Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Moordaanslagen vóór 10 juli 1584Politieke moord was in de zestiende eeuw een veel gebruikt wapen en Oranje wees er in de Apologie op dat hij heel goed wist dat de koning van Spanje 'menichmael met den ghenen die ghelt pleghen te nemen om yemandt doot te slaen ofte te vergheven, den coop ghemaeckt heeft, om ons dat leven te benemen'. Dergelijke onderhandelingen met huurmoordenaars verliepen uiteraard in het diepste geheim en de opdrachtgevers hebben altijd ontkend iets met die mensen te maken te hebben op het moment dat ze gepakt werden. Veel mislukte of afgebroken pogingen zullen onbekend gebleven zijn. Als we dan zien hoeveel er wel aan het licht is gekomen, dan mogen we veronderstellen dat het werkelijke aantal moordenaars dat voor 10 juli 1584 op weg was een veelvoud bedraagt van wat we weten. Een bonte stoet van warhoofden, idealisten en gespuis trekt voorbij. Bij Kervyn de LettenhoveGa naar eind17. lezen we hoe een secretaris van de Franse koning Hendrik III de Spaanse ambassadeur in Parijs in 1579 in contact bracht met een Fransman die naar Antwerpen wilde gaan om de prins van Oranje te doden, zelfs als er geen kans bestond het er levend af te brengen. Over die man horen we niets meer. Wel is er in 1580 in Antwerpen op het rijtuig van de prins geschoten, maar die zat er toen niet in. Een kolonel die op dat moment de enige inzittende was werd licht gewond. In oktober van hetzelfde jaar arresteerde men in Antwerpen een Italiaan, die een kleine voetboog onder zijn mantel hield, waarmee hij de prins van Oranje wilde doden. Dat zijn zo al enkele pogingen waar weinig of niets over bekend is geworden. De gegevens hierover komen meest uit Spaanse correspondentie. Een tweede opsomming van aanslagen op de prins van Oranje vinden we in deel VI van 'Correspondance de Guillaume le Taciturne' door L.P. Gachard. Het hiernavolgende berust voornamelijk op gegevens uit dat boek. Op 12 februari 1573 schreef Juan de Albornoz, secretaris van Alva, aan de Spaanse staatssecretaris Gabriel de Çayas: 'Hij die het hoofd van de admiraal (Coligny) bracht, heeft aangeboden er nog een af te hakken, dat niet minder kwaad doet aan de christenheid dan dat van deze schurk die in de hel is. Hij en twee anderen zijn daar; dat God hen bijsta! Het is een onderneming waarin ze hem een grote dienst kunnen bewijzen, terwijl ze er tezelfdertijd eer en voordeel in zullen vinden.' | |
[pagina 40]
| |
In de marge van deze brief staat in het handschrift van Filips II: 'Ik begrijp dit niet, omdat ik niet weet wie het hoofd van de admiraal bracht noch welke het andere hoofd is, hoewel het dat van Oranje schijnt, zeker heeft hij weinig moed getoond door hem niet te doden, want dat zou het beste zijn.' In deze correspondentie gaat het waarschijnlijk over de Albanese kapitein Nicolo. Over zijn verdere activiteiten is niets bekend geworden. Op 17 juli 1573 reageert Çayas op een andere brief van Albornoz, een brief die niet bewaard is gebleven. Hierin heeft kennelijk iets gestaan over plannen tegen Oranje en zijn broer Lodewijk van Nassau. Vanuit Spanje schreef Çayas: 'Ik heb zijne majesteit verteld wat u mij geschreven hebt over de personen hier en daar en over de gebruikte middelen om de twee broers af te maken. Zijne majesteit is er zeer tevreden over. U gelieve mij bij elke postzending op de hoogte te houden wat het resultaat is: want als het succes is zoals men beweert zal zijne majesteit bijzonder blij en tevreden zijn.' Later (21 oktober 1573) komt hij er nog eens op terug: 'Ik heb zijne majesteit ook verteld wat u me zegt over de onderneming die men zich voorneemt uit te voeren tegen de aanstichter van alle kwaad; zijne majesteit, die dat vurig wenst, verheugt zich er zeer op. Het zou hem nog meer verheugen als men de aarde zuiverde van de twee broers. Dat men het werk ter hand neme en mij het resultaat berichte.' Op diezelfde dag schrijft Çayas aan Luis de Requesens, grootcommandeur van Castilië, die vanaf november de nieuwe landvoogd zou zijn. In die brief staat dat het gewenst is de prins van Oranje en zijn broer Lodewijk te doden om al het kwaad dat ze bedreven hebben en om de scheuring, opstand, ketterij en rebellie die ze veroorzaken. Requesens krijgt het verzoek vastberaden mannen met die moorden te belasten, er op toeziend, dat ze niet alleen moedig zijn, maar ook zwijgzaam. Hij kan een flinke beloning uitloven, maar het mag onder geen voorwaarde bekend worden dat Filips II dit wenst of zelfs maar dat hij op de hoogte is. De nieuwe landvoogd heeft geen succes. Op 27 februari 1574 schrijft hij: 'Wat de twee broers aangaat, ik heb geen enkele hoop dat te zien slagen. Niemand wil het ondernemen en zij die het aangeboden hebben zijn grappenmakers en oplichters, misschien zelfs wel dubbelspionnen die van hun kant hetzelfde bij ons proberen te doen en misschien slagen zij daar wel beter in, omdat wij omringd zijn door Duitsers en Walen, die ongetwijfeld ware heidenen zijn.' Op 9 april 1574 schrijft Requesens nogmaals dat hij weinig hoop heeft op succes. Een Engelsman is al drie maanden op weg en er is nog niets van hem vernomen, verder kent hij niemand die te vertrouwen is. In een brief van Requesens van 8 juli 1574 staat: 'Al meer dan drie maanden houdt hij gevangen degenen die uit Engeland kwamen met het plan hem te doden: de rechters aan wie hij het onderzoek heeft opgedragen vinden dat de bewijzen onvoldoende zijn om | |
[pagina 41]
| |
ze te veroordelen. De prins van Oranje bewaakt zichzelf goed. Hij heeft een der mannen gevangen genomen, die mij hadden aangeboden hem te doden en men zegt dat hij er verscheidene gevangen liet nemen en executeren die de hertog van Alva stuurde om zich van hem te ontdoen.' Een geheel aparte rol vervult James Hamilton, Schots edelman uit de kring van Maria Stuart. Hij voert reeds met Alva overleg over de moord op Willem van Oranje. Hij beveelt een landgenoot aan, een kapitein die het beleg van Haarlem had meegemaakt, maar deze man faalt. Later onderhandelt Hamilton met Requesens en schuift een andere Schotse soldaat naar voren, een man die op de galeien bij Nantes was. Hamilton krijgt hem daar vrij, maar ook dit leidt verder tot niets. Op 4 maart 1576 overlijdt Requesens zonder zijn geheime opdracht uitgevoerd te hebben. Uit de periode van Don Juan, landvoogd van november 1576 tot oktober 1578, zijn geen komplotten bekend. In 1579 voerde men van mei tot december vredesonderhandelingen in Keulen. De gevolmachtigde van Filips II bij dit overleg was de hertog van Terranova. Hij vertrok reeds op 11 september 1578 uit Spanje en reisde heel langzaam naar Keulen. Nog vóór de officiële onderhandelingen begonnen was er al veel vóóroverleg, waar ook Terranova aan deelnam. Dat daarbij ook contact was met huurmoordenaars blijkt uit een brief van hem van 16 februari 1579. Hij schrijft hierin dat een niet met name genoemde persoon heeft aangeboden de prins van Oranje met gif te doden. De man vraagt zes maanden tijd en de beloning wordt gesteld op 25000 kronen. Het is voor het eerst dat we hier het 'tarief' vermeld zien, dat later in de ban ook voorkomt. In diezelfde tijd onderhandelt een edelman uit Savoye in Londen met de Spaanse ambassadeur. Hij zal drie helpers gebruiken en hij belooft een wonderlijke gifmoord. Het gif zou het slachtoffer via muts of hoed op het hoofd krijgen en het zou dodelijk zijn binnen tien dagen, vooral bij wassende maan. Als aparte bijzonderheid staat er nog bij dat het in Frankrijk al vaak effectief was gebleken. De Savoyer edelman blijkt goed op de hoogte met hoftoestanden. Hij krijgt geld, aanbevelingsbrieven voor Parma en twee delen van een in drieën gesneden reaal (munt) om zich bekend te maken. Van deze man hoort men nooit meer iets. Dan is er het verraderlijke optreden van de abt Van der Linden. Jan van der Linden, abt van het Sinte Gertrude klooster in Leuven, was een vriend van Willem van Oranje en hoorde thuis in de onmiddellijke omgeving van de prins. Hij beloofde de prins te zullen doden als deze de vredesvoorwaarden van Filips II niet accepteerde. De beloning stelde men vast op 10000 kronen voor Van der Linden en 20000 kronen voor de eigenlijke moordenaar of diens nabestaanden. De hertog van Terranova zag er niet zoveel in. Hij vertrouwde Van der Linden niet en er is ook niets van gekomen. Enige tijd correspondeert men over dit plan met | |
[pagina 42]
| |
Spanje en dan verdwijnt het uit de belangstelling. Het is de laatste poging vóór de ban. Met de publikatie van de ban eindigt het tijdvak waarin de koning er heimelijk naar streefde Oranje te laten doden. Vanaf 1580 staat zwart op wit wat Filips wil. Het is nauwelijks aan te nemen, dat er in 1580 en 1581 geen enkel aanbod is geweest om de beloofde 25000 kronen te verdienen. Toch is er geen poging bekend geworden in die jaren. Kervyn de Lettenhove vermeldt wel een complot tegen Parma. Het is een nogal ingewikkeld verhaal rond de Franse kapitein Herman Bureau. Een man die geheime contacten had met beide partijen. Hij was van plan de stad Kamerijk aan Parma uit te leveren, kreeg van de Spaanse ambassadeur aanbevelingsbrieven mee en ging op pad om zijn verraderlijk plan uit te voeren. Onderweg zocht hij echter contact met de hertog van Anjou, de man die op verzoek van de opstandige Nederlandse gewesten de souvereiniteit aanvaard had en zodoende nu tegenstander van Parma en de Spaanse koning was geworden. Uit dat contact kwam een plan voort Parma met vergif te doden. Aan het hof van de Spaanse landvoogd ontmaskerde men echter de dubbelagent en dwong hem een volledige bekentenis af.
Fig. 5. HA. 37b 'Zu Delft in Holland, 10 juli 1584'. Gravure: F. Hoogenberg, uitg. M. Aitsinger 1588. maat: 18×27.5 cm.
|
|