Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||||||
Jeugd van Balthazar GerardsMeteen na de moord schreef Balthazar Gerards een uitvoerige bekentenis; daarin noemt hij één gebeurtenis in 1578 en verder schrijft hij over wat hij deed na 1582. Bij de verhoren na de moord gaat het ook alleen over de voorbereiding van de daad. Het geboortejaar 1557 is niet te vinden in authentieke documenten, het is een schatting. In een Frans boek uit de vorige eeuw vermeldt de schrijver dat hij in het archief van Vuillafans een parochieregister aantrof waaruit bleek dat Balthazar in 1568 peter was van een kind in dat dorp.Ga naar eind6. Balthazar was toen dus ongeveer elf jaar oud. Een jaar later ging hij studeren in Dole. De universiteit van die stad was zeer beroemd. De Studie van Balthazar zal een combinatie van leren en werken geweest zijn. De twaalfjarige had een baantje op de griffie van het gerechtshof. In een boek van een tijdgenootGa naar eind7. staat iets over die periode. Balthazar Gerards wordt er beschreven als zwak en klein van stuk. Dit twaalfjarige jongetje hoorde op het gerechtshof over het leed dat de geuzen veroorzaakten, over de oorlogen en de plunderingen die plaatsvonden onder leiding van de prins van Oranje. Hij maakte zich daar heel kwaad over en zwoer dat hij die kerel zou doden. Hij deed hier zo opgewonden over en herhaalde zijn bedreiging zo vaak, dat het de toehoorders begon te vervelen. Men gaf hem te verstaan dat hij zijn grote mond moest houden. Waarschijnlijk heeft Balthazar zich na die terechtwijzing stil gehouden. Het eerstvolgende teken van haat tegen Oranje toont hij in 1578, als hij eenentwintig jaar oud is. Dit is het voorval dat hij zelf noemt in zijn bekentenis. Men sprak weer over de gebeurtenissen in de Nederlanden. Het was de verwarde tijd na de pacificatie van Gent, het verdrag dat een einde had moeten maken aan de godsdienststrijd en waar zo weinig van terecht kwam. Ondanks verdragen en afspraken ging de calvinistische expansie door en hoewel Oranje het graag anders had gewild, stond hij in werkelijkheid machteloos. Balthazar maakte zich erg boos over de 'doortrapte schurkenstreken' van de prins van Oranje. Hij had een dolk in zijn hand, die stak hij woedend in de deur en riep daarbij: 'Ik zou willen dat die stoot in het hart van de prins van Oranje zou zijn gegeven'. Eén van de aanwezigen zei: 'Je behoort geen vorsten te doden of te bedreigen. Als het de wens is van onze koning dat deze Nassau gedood wordt, heeft | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
zijne majesteit voldoende macht om dat te doen, of er bevel toe te geven, maar hij zal niet graag zo'n goede aanvoerder verliezen'. Daar blijft het bij. Balthazar praat er niet meer over. Het is zeer de vraag of hij in die tijd echt van plan is geweest Oranje naar het leven te staan. Waarschijnlijk zijn zijn uitroepen uitingen van opgekropte haat. Hoe ver Balthazar kwam met de rechtenstudie is niet bekend. De archieven van de universiteit van Dole zijn verdwenen. Een pamflet dat na de moord verscheen beschrijft Balthazar Gerards als: 'eenen jonckman van ontrint 25 jaren - wesende oock wel geleert, welsprekende, ende in zijnen handel seer actijf'. Uit zijn verdere levensloop blijkt dat hij goed kon schrijven, in staat
Fig. 3. HA. 1324 portret Balthazar Gerards, gravure door R. Vinkeles en C. Bogerts naar J. Buys. 18e eeuw. maat: 8.5×7.5 cm.
| |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
was met grote vasthoudendheid en intelligentie een plan uit te voeren en bezeten was van een agressief fanatisme, dat hij echter bij voorkeur niet toonde in uiterlijk gedrag. Hij moet een vrij onopvallend mannetje geweest zijn, dat heel goed in staat was zich anders voor te doen dan hij was. Als deze man op het juiste moment het passende bevel kreeg was hij tot alles in staat. En dat bevel bereikte hem in de vorm van de ban over Willem van Oranje, uitgesproken door Filips II, voor een jurist een zéér passende vorm! Het was het vonnis van de koning over de opstandeling en de koning riep alle goede en trouwe onderdanen op dit vonnis te voltrekken. De ban was voor Balthazar Gerards het teken dat de koning het niet alleen af kon, hij had hulp nodig en die hulp zou hij krijgen. | |||||||||||||
De banDe ban heet voluit: Ban ende Edict by forme van proscriptie (vogelvrijverklaring), uitghegaen ende ghedecreteert by onsen allerghenadichsten Heere de Coninck, teghens Wilhelm van Nassau, Prince van Orangien, als hooft, beroerder ende bederver van tgheheel Christenrijck, ende namentlijck van dese Nederlanden: Waerby eenen yeghelijcken geaucthorizeert wordt van hem te beschadighen, offenderen ende uiter werelt te helpen, met loon ende prijs voor den ghenen die des doen, oft daertoe assisteren sullen. De auteur van het stuk is waarschijnlijk Christoffel d'Assonleville, raadsheer van Parma, een man met wie ook Balthazar Gerards te maken kreeg.Ga naar eind8. Na een lange aanhef met alle titels van Filips II, waaruit moet blijken welk een machtig vorst hier spreekt, beschrijft het stuk hoe goed Wilhelm van Nassau behandeld is door Karel V en na hem door Filips II. Bij de opsomming van gunstbewijzen herinnert de koning er in een klein tussenzinnetje aan, dat dit alles gebeurde voor Wilhelm van Nassau 'hoewel hij een vreemdeling ende uitheemser was', eerste hatelijkheidje in een lange reeks verwijten. Daarna volgt een uiteenzetting van wat volgens de koning van Oranje verwacht had mogen worden: 'alle ruste ende tranquilliteyt in onse staten ende landen te handthouden ende mainteneren'. Maar wat doet de onverlaat? Nauwelijks is de koning uit de Nederlanden vertrokken of 'voorghemelde Wilhelm van Nassau' tracht alle anti-koningsgezinde elementen uit het land om zich heen te verzamelen. En wat zijn dat voor mensen? '[...] belast met schulden, vyanden vander justitie, liefhebbers van nieuwicheden, ende boven al de ghene die ter saecken van de Religie bedraghen (beschuldigd) oft ghesuspecteert (verdacht) waren'. Dus: armoedzaaiers, misdadigers, revolutionairen en zij die om het geloof vervolgd werden. | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
Het smeekschrift der edelen wordt Oranje aangerekend, want bij de ondertekenaars waren veel jonge edellieden die dagelijks bij hem over de vloer kwamen en zijn broer Lodewijk van Nassau hielp erbij. De koning verwijt Oranje het oogluikend toelaten van de ketterse 'valsche predicatiën' en de beeldenstorm. Dit laatste meet de koning breed uit. De beeldenstorm vond volgens hem plaats op advies, met medeweten en met medewerking van Willem van Oranje. In de lange opsomming van beschuldigingen die aan de eigenlijke ban voorafgaan komen dan nog voor: - het verjagen of laten vermoorden van geestelijken en kloosterlingen, dan wel het niet beletten of bestraffen van zulke moorden.
In deze lange opsomming wordt er wel vier keer op gewezen, dat Willem van Oranje en zijn broers 'uitlanders' zijn. Dat moet men in de Nederlanden niet vergeten. Zij roepen daar nu wel zo hard dat alle (Spaanse) buitenlanders moeten verdwijnen, maar ze halen zelf buitenlanders binnen. Dan komt het eigenlijke vonnis: 'Soo eest, dat wy [...] Sonderling aenschouw nemende op alle zijne boose ende erghe stucken ende feyten, ende dat hij alleen thooft, autheur ende promoteur is van alle dese beroerten, ende principaelste perturbateur (rustverstoorder) van allen onser landen ende staten, ende opt cortste, die ghemeyn peste vander Christenheyt: Verclarende den selven als schelm ende verrader, ende vyandt van ons ende vande landen.' Vervolgens wordt in lange zinnen de prins in de ban gedaan en volgt het verbod aan alle onderdanen met hem om te gaan, hem voedsel, drank of onderdak te geven en krijgt eenieder toestemming hem te arresteren of in persoon of goederen 'te hinderen, aentasten ende offenderen'. 'Exponerende ende overleverende den selven Wilhelm van Nassau, ter beliefte, spot, ende proye van eenen yegelijcken, als vyandt vanden menschelijeken geslachte' [...] En indien iemand dit vonnis uitvoert, 'ons den selven overleverende doot oft levende, oft dien | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
selfs vanden leven beroovende: Wy den selven sullen doen gheven [...] terstont nae dat die saecke volbracht sal wesen, die somme van vijfentwintich duysent goude Croonen'. Verder krijgt de dader vergeving van eventueel eerder gepleegde misdaden en verheffing in de adelstand. De ban is dus een onverbloemde uitnodiging aan zowel fanatici als aan criminele elementen om in één klap eer, fortuin en vergeving te verwerven. Het stuk eindigt met de opdracht aan overheidsdienaren om de inhoud hiervan bekend te maken, opdat niemand kan beweren dat hij het niet wist. Een opvallende bepaling is nog dat waar afkondiging niet mogelijk is (in het opstandige gebied), de bekendmaking in plaatsen zo dicht mogelijk bij de grens moet gebeuren en dan rechtsgeldigheid heeft voor de gebieden waar de stem van de koning niet meer gehoord wordt. De datering is 15 maart 1580, maar de ban komt pas eind augustus uit. Het plan Willem van Oranje in de ban te doen is bedacht aan het hof in Spanje. In de Raad van State zijn de adviseurs van de landvoogd Parma het onderling niet eens. Velen zien er niets in. In een brief aan de koning geeft Parma de beide hoofdstromingen in zijn raad weer, zonder echter zijn eigen oordeel uit te spreken. Een aantal leden van de Raad van State meent: De ban uitspreken is zinloos, het maakt Oranje alleen maar waakzamer en het is oneervol. Anderen zeggen: De ban uitspreken isgoed, het is vaker gedaan en met minder reden. Als het volbrengen van de opdracht moeilijk is, is de beloning des te meer op zijn plaats. In de concepttekst kwam nog een passage voor waarin Willem van Oranje bedenktijd werd gegeven; dit gedeelte schrapte Filips. Parma suggereerde nog de afgevaardigden van de Staten in deze zaak te kennen voor de koning zou besluiten Oranje in de ban te doen. Filips II voelde daar niets voor en droeg zijn landvoogd in een brief van 1 mei 1980 op de ban zo spoedig mogelijk te publiceren. Binnen drie weken herhaalde de koning dit bevel en voegde er aan toe het stuk niet alleen in het Frans en het Nederlands, maar ook in het Spaans, Duits en Italiaans uit te geven. (Het Spaanse leger bestond uit Spaanse, Duitse en Italiaanse regimenten, de zogeheten 'naties') Op 15 juni verzond Parma de ban met een begeleidende brief aan alle gouverneurs en gerechtshoven in het land. De toevoeging van de landvoogd dat dit gebeurt op uitdrukkelijk bevel van de koning geeft de indruk dat Parma zelf niet zo gelukkig was met dit beleid. We zagen al dat de Raad van State niet eenstemmig was. Tijdgenoten achtten de ban als zodanig geen ongebruikelijk of verwerpelijk wapen, maar voor velen was het de vraag of Filips II wel het recht had de ban uit te spreken over de souvereine vorst Willem van Oranje, wiens rechten als zodanig erkend waren door de koning van Frankrijk en de koningin van | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
Engeland. Ook meenden juristen dat de koning van Spanje door vredesonderhandelingen aan te knopen met Oranje hem in feite erkend had als souverein vorst. Indien Oranje aldus gelijke in rang was van de Spaanse koning, kon deze hem niet meer behandelen als een gewone verrader en opstandeling. Een ander bezwaar tegen de ban als strijdmiddel was het oneervolle van dit wapen: Na een periode van openlijke oorlog deed de koning een beroep op sluipmoordenaars om zo te bereiken wat hem op andere wijze niet lukte. Renon de France, zestiende-eeuws auteur, die over rechtstreekse informatie beschikte van de Spaanse kant, noemde nog als nadeel dat de ban Willem van Oranje populairder zou maken 'want het is de aard van de mensen, dat zij altijd diegene van hun partij trachten te verheffen, die ze in gevaar zien verdrukt te worden door hun tegenstanders'.Ga naar eind10. De uitgeloofde beloning is zeer hoog: vijfentwintig duizend kronen. Om een indruk te krijgen hoe groot dat bedrag is, moeten we proberen te berekenen hoeveel gulden dat destijds was en wat men er omstreeks 1580 mee kon kopen. Dit blijkt nogal moeilijk. De schatting die hier volgt is niet meer dan een voorzichtige benadering aan de hand van gegevens uit de literatuur over de geschiedenis van lonen en prijzen. De voornaamste rekeneenheid was de gulden, verdeeld in twintig stuivers. De kroon waarvan in de ban sprake is, is een gouden munt waarvan twee waarden worden gegeven: twee gulden en zeventien stuivers in 1548 en drie gulden en achttien stuivers in 1621Ga naar eind11.. Gelet op deze waardestijging van de kroon met één gulden en één stuiver in drie en zeventig jaar, stellen we de koers van de kroon rond 1580 op drie gulden en tien stuivers. Pe uitgeloofde beloning komt dan overeen met 87500 gulden. En dat in een tijd waarin een werkman in het bouwvak een halve tot een hele gulden per dag verdiende en het loon van landarbeiders maximaal een halve gulden per dag was. In perioden dat er niet gewerkt kon worden was er geen inkomen, zodat iemand die goed verdiende met ongeveer tweehonderd en vijftig gulden per jaar rond moest komen. Zo bezien komt de beloning die de koning van Spanje uitloofde overeen met het jaarloon van driehonderd en vijftig man. Toen het na de dood van Oranje op uitbetaling aankwam had Filips II niet zoveel geld voor de familieleden van Balthazar Gerards. Hij beloonde ze met landerijen in Franche-Comté, die hoorden bij het verbeurdverklaarde bezit van Willem van Oranje. Zodat via een omweg het slachtoffer zijn eigen moordenaar betaalde. |
|