteren'Ga naar eind21.. Bij het vierde huwelijk van de prins, op 12 april 1583 met Louise de Coligny, was de reactie van stadsbestuur en bevolking van Antwerpen heel koel. Het verzet tegen de politiek van de prins is begrijpelijk. Anjou had zijn onbetrouwbaarheid meermalen bewezen en wat had men van zijn voornaamste dienaren te wachten? Van de bevelhebber van zijn troepen, Biron, wist iedereen dat hij een zeer werkzaam aandeel had gehad in de gruwelen van Bartholomeusnacht. De onvriendelijkheid van de bevolking van Antwerpen en de toenemende onveiligheid tengevolge van de militaire successen van Parma noodzaakten de prins te verhuizen, eerst naar Middelburg - augustus tot november 1583 - en daarna naar Delft. Vanaf 24 november 1583 was Delft het centrum van de opstand. Woonplaats van de prins en vergaderplaats van de staten van Holland, Zeeland en Utrecht en van de Staten Generaal. Militair stond het er slecht voor. Parma veroverde Brabant en Vlaanderen stap voor stap, beter gezegd stad voor stad. In 1583 vielen Doornik en Duinkerken, in 1584 Ieperen, Brugge en Gent. In 1585 zouden Brussel en Antwerpen volgen. Omdat Anjou was vertrokken en om de aparte positie van Holland veilig te stellen, bood men Oranje de grafelijke waardigheid aan over dat gewest. Op 12 juli 1584 zou de inhuldiging geschieden, twee dagen daarvoor vond de moord plaats. Die 'souvereiniteitsoverdracht' was zo mogelijk met nog meer waarborgen en voorzorgen omringd dan tevoren bij Anjou. De onderhandelingen verliepen traag en moeizaam. Gouda en | |
[pagina 53]
| |
Amsterdam bleven tot het eind dwarsliggen. Veel afgevaardigden schijnen tot het laatst achterdochtig gebleven te zijn. Vreesden ze dat Oranje op eigen voordeel uit was? Hoe dan ook 'Graaf van Holland', beter gezegd van Holland en Zeeland, is het niet geworden en tot de negentiende eeuw bleven alle volgende Oranjes stadhouder. Een merkwaardige functie in het vreemde staatsbestel van de republiek waar alles geregeld was met tijdelijk bedoelde afspraken. Tijdelijke regelingen die echter een taai leven hadden en het krakende staatsbestel ruim twee eeuwen bijeen hielden. En terwijl Nederland moeizaam verder groeide naar een vorm van onafhankelijkheid, die nog niemand duidelijk voor ogen stond, terwijl aan alle kanten getrokken werd voor het verkrijgen of behouden van machtspositie, was de moordenaar van Oranje onderweg.
Fig. 6. HA. 46 Marteling Balthazar Gerards. Gravure: Frans Hogenberg, met 12 regelig Duits vers. 16e eeuw. Maat: 20×27 cm.
|
|