Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||
De ApologieHet antwoord op de ban is de Apologie, het grote verweerschrift waarin Oranje de beschuldigingen van de hand wijst en op tal van punten in de tegenaanval gaat. De historicus Blok heeft beredeneerd dat de Apologie tussen 15 September en 15 oktober 1580 is geschreven door Pierre l'Oyseleur de Villiers, hofpredikant van Willem van Oranje vanaf 1577.Ga naar eind12. De Villiers, ongeveer even oud als de prins, was een geleerd man, die in een voortreffelijke stijl pamfletten en andere stukken schreef. Hij blonk uit als theoloog en jurist. Nog in hetzelfde jaar 1580 kregen de Staten Generaal de Apologie aangeboden, want Oranje ging er van uit dat hij daar verantwoording af moest leggen voor zijn daden en niet bij de koning. De prins kreeg een compagnie ruiters als lijfwacht, maar men kon er niet toe besluiten het verweerschrift van Oranje uit te geven namens de opstandige gewesten. De vereiste eenstemmigheid ontbrak hiervoor. De aanval op het persoonlijke leven van Filips II ging sommige afgevaardigden te ver, vooral als men stemde namens een gewest dat spoedig heroverd kon worden door de succesvolle Spaanse landvoogd Parma. De Apologie mocht wel in druk verschijnen als persoonlijk verweerschrift van Oranje met toestemming van de Staten van Holland. Er bleek veel belangstelling voor te bestaan. Het boekje is vele malen herdrukt en in vele talen over heel Europa verspreid. De voornaamste punten opsommend staat er het volgende in de Apologie: Inleiding: 'Wat can ter weerelt doch aenghenamer wesen [...] dan totter doodt toe gehaet te werden van zijnen ende des vaderlandts vyanden'. Verder wijst de spreker er op dat de vijand hem een ruimer strijdperk geeft dan hij ooit had durven wensen. Hij moet wel spreken want het zijn geen onbelangrijke pamflettenschrijvers die hem aanvallen, maar mensen met grote titels. Zij zijn in het voordeel door die grote titels en omdat kwaadsprekerij altijd een gewillig oor vindt. Zo blijkt de Apologie meteen vanaf het begin een toespraak, weliswaar gericht tot de Staten Generaal, maar over hun hoofden heen tot heel Europa. Het is een goed gecomponeerde, grote, politieke rede. Door meteen al in het begin heel nadrukkelijk te stellen, dat de vijand veel machtiger is (met een ironische ondertoon over de pompeuze opsomming van titels in de ban) en dat men het liefst luistert naar de kwaadpreker, verzekert de spreker zich van de sympathie van zijn toehoorders en stelt | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
tegelijk heel duidelijk: de ban berust op roddel en achterklap. Dan volgt een samenvatting van de beschuldiging. Door alles wat in de ban staat kort na elkaar te plaatsen met enkele trefwoorden verliest de beschuldiging veel kracht. Zo opgesomd is ze meer lachwekkend dan ernstig. De spreker begint niet meteen zijn onschuld aan te tonen, want de ban opent met een menigte beschuldigingen, daarom moet Oranje eerst daarmee afrekenen. Het eerste wat weersproken wordt: De keizer (Karel V) zou Willem zo goedgunstig behandeld hebben, bijvoorbeeld door hem toe te staan zijn neef René van Chalons op te volgen in het prinsdom Oranje. Met veel omhaal van woorden wordt deze bewering weerlegd. De opvolging was een recht, onrecht zou het geweest zijn als het niet toegestaan was. Dit alles wordt bewezen met een uitvoerige uiteenzetting hoe het nu wel in elkaar zat met die opvolging. Meteen daarna keert de spreker de zaak om: Spanje is de voorgangers van de prins van Oranje zoveel verschuldigd, dat het maanden zou kosten om alles op te noemen. Er volgt een opsomming van wat graaf Engelbert en andere voorouders van Willem gedaan hebben voor de voorouders van Filips. Dit is naar een climax toegeschreven en eindigt met: 'Jae en hadden die van Nassau hier te vooren niet gheleeft ende hadden die van Orangien niet dapper in de wapenen gheweest, aleer dat desen Coninc gheboren werd: hy en soude niet so veel tittelen gheset hebben in den beginne van desen Ban [...], In de ban wijst de koning op de eerbewijzen en functies die Willem van Oranje gegeven zijn. Dat klopt, zegt Oranje in de Apologie, maar de koning vergeet te zeggen hoeveel kosten ik heb moeten maken, waar geen enkele vergoeding tegenover stond. Na nog meer uitweidingen over die zogeheten eerbewijzen en na het contrast geschilderd te hebben tussen Karel V en Filips II komt de prins te spreken over de beledigende opmerkingen ten aanzien van zijn derde huwelijk. Na de sarcastische opmerking: Elk kind weet “dat deghene die bereydt is van anderen qualick te spreken, selve behoort van alle misdaet vry te zijn”, volgen de beschuldigingen aan het adres van Filips. Het is niet gering, Filips krijgt te horen, dat hij incest pleegde en dat zijn eerste huwelijk onwettig was omdat hij al getrouwd was met Isabella Osorio op het moment dat hij Maria van Portugal huwde. Verder krijgt hij de schuld van de dood van Don Carlos, zoon uit dat huwelijk met Maria van Portugal. En dan zou Filips nog zijn (derde) vrouw Elisabeth van Valois ontrouw geweest zijn en hij zou haar vermoord hebben om zijn nicht Anna van Habsburg te kunnen trouwen. Alleen het tweede huwelijk van Filips met (Bloody) Mary Tudor blijft onbesproken. Het is niet zo vreemd, dat velen een dergelijke scheldpartij beneden het niveau van Willem van Oranje achtten. Anderen zullen het wel leuk gevonden hebben dat twee hoge heren elkaar in het openbaar voor rotte vis scholden; zo'n démasqué trekt altijd wel publiek. | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
Filips II verwijt Willem van OraĆje dat hij buitenlander is. De bestrijding gaat ook hier volgens het procédé: alles wat je zegt dat ben je zelf. “Maer wat heetense doch eenen vreemdelinck: namelick den ghenen die buyten slandts is gheboren. Soo volcht dan dat hy even soo wel een vreemdelinck is als wy: want hy is in Spaegnien gheboren in een landt dat met dese landen een natuerlicke vyantschap heeft: ende wy zijn gheboren in Duytschlandt, met dewelcke dese landen natuerlicke vriendtschap ende eenicheyt onderhouden.” Dan vergelijkt Oranje hun beider betrokkenheid bij deze landen en toont aan dat zijn familie al generaties lang bij het wel en wee van de Nederlanden betrokken is. Hij hoort bij de Nederlanden, heeft zich altijd gehouden aan de wetten van het land en dat is meer dan men van Filips II kan zeggen, die zich niets aantrekt van oude privileges en rechtsregels. De Spanjaarden, nog enigszins in toom gehouden onder Karel V, kunnen nu bij Filips alle wandaden begaan waar ze maar zin in hebben. Heeft Oranje zich misdragen na het vertrek van Filips II uit deze landen? Is hij de koning ontrouw geweest? In het geheel niet. Goed, hij haatte de protestanten niet. Kon men anders verwachten van de zoon van een protestant? De inquisitie heeft hem altijd tegengestaan. In de ban schrijft Filips dat Oranje de voornaamste auteur van het smeekschrift der edelen is geweest. Willem ontkent dat ten stelligste. Hij kon zich wel verenigen met de inhoud van het smeekschrift, hij was tegen de vervolging en tegen de nieuwe kerkorganisatie, maar hij schreef dit stuk niet. Hij neemt zijn inmiddels gesneuvelde broer Lodewijk in bescherming tegen Filips. Verder geeft Oranje aan dat hij niets te maken had met de beeldenstorm. Hij wijst er op dat de gebeurtenissen hebben uitgewezen hoezeer hij er verstandig aan deed in de periode vóór de komst van Alva het land te verlaten. Overigens had hij reeds een jaar tevoren zijn vertrek en ontslag uit functies aangekondigd. Hij maakt de koning het bittere verwijt dat hij Oranje's oudste zoon Filips Willem uit Leuven wegvoerde tegen de privileges van de universiteit en van het land in. De bestrijding van het belangrijkste punt “dat ik de wapens tegen mijn superieur heb genomen” leidt tot een alinea vol venijn over de wijze waarop Filips koning van Castilië werd, [...] willen wy se vraghen bij wat tittel dat de Coninck Philips (die een erfgenaem is van Heyndrick den bastaert van Castilien) 't Coninckrijcke van Castilien ende van Leon is besittende. Want het is claer ende notoyr dat Heyndrick zijn voorsaet een bastaert was dewelcke rebelleerde teghen den wettelicken erfghename, die zijn eyghen broeder ende Heer was die hy oock met eyghener handt heeft om den hals ghebracht.' Dan wordt aangetoond dat die bastaardvoorvader zijn greep naar de macht deed met het excuus dat de wettige vorst een tiran was. Als Filips dat accepteert, kan hij toch wel bedenken | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
waarom men tegen hem in opstand komt. Hij is een wreder tiran en daarbij bloedschenner en moordenaar. En bovendien is een van de voorouders van Filips in opstand gekomen tegen de 13e eeuwse keizer Adolf van Nassau, voorvader van Willem. Laat Filips dus niet klagen dat Willem de wapens tegen hem heeft opgenomen. Oranje laat hiermee meteen even voelen, dat in het verleden de Nassaus belangrijker waren dan de Habsburgers. Al die oude dingen wil de spreker wel laten rusten, maar over de verhouding tussen vorst en volk volgens de regels van de oude privileges moet hij het wèl hebben en het is duidelijk dat Filips hier op alle punten tekort schiet. Na uitweidingen over militaire zaken en over de weigering van Filips te luisteren naar smeekbeden en voorstellen tot bemiddeling komt een samenvatting van het voorafgaande, waarna de toespraak een nieuwe aanzet krijgt. De volgorde van de ban aanhoudend komt nu het meer recente verleden ter sprake. Trots stelt Oranje dat bij alles wat ze over hem gezegd hebben, niemand het gewaagd heeft te beweren dat hij ooit oneerlijk is geweest met gemeenschapsgelden. Hij wil dit toch wel even noemen omdat corruptie zo algemeen is en een stilzwijgen van zijn vijanden op dit punt in zijn voordeel is. Tegelijk geeft hij de Staten Generaal, met veel vriendelijke woorden, te verstaan, dat ze hem nog heel wat geld schuldig zijn aan achterstallige betaling. Oranje weerlegt de beschuldiging van Filips dat hij wederrechtelijk terugging naar Holland en Zeeland, hij kwam daar op uitdrukkelijk verzoek van de Staten van die gewesten om ze te bevrijden van Alva. Geestelijken heeft hij niet vervolgd en verdrukt. Het is bekend dat mensen van zijn eigen partij hem in dit opzicht te mild vonden. Jammer genoeg is het niet gelukt de twee godsdiensten naast elkaar te doen voortbestaan, onder andere door het verraad van veel geestelijken die trouw aan de paus stelden boven trouw aan het volk. Gewetensvrijheid is door Oranje toegestaan in de zin van vrijwaring van onderdrukking en vervolging, niet op de schandelijk-goddeloze wijze waarop men aan het hof van Parma leeft. Willem van Oranje zegt geweigerd te hebben ketters te verbranden toen Filips hem dat opdroeg. Wie zo tegen geloofsvervolging is, is uiteraard ook tegen vervolging van rooms-katholieke geestelijken. Er zijn mensen veroordeeld die monniken doodden of beroofden en dit ongeacht rang of stand van de overtreders. De bewering dat hij zulke processen slechts voor de schijn voerde, wijst Oranje verontwaardigd van de hand. Dan volgt een lang gedeelte waarin hij Alva aanpakt, de man die al van kindsbeen af de Nederlanders haatte. De tiende en de twintigste penning, Spaanse militaire mislukkingen en Spaanse obstructie bij het bijeenroepen van de Staten Generaal komen ter sprake, gevolgd door de alinea waarin Oranje vertelt, dat de koning lang tevoren van de paus te horen kreeg, dat | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
hij zich ontslagen kon achten van de eed die hij bij zijn inhuldiging tegenover de Staten Generaal aflegde. Dat is niet zo'n slimme zet van Filips, want 'doordien dat hy hem selven voor ontslaghen hieldt van den eedt dien hy ulieden ghedaen hadde, dat ghy insghelijcken oock quijte ende ontslaghen waert van den eedt dien ghy hem daerteghen hadt gedaen'. Hier krijgen de afgevaardigden de akte van verlating (het 'afzweren van Filips' zoals in 1581 gebeurde) al kant en klaar gesuggereerd. Na opmerkingen over Alva en de inquisitie komt de geschiedenis vanaf de pacificatie van Gent ter sprake. De Spaanse beschuldigingen in de ban worden uitvoerig weerlegd en uit alles moet blijken hoe onbetrouwbaar de Spanjaarden waren en in het bijzonder don Juan. Alles komt weer neer op het thema: 'wat zij deden was veel erger dan wat wij deden'. Oranje verwijt de zuid-nederlandse edelen hun onbetrouwbaarheid en wijst er op dat hij zich verzet heeft tegen zijn benoeming tot ruwaard (landvoogd) van Brabant, het is hem opgedrongen. Hij heeft niets te maken gehad met belastingen en dergelijke. Als er geld gevraagd werd, was het om de vijand te bestrijden. Niemand is gevangen gezet omdat hij belastingen weigerde te betalen. Ook hierin vond zijn eigen partij hem te toegevend. Onoprechte verzoeningspogingen hebben de Staten in die tijd terecht afgewezen en het verzetten van de Wet (vervangen van stadsbestuur door nieuwe mensen) was nodig om de vele onbetrouwbare elementen weg te werken. De Spanjaarden zeggen dat hij veel macht heeft onder het volk. Hij wou dat het waar was, in het belang van de bevolking zelf. Als de mensen meer naar hem luisterden, zou het beter voor ze zijn. Hij haat de adel niet, bestrijdt slechts de onwaardigen onder hen, die een schande zijn voor hun voorgeslacht. Tijdens het vredesoverleg te Keulen verwierpen de Staten het voorgestelde verdrag. Zouden zovelen, die de oorlog zo moe zijn, dit doen als het een redelijk voorstel was geweest? Bekendmaking van de voorgestelde vredesbepalingen werd niet verboden, men verzette zich slechts tegen onofficiële, verraderlijke publikaties. In de Apologie stelt Willem van Oranje zich volledig achter de Unie van Utrecht. Deze mededeling staat in het laatste stuk van de toespraak waarin met alle beschuldigingen wordt afgerekend. In dat gedeelte vinden we ook nog weer een aantal tegenaanvallen in de trant van: ze zeggen dat ik dit of dat gedaan heb, maar kijk eens wat ze zelf deden. Zoals: ze zeggen dat ik een huichelaar ben, dat is belachelijk, ik ben altijd eerlijk voor mijn mening uitgekomen en had de koning beter naar mij geluisterd dan was het allemaal heel anders gelopen, dan had de wrede en barbaarse vervolging niet plaats gevonden. Wat is er voor huichelachtigs aan dat ik om uw vrijheid te verdedigen de vijand van de Spanjaarden werd en ze in openlijke oorlog bestreed? Maar als u eens de moeite wilt nemen de | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
verantwoording te lezen die ik dertien jaar geleden liet drukken, dan vindt u achterin een brief van de koning afgedrukt, dat is pas huichelarij en bedrog. Zie maar eens hoe hij me toen met vriendelijke woorden probeerde te vangen, zoals hij me nu bang denkt te maken met dreigementen. Na zo in bijna honderd pagina's tekst alle beschuldigingen te bestrijden en er tegenbeschuldigingen voor in de plaats te stellen, komt ook de Apologie tot bespreken van het eigenlijke vonnis: 'Nu comen sy mijne Heeren ende willen voorts op dese crancke ende swacke fondamenten de sententie (vonnis) van dese hare verbanninghe bouwen'. In dat vonnis bestrijdt Willem van Oranje vooral de punten die een deel van zijn tijdgenoten inderdaad het schandelijkst vonden:
Bij de beloning in geld vraagt Oranje zich af of Filips denkt dat hij niet weet hoe vaak de koning al huurmoordenaars op hem heeft afgestuurd met wapens en vergif. Bij de verheffing in de adelstand vraagt hij zich af wat dat voor adeldom is en dit geeft hem een hatelijke beschouwing over de Spaanse adel in de pen. Aan het slot van de Apologie komt de oproep aan de Staten Generaal om hem te zeggen wat ze verder van hem verwachten: vertrekken of doorgaan. Dit gedeelte heeft als inleiding een opsomming van wat hij voor de Nederlanden heeft overgehad: [...] 'wat is de oorsake waerom dat wy alle onse goeden hebben als tot eenen roof ende buyt gestelt? Is het om ons daermede rijcke te maken? Waerom hebben wy onse eyghen broeders verloren, die ons liever waren dan ons leven? Is het gheweest om andere terstont te vinden? Waerom hebben wy so langhen tijdt onsen sone (na den welcken soo wy een vader willen gheheeten zijn, wy met rechte wel behoorden te verlanghen) in hechtenisse gelaten? Is het in uwe macht ons eenen anderen te gheven, ofte den selven wederom toe te stellen? Waerom hebben wy ons leven so dicwils gewaecht? Wat prijs ofte loon van onse lanckdurige moeyte ende arbeydt, tot in onsen ouderdom ende met verlies van alle onse goeden, ulieden ten dienste gedaen, connen wy anders verwachten, dan dat wy begheeren selfs met onsen bloede soo 't noot is, ulieden een vryheyt te gewinnen ende te coopen'. De laatste zinnen zijn een oproep om samen door te gaan in het belang van het volk. Het stuk sluit af met: Wat door u besloten zal worden voor het welzijn en het behoud van uzelf, uw vrouwen en kinderen en de godsdienst 'je le maintiendrai', ik zal het handhaven. |
|