Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar
(1983)–Nanne Bosma– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De wereld waarin Balthazar Gerards opgroeitWe zijn gewend Franche-Comté (het gebied tussen Bourgondië en Zwitserland) als Frans gebied te beschouwen en dan lijkt het vreemd dat iemand uit die streek zich actief inlaat met de politiek van de lage landen. In de zestiende eeuw hoorde Franche-Comté echter bij het Habsburgse rijk, waartoe ook gerekend werden de Nederlanden, Spanje, Duitsland, Oostenrijk, delen van Italië en bezittingen in Amerika en Indië. In dit uitgestrekte rijk vormde Franche-Comté een belangrijke diplomatieke en strategische verbindingsschakel. Zo liep de marsroute voor alle Spaanse troepen die naar de Nederlanden trokken door dit gebied.Ga naar eind4. Balthazar Gerards wordt geboren als Filips II twee jaar aan de regering is. Bij de spectaculaire machtsoverdracht te Brussel gaf de aftredende Heer der Nederlanden, Karel V, een opvallende ereplaats aan de jonge Willem van Oranje, op twee en twintigjarige leeftijd reeds veruit de rijkste en machtigste edelman in de Nederlanden. De spanning tussen de nieuwe Heer der Nederlanden Filips II en de protégé van het oude bewind, Willem van Oranje, is bekend. Hun stroeve samenwerking in de begintijd eindigde in verbitterde vijandschap, weergegeven in de twee grote stukken, ban en apologie, die later in dit boek aan de orde komen. In het conflict tussen Filips II en Willem van Oranje Staat Balthazar Gerards geheel aan de kant van Filips. Willem van Oranje was als erfgenaam van René van Chalons ook burggraaf van Besançon, de hoofdplaats van het gebied waar Balthazar Gerards geboren werd. Hij bezat de uitgestrekte landerijen Lièvremont, Hostal en Dommartin ten zuiden van die stad. Beide gegevens hebben met deze geschiedenis te maken. Balthazar Gerards gebruikte een voorval in Besançon om zijn schuilnaam François Guyon geloofwaardig te maken en na de dood van Oranje werd de familie van de moordenaar beloond met verbeurd verklaard bezit van het slachtoffer: diezelfde landerijen in de omgeving van Balthazars geboortedorp. Gebeurtenissen in de Nederlanden worden overal besproken, ook bij Balthazar thuis. Hij hoort er als negenjarige praten over de beeldenstorm van 1566. Beeldenstorm is de verzamelnaam van een reeks incidenten die op 10 augustus in de zuidelijke Nederlanden begon en die in een paar maanden tijd een einde maakte aan de voorzichtige poging de oude en de | |
[pagina 18]
| |
nieuwe religie vreedzaam naast elkaar te laten leven. Nog altijd was de overgrote meerderheid van de bevolking katholiek en de tegenstelling tot de kleine protestantse minderheid werd door de beeldenstorm aanzienlijk verscherpt. Hoewel de beeldenstorm dwars tegen de politiek van Oranje inging en hij ook actief meehielp een eind te maken aan de ongeregeldheden, stelde de Spaanse propaganda hem verantwoordelijk. De heftige verontwaardiging in katholieke kring over het optreden van de kerkschennende ketters moet diepe indruk gemaakt hebben op de jonge Balthazar. Deze gebeurtenis en latere berichten over het gruwelijk optreden van de geuzen verklaren zijne felle haat tegen de ketters. Haatgevoelens die zich richten op één man in wie hij de hoofdschuldige ziet voor alle kwaad de koning en de kerk aangedaan: Willem van Oranje. In de jeugd van Balthazar Gerards was de kerkhervorming al een wijdverbreide beweging. Het ging nog altijd om kleine aantallen, die de 'nieuwe leer' toegedaan waren, maar hun invloed nam toe. Er zijn geen duidelijke getallen bekend van het aantal aanhangers van de reformatie, velen namen aanvankelijk een tussenpositie in, men zag wel wat in sommige reformatorische ideeën, maar hield zich toch nog in grote lijn aan de katholieke leer. In de loop van de tijd verscherpten de tegenstellingen en ontstond een stereotiep beeld van de tegenstander, dat weinig ruimte liet voor een genuanceerd oordeel. In de eerste helft van de zestiende eeuw was het nog mogelijk dat de katholieke Franse koning Frans I welwillend stond tegenover kerkhervormingen. Het moesten dan wel hervormingen zijn binnen de bestaande kerkorganisatie. Zijn enthousiasme verflauwde toen in Duitsland de hervorming van Maarten Luther oncontroleerbare volksbewegingen opriep. Krachten die de hervormer zelf ook niet meer in de hand kon houden, zoals de grote boerenopstand van 1525. Nog meer schrik veroorzaakte de radicale nevenstroom van de hervorming: die van de wederdopers. De wederdopers of anabaptisten vormden verschillende groeperingen die met elkaar gemeen hadden, dat ze de doop bedienden op volwassen leeftijd en dat ze de volstrekte scheiding van kerk en staat nastreefden. Een voor die tijd revolutionaire gedachte. De meeste wederdopers waren voorstanders van volstrekte geweldloosheid, maar een groep die onder Jan van Leiden in 1534-1535 met geweld de macht overnam in Munster bezorgde de wederdopers voorgoed een slechte naam. Amsterdam beleefde ook een wederdopersoproer. Korte tijd later was het met de anabaptisten als gewelddadig-revolutionaire beweging gedaan.
Bij Frans I is de reactie op het reformatorisch radicalisme goed merk- | |
[pagina 19]
| |
baar. In de jaren rond 1534 laat hij de protestanten in zijn land fel vervolgen. Direkte aanleiding voor die vervolgihg was een preek van de rector van de universiteit van Parijs, waarin deze zich keerde tegen maatregelen die men van katholieke kant nam tegen de protestanten. Die preek was overigens niet geschreven door de rector zelf, maar door een vierentwintigjarige theoloog: Jean Cauvin, beter bekend als Johannes Calvijn. Sindsdien heeft Calvijn grote invloed gehad. Zijn ideeën en de daden van zijn volgelingen bepaalden het verloop van de geschiedenis in tal van landen. In 1534 verscheen zijn beroemde boek 'Institutio christianae religionis', in beginsel een boek ter verdediging van de vervolgde protestanten dat de voornaamste geloofszaken duidelijk stelde, later uitgewerkt tot een omvangrijk theologisch vertoog, dat de calvinistische leer samenvatte. Als staatsvorm wilde Calvijn geen absolutisme, waarbij alle macht bij de koning berust, maar een regeringsvorm waarbij de macht voornamelijk wordt uitgevoerd door een aristocratisch middenkader. Van volksregering was in deze visie geen sprake. Verzet tegen een koning was onder bepaalde omstandigheden toegestaan aan de lagere overheden, echter nooit aan het volk. Indien iemand op grond van zijn godsdienstige overtuiging de wereldlijke overheid niet kon gehoorzamen, behoorde men de straf te aanvaarden voor die ongehoorzaamheid. Pas toen vervolging en godsdienstoorlogen een verdere radicalisering van de standpunten veroorzaakten, traden accentverschuivingen op en werd door de calvinistische leiders verzet erkend en gewaardeerd. Hoewel Calvijn in Luther de grondlegger van de reformatie erkende, was zijn benadering heel anders dan die van Luther. Calvijn was zesentwintig jaar jonger dan Luther en in de tijd dat Calvijn actief was, organiseerde de katholieke kerk de tegenaanval. Het was de tijd van het grote concilie van Trente, de kerkvergadering van de contra-reformatie. Het was ook de tijd waarin de strijdbare orde der jezuïeten ontstond. Luther kon nog hopen op hervorming binnen de kerk, Calvijn wist vanaf het moment dat hij voor de reformatie koos dat hij buiten en tegenover de rooms-katholieke kerk zou staan. Zijn leer is dan ook onverdraagzamer dan die van Luther. In het jaar waarin Calvijn overlijdt, 1564, is Balthazar Gerards zeven jaar oud. Dan zijn met name in Frankrijk de partijen al zover uit elkaar geraakt, dat er geen sprake meer kan zijn van begrip voor de tegenstander. Franche-Comté verschilt hierin niet van het door godsdienstoorlogen verscheurde buurland. Als Alva in 1567 in Franche-Comté orde op zaken stelt, sterven ook hier mensen om hun godsdienstige overtuiging. Ook in Franche-Comté geldt: de | |
[pagina 20]
| |
tegenpartij is de ketter en de ketter verdient de dood. In de wereld waarin Balthazar Gerards opgroeide, waren de Franse godsdienstoorlogen belangrijke gebeurtenissen. De vervolging door Frans I leidde tot godsdienstoorlog onder zijn kleinzoon Karel IX. Het gezag van de kroon was sterk verzwakt. Er woedde een felle machtsstrijd onder de adel. De staatskas was bankroet, er heerste in feite anarchie. Door de voortijdige dood van zijn vader en oudste broer was Karel IX reeds op tienjarige leeftijd koning, voorlopig onder regentschap van zijn dominerende moeder, Catharina de Medici. De adel groepeerde zich rond de rivaliserende families De Guise (katholiek) en De Bourbon (protestant). Frans I was de grondlegger van het Franse absolutisme, volgens welke de adel een ondergeschikte rol te vervullen zou krijgen. Zijn zoon en kleinzoon zetten die politiek voort. Bij hun machtsstrijd kregen de families De Guise en De Bourbon beiden steun van de lagere adel in hun verzet tegen het vorstelijke absolutisme. Het religieuze element maakte deze machtsstrijd tegelijk ingewikkelder en overzichtelijker. Ingewikkelder omdat door de godsdienst alle lagen van de bevolking bij deze adellijke twisten betrokken raakten, overzichtelijker omdat er twee duidelijk tegengestelde partijen zijn waar men zich bij aan kon sluiten: hugenoot en katholiek. De naam hugenoten gebruikt men voor de protestantse groeperingen in Frankrijk sinds 1560, het jaar waarin ze zich nauw verenigden. Het woord moet een verbastering zijn van Eidgenossen - eiguenots. Tot 1572 gaat het er de elkaar bestrijdende partijen om het hof en de koning in hun greep te krijgen. Hebben de katholieken het voor het zeggen dan zijn er samenzweringen en aanvallen van hugenotenkant, hebben de hugenoten tijdelijk de macht dan volgt een felle katholieke reactie. De gehele periode van de godsdienstoorlogen in Frankrijk wordt gekenmerkt door buitengewone wreedheid over en weer. Dat blijkt al meteen uit het voorval waarmee de eerste godsdienstoorlog begon: het bloedbad van Vassy. Hertog Frans de Guise trok op 1 mei 1562 met een groot aantal zwaar bewapende volgelingen door Vassy, bij de grens met Lotharingen. Hij hoorde dat hugenoten een godsdienstoefening hielden in een schuur. De hertog drong het gebouw binnen en liet alle aanwezige hugenoten doden. Tijdens de openlijke oorlog die daarna uitbrak richtten de hugenoten een massale moordpartij aan in de streek Dauphiné en de katholieken in Gascogne. In het algemeen streed de katholieke partij het gelukkigst en na enige tijd restte de hugenoten nog slechts een klein gebied, met Orléans als voornaamste bolwerk. Toen katholieke troepen onder Frans de | |
[pagina 21]
| |
Guise Orléans belegerden, wierp men van hugenotenkant met succes het wapen van de sluipmoord in de strijd. De moord op de katholieke aanvoerder betekende de redding van Orléans. Door de opvallende parallel met de latere moord te Delft is het de moeite waard hier te vermelden hoe deze aanslag geschiedde. Frans de Guise werd vermoord door de jeugdige Poltrot de Meré. De moordenaar liet zich als dienaar aannemen in de hofhouding van hertog Frans de Guise. Hij schijnt lang geaarzeld te hebben, tot driemaal toe verzocht hij van zijn taak ontheven te worden. De grote hugenoten-voorman Theodoor Beza kwam er zelfs aan te pas. Hij zou Poltrot gezegd hebben dat hij zijn daad met onbezwaard geweten kon volvoeren, de engelen zouden hem bijstaan en als hij omkwam ging hij rechtstreeks naar de hemel. Verder zou de moordenaar geld beloofd zijn. Deze bijzonderheden vermeldt de geschiedschrijver Kervyn de Lettenhove, in zijn boek 'Les Huguenots et les Gueux'Ga naar eind5. - , dat een katholiek gekleurd beeld geeft van het tijdperk. De overeenkomst met de geschiedenis van Balthazar Gerards is, dat Balthazar vóór hij de moord pleegde van een priester de verzekering kreeg: 'Als je deze opdracht uitvoert zal hemelse genade je ten deel vallen en mocht je omkomen dan zul je tellen onder de hemelse martelaren'. Verder trachtte ook Balthazar Gerards via een functie aan het hof van Oranje in de buurt van zijn toekomstige slachtoffer te komen. Op de avond van 18 februari 1563 vuurde Poltrot de Meré vanuit een hinderlaag een pistool geladen met drie kogels af op De Guise. De wond was niet ernstig, maar naar verluidt waren de kogels vergiftigd. Dit is een beschuldiging die vaker klinkt in dergelijke verhalen. Meestal doelt men op kogels die zodanig gekauwd of gesneden zijn, dat er gemene wonden door ontstaan. Kleine loodrestjes of gewoon vuil veroorzaken dan ontstekingen en wondkoorts waaraan de getroffene overlijdt. Ook Balthazar Gerards vuurde drie kogels af met één schot en ook hij wilde voorbewerkte kogels gebruiken. De geschiedenis van Poltrot de Meré eindigt als een tragi-comedie: Hij had een paard klaar staan, zag kans te ontsnappen, galoppeerde de hele nacht en.... stond 's ochtends weer voor het kamp waar vandaan hij gevlucht was. In paniek vluchtte hij toen te voet en verborg zich bij een boer. De boer gaf hem aan en Poltrot moest hangen. Frans de Guise stierf vijf dagen na de aanslag aan zijn verwondingen. De katholieke partij stelde de hugenoten-admiraal De Coligny aansprakelijk voor de aanslag. Men zwoer wraak op hem te nemen, wraak die volgde bij de bekende bloedbruiloft te Parijs in 1572. Hoewel De Coligny zich volkomen onschuldig achtte aan de aanslag op Frans de Guise, wist hij dat het de tegenpartij ernst was. | |
[pagina 22]
| |
Er werden zeer veel moordaanslagen gepleegd. Het overgrote deel van de beraamde aanslagen, mislukt of verijdeld, is nooit aan het licht gekomen. Er waren dikwijls sterfgevallen waarbij het vermoeden van gifmoord bestond. Slechts een klein topje van de ijsberg is te zien: moorden op hoofdrolspelers op het politiek toneel en enkele zeer bekend geworden mislukkingen. Onthullender dan wederzijdse beschuldigingen zijn officiële stukken zoals de schriftelijke aanbeveling van de paus bij een uitgeloofde beloning voor moord op De Coligny, de ban van Filips II over Willem van Oranje en, in 1570, de excommunicatie van de Engelse koningin Elisabeth I door de paus, met de toevoeging dat moord op de koningin de pauselijke zegen heeft. Bij die gelegenheid verstrekte de paus zeshonderdduizend dukaten aan de katholieke kerk in Engeland om 'er iets aan te doen'. De geschiedenis van de Franse godsdienstoorlogen is vol van moordaanslagen én massale slachtingen onder weerloze tegenstanders, waarvan de Parijse bloedbruiloft de bekendste is. Die laatste gebeurtenis, in de nacht van 23 op 24 augustus 1572, betekende het einde voor De Coligny en vele andere hugenoten. Het betekende ook het einde van de periode waarin de koning trachtte boven de partijen te staan. Dit was een grote verandering, die ook invloed had op het denken over de verhouding tussen vorst en volk: Mag de onderdaan in opstand komen tegen de vorst? De filosofen die zich met deze vraag bezighielden duidde men aan met de verzamelnaam monarchomachen (letterlijk: vorstenbestrijders). Zij verkondigden de theorie dat de onderdanen het recht hadden de vorst ongehoorzaam te zijn of zelfs te doden als hij regeerde in strijd met het 'contract' waarbij hem de macht verleend was. De gedachte aan een contractrelatie tussen vorst en volk is al heel oud, met name in de Nederlanden. Zestiende-eeuwse schrijvers kwamen bij voorkeur met voorbeelden uit de Bijbel of uit de vroege middeleeuwen. Geschriften over deze problematiek waren allang in omloop. Door de Parijse bloedbruiloft werd men genoodzaakt zijn standpunt nader te bepalen, scherper te formuleren. Het feit dat de koning openlijk geweld pleegde tegen zijn volk maakte herbezinning op de verhoudingen nodig. Vóór 1572 kon men in Frankrijk nog doen alsof fouten van de koning de schuld waren van slechte raadgevers. Men stelde het graag voor alsof de vorst het wel goed bedoelde en ook zeker wel beter zou regeren als hij maar beter geïnformeerd was. Het was een constructie waaraan men behoefte had om het koningschap althans naar de vorm intact te laten. In de Nederlanden bleef een dergelijke schijnvertoning doorgaan tot 1581. Vervolging, plundering, onderdrukking, het was officieel allemaal het werk van slechte adviseurs en landvoogden. Het Wilhelmus ontstond vóór 1581 en daarom zingen we bij alle hoogtepunten van nationale | |
[pagina 23]
| |
betekenis nog steeds dat we 'de koning van Hispanjen altijd hebben geëerd'. De monarchomachen stelden dat een vorst die regeerde als een tiran gedood mocht worden, eigenlijk zelfs gedood moest worden. Waarbij als tiran beschouwd kon worden de vorst die zich met geweld en listige kunstgrepen van de regering meester maakte of die zich niet hield aan wetten en overeenkomsten, dan wel het land op andere wijze ten gronde richtte. De monarchomachen schreven vanuit de calvinistische visie, maar hun ideeën werden door katholieken overgenomen en toegepast op protestantse vorsten. Van Spaanse en katholieke kant bezien is ook Willem van Oranje een tiran omdat hij zich (zoals in de ban staat)' met geweld en listige kunstgrepen van de regering meester maakte'. Hij noemde zich stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, maar de koning had een ander aangesteld. Dat Oranje zijn stadhouderschap kreeg uit handen van de opstandige steden kon men in Spanje slechts als onwettig zien. Dat viel onder de 'listige kunstgrepen'. Dat zijn gezag in de opstandige gewesten mede gevestigd werd door het militair ingrijpen van de geuzen stempelde hem in de ogen van zijn tegenstanders tot een man die zich met geweld van de regering had meester gemaakt. Balthazar Gerards zal degeen zijn die de 'tiran' Willem van Oranje doodt. Hij vindt dat hij er het volste recht toe heeft, dat het zijn plicht is. Veel tijdgenoten hebben hem bewonderd om zijn daad, ze zijn er hem dankbaar voor geweest. Hij leeft in een tijd waarin twee levensovertuigingen elkaar met niets ontziend fanatisme bestrijden. Een tijd waarin de theorie van de monarchomachen een filosofie geeft die de moord op tirannen rechtvaardigt. Wat Balthazar Gerards thuis hoort over de opstandige gewesten en hun leider geeft hem alle reden die ketter fel te haten. Als hij de ban leest van Filips II over Willem van Oranje staat het er nog eens zwart op wit: Oranje heeft de verbannen ketters terug laten komen, hij heeft overal de vrije hand gegeven aan calvinistische predikanten, hij heeft vrijheid van geweten toegestaan en de kerken laten plunderen, hij heeft de goede pastoors verdreven en de katholieke eredienst verboden en dat alles met zijn gebruikelijke huichelachtigheid, zeggend dat het hem speet en dat hij het niet kon voorkomen. De successen van Parma in de jaren na 1578 schijnen een bevestiging van het gelijk van de koning. Het gebied van de opstandelingen brokkelt af. Als de centrale figuur van het verzet valt, zal ongetwijfeld de opstand zelf ineenschrompelen, de kerk zal in haar oude glorie hersteld worden en de ketterij zal verdwijnen. Welk een Gode welgevallige daad is de moord op Willem van Oranje! |
|