Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering, en de belangrijke voordeelen eender algemeene armen-inrigting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener Landbouwende Kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte
(1818)–Johannes van den Bosch– Auteursrechtvrij
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de middelen, om den Armen arbeid te verschaffen.In het voorgaande Hoofdstuk hebben wij eenigermate den omvang der armoede in ons Vaderland doen kennen, en daaruit gezien, dat een getal van ongeveer 190,000 behoeftigen in den ongelukkigen toestand gebragt is, van alleen door de weldadigheid hunner medeburgers te worden gevoed. Wij weten tevens, en de ondervinding bevestigt het elken dag, dat het onderhoud van zoo vele armen niet alleen een drukkende last is voor de overige leden der maatschappij, maar ook, dat alle liefdegaven en bedeelingen de armoede voeden en doen toenemen, terwijl zij, die gedwongen zijn tot dezelve toevlugt te nemen, daarin veelal eerder een middel vinden, om een hoogst ellendig aanwezen te verlengen, dan wel eene gewenschte verzachting van die rampen, die de armoede en het gebrek on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afscheidelijk vergezellen, welk lijden hen bovendien nog tot den diepsten graad van zedelijke verbastering doet afdalen. Wijders hebben wij gezien, dat dit kwaad hoofdzakelijk uit gebrek aan arbeid in de maatschappij ontstaat. Het geschiktste hulpmiddel zal dan ook hier, gelijk doorgaans, gezocht moeten worden in zoodanige middelen, die de oorzaak zelve bestrijden, en dus den arbeid vermeerderen. In het eerste Hoofddeel is aangetoondGa naar voetnoot(*), dat alle mogelijke arbeid in eene talrijke maatschappij bepaald wordt door de hoeveelheid van levensnoodwendigheden, voor de arbeidende klasse verkrijgbaar, en dus ook, dat, daar deze schaarsch zijn, en de arbeid in overvloed aanwezig is, de vermeerdering van arbeid alleen door eene vermeerdering van levensmiddelen kan worden voortgebragtGa naar voetnoot(†), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat dit inderdaad het geval is van bijna alle volken in Europa, en van ons Vaderland in het bijzonder, zal wel niemand betwijfelen. Wie toch is er, die niet meer dingen in het dagelijksche leven behoeft en wenscht, dan hij betalen kan; en wien, die betalen kan, ontbreekt het aan de gelegenheid, om zijn geld te besteden? Alleen derhalve in de bepaaldheid der middelen, om den arbeid te vergelden, ligt de bepaling der mate van arbeid, die er verrigt kan worden, en geenszins daarin, dat dezelve voor den mensch niet belangrijk, niet wenschelijk zijn zoude, of zijne behoefte te boven gaan. Wij hebben al verders gezienGa naar voetnoot(*), dat de vermeerdering eener zekere soort van arbeid, zoodra dezelve onevenredig wordt aan de middelen, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede die betaald, of tegen welke die verruild moet worden, alleenlijk strekken kan, om de waarde daarvan door onderlinge mededinging der arbeiders te verminderen; en daaraan moet het dan ook toegeschreven worden, dat zoo vele genomene proeven, om door dezen of genen fabrijkmatigen arbeid aan de armen werk te verschaffen, mislukt zijn: want, daar deze inrigtingen alleen den arbeid vermeerderden, zonder tevens de middelen te doen aangroeijen, waarmede deze zou moeten vergolden worden, konden dezelve geen duurzaam nut stichten, en zij zouden dit niet hebben kunnen doen, al ware het zelfs, dat derzelver voortbrengselen buiten of binnen 's lands de konkurrentie met anderen arbeid van dezelfde soort hadden kunnen uithouden, - hetgeen echter slechts zelden het geval is geweest, - daar in alle gevallen hierdoor aan den éénen kant even zoo vele handen van den arbeid uitgesloten zouden zijn geworden, als er aan de andere zijde door zou zijn werk verschaft, omdat er een noodzakelijk evenwigt moet bestaan tusschen arbeid en vergelding, en dus beide tegelijk wel voor aangroei, maar niet ieder afzonderlijk voor vermeerdering vatbaar zijnGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intusschen kan het niet ontkend worden, dat dit middel ook meermalen met een' schijnbaar goeden uitslag in den aanvang is aangewend, en daardoor het aantal arbeid behoevenden plaatselijk verminderd; dan, men lettede geenszins op de uitwerkselen, die hetzelve elders voortbragt, en zag dus niet in, dat juist daardoor de arbeid in het algemeen elders even zeer verminderde, als men dien plaatselijk vermeerderd had; dikwerf echter trof dit meer naburige dan eigene ingezetenen, en daar er een algemeene, veelal kwalijk begrepen wedstrijd tusschen de volken plaats heeft, om eigene welvaart ten koste van anderen, zoo veel mogelijk, te vergrooten, zoo schijnt dan ook hierin niets onbillijks gelegen te zijn. Dan, daar de op deze wijze vervaardigde waren zeer zelden, indien ooit, de mededinging tegen vreemde waren op den duur uithielden, zoo berust de goede uitslag aanvankelijk alleen op de patriotsche, grootmoedige gezindheid, om eigene voortbrengselen, zelfs met zigtbaar nadeel, boven vreemde te schatten: - een inderdaad bij onzen tegenwoordigen maatschappelijken toestand prijzenswaardig beginsel; dan hetwelk, onophoudelijk door eigenbelang en het ijskoud egoïsmus bestreden, welras van lieverlede bekoelde, zoodat de zaken weldra tot haren gewonen toestand terug keerden. De Gouvernementen zelve hebben hunnen invloed ter bevordering van het oogmerk gebezigd, om door het vermeerderen van den arbeid de algemeene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behoefte te verminderen; zij hebben te dien einde belastingen gelegd op vreemden invoer, of dezen geheel verboden, en ter aanmoediging van nationale industrie belooningen uitgedeeld; met welk eenen uitslag echter, - getuige de toestand der honderdduizende ongelukkigen, die overal, bij gebrek aan arbeid, om brood bedelen. De natuur, die gewone verhoudingsmaat der dingen, laat zich door geene magtspreuken verkrachten; men kan door sterke pogingen, gedurende eenige oogenblikken, als het ware, de zwaartekracht der dingen eene soort van slingering doen ondergaan; doch de duurzamer neiging tot het ware standpunt herstelt eindelijk het evenwigt, en doet ons dikwerf de nutteloosheid onzer pogingen te laat inzien. Wij willen hiermede echter geenszins gezegd hebben, dat soortgelijke middelen, als men meermalen heeft aangewend, om het gebrek aan arbeid te bestrijden, niet dikwerf in deze of gene bijzondere omstandigheid nuttig zouden zijn geweest, en dat zelfs van allen welwillenden ijver, om iets bij te dragen ter verzachting van het lot zijner evenmenschen, niet een bijzonder, nuttig gebruik zou kunnen worden gemaakt. - Maar, men beschouwe alle middelen van dezen aard alleenlijk als verzachtend, en geschikt, om de smarten van den lijder voor eenige oogenblikken te lenigen, doch niet als een geneesmiddel, dat de oorzaak der kwaal wegneemt. Men wende dezelven aan, om de behoeftigen vóór | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te bereiden en geschikt te maken, om het geneesmiddel zelve te gebruiken. Als zoodanig heeft het, wel gebruikt, en met vermeerdering van produktieven arbeid zaamverbonden, groote nuttigheid en is van veel belang; doch zoo men het voor het geneesmiddel zelf wil houden, dan geleidt dit tot eene dwaling, die den toestand des lijders in meer dan één opzigt verergert. Ook wij zullen trachten van hetzelve een nuttig gebruik te maken, doch daarin geenszins het middel zoeken, om het gebrek aan arbeid op den duur weg te nemen. Vermeerdering van levensmiddelen is dus het voornaamste middel, om in onzen toestand de armoede te doen verminderen: zij is de eenige arbeid, het eenigst fabrijkaat, waarbij men op een zeker debiet rekenen kan, en welke tevens in meer dan verdubbelde reden de armoede tegenwerkt: want, indien wij aannemen, dat 200,000 armen door liefdadigheid zoodanig worden gevoed, dat, hetgeen ieder van hen verkrijgt, niet meer bedrage dan de helft van hetgene, dat tot een dragelijk bestaan vereischt wordt, dan nog zou, wanneer slechts 50,000 dezer armen door den landbouw een bestaan konden vinden, aan allen, met geringe kosten, voor de overige leden der maatschappij arbeid kunnen worden verschaft, en wel om reden, dat deze 50,000, ieder voor zich zelven, veel meer levensmiddelen voortbrengende, dan het eigen onderhoud vordert, het overschot zullen aanwenden ter aanschaffing dier talrijke benoodigdheden, welken zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun eigen bestaan als de werktuigen tot den landbouw vereischen; en hierdoor zal, - gelijk ons nader blijken zal, - aan een gelijk getal menschen, of aan andere 50,000, worden werk verschaft. Alzoo kan dezelfde som, die voorheen strekte, om aan 200,000 slechts het onontbeerlijke te bezorgen, worden aangewend, om de nu nog overschietende 100,000 armen te doen arbeiden, met dat gevolg, dat dezen behoorlijk worden gevoed; en in dit geval kan eene fabrijkmatige bewerking van stoffen als een geschikt bijkomend middel ter bereiking van het doel worden aangemerkt. - Men zal toch niet beweren, dat de hoeveelheid arbeids voor anderen hierdoor verminderd zoude worden: dit toch ware even zoo veel, als te beweren, dat de middelen, voorheen gebruikt, om de armen te bedeelen, tot geen ander einde konden worden aangewend, en dat het penningske, te voren aan de armoede toegereikt, thans, nu daartoe geene noodzakelijkheid meer dringt, niet ter vermeerdering van eigene genietingen zoude strekken: eene zonderlinge gevolgtrekking inderdaad, die wel niemand maken zal, welke zich herinnert, dat de arbeid niet bepaald wordt door onze geringe behoeften, maar alleen door de middelen, om dien te vergelden, en dat dus, naarmate deze aangroeijen, ook de arbeid voor gedurige vermeerdering vatbaar is. Hiermede vermeten wij ons niet te hebben betoogd, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de voordeelen van dit middel zich juist in eene vierdubbele reden zouden doen gevoelen, en dat het genoegzaam zoude zijn in ons Vaderland 50,000 menschen in landbouwers te herscheppen, om 200,000 armen door arbeid te voeden. Trouwens, de fondsen, die voormaals strekten, om dit getal van armen te onderhouden, zouden nimmer met uitsluiting worden gebezigd, om aan de overigen arbeid te verschaffen, daar het niet te verwachten is, dat hun fabrijkmatige arbeid de mededinging tegen andere verkrijgbare voortbrengselen der kunst zoude kunnen uithouden, en er in overvloed arbeid van beter hoedanigheid voorhanden is, om aan de vraag der koopers te voldoen. - Dan, al was het gevolg juist niet, dat aan alle armen werk verschaft konde worden, zou niettemin het lot van andere ambachtslieden, die thans vaak een zeer bekrompen bestaan genieten, verbeterd worden; en dus blijft dit hulpmiddel allergeschiktst en vruchtbaarst, om aan vele behoeftigen genoegzamen arbeid te verschaffen, en de algemeene welvaart te bevorderen. Het zal welligt niet overtollig zijn, ten behoeve van sommige onzer Lezers, het hier boven gestelde door een nieuw bewijs, meer onder het bereik van een' gewoon' waarnemer vallende, te verduidelijken. Vooronderstellen wij te dien einde, dat iemand ƒ100: - inkomen heeft, en dus voor eene gelijke som arbeid te zijnen gebruike kan verschaffen. Indien hij nu ƒ10: - daarvan aan de ar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men schenkt, dan kan de schoenmaker, kleêrenmaker, enzv., slechts ƒ90: - meer aan hem verdienen, en de tien gulden, aan de armen weggeschonken, worden besteed tot aankoop van levensmiddelen. Hierdoor worden deze schaarscher, dus voor anderen duurder, zoodat deze liefdegift in drieërlei opzigt schadelijk is: zij vermindert de eigene genieting van den gever, - den arbeid der werkzame handen, - en den aanwezigen voorraad van levensmiddelen, dezelven voor anderen schaarscher en dus duurder makende. Stellen wij integendeel, dat men, in plaats van zijne ƒ10: - om niet te geven, door middel van fabrijkmatige inrigtingen daarvoor den behoeftigen eenigen arbeid verschaffe. Het is duidelijk, dat ook, in dit geval, hij, die gewoon was ƒ100: - aan arbeidsloonen te doen verdienen, voor ƒ10: - van den nieuwen arbeid koopende, niet meer dan ƒ90: - aan anderen kan laten verwerken, en dat dus dezer arbeid vermindert in dezelfde reden als die der armen toeneemt; en daar tevens de prijs der levensmiddelen, door het gebruik, dat de nu geld verdienende armen daarvan maken, verhoogd moet worden, kan men eigenlijk niet zeggen, dat het verschaffen van arbeid, op deze wijze, de hoofdgebreken uit de maatschappij wegneemtGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trouwens, stellen wij nog ééns, dat de armoedigen tot den landbouw worden opgeleid. In dit geval zullen er niet alleen zoo vele levensmiddelen worden voortgebragt, als derzelver voeding vordert, maar zelfs zal er eene grootere hoeveelheid daarvan geteeld worden, geschikt, om voor dezelven andere levensbehoeften te koopen; en alzoo zal de arbeid van anderen niet slechts vermeerderd worden, maar, daar er thans meerder levensmiddelen ter markt komen, zal dit een' gunstigen invloed hebben op derzelver prijs. Op deze wijze zal derhalve de arme, in plaats van een schadelijke last voor de maatschappij te zijn, integendeel haar ten hoogste nuttig worden. Landbouw derhalve is het ware middel, in onzen toestand aanwendbaar, om de behoeftigheid der verarmde standen te verminderen. Evenwel mogen wij het ons niet ontveinzen, dat zelfs dan, wanneer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een toereikend getal armen in landbouwers werd hervormd, ten einde aan de overigen een genoegzaam bestaan te verschaffen, hierdoor alleen en zonder verdere voorzorgen het kwaad niet volkomen en voor altijd zoude zijn weggenomen. Ook dan zou, bij het vieren van een' onbepaalden loop aan de industrie en toenemende nijverheid, van lieverlede eene al te groote ongelijkheid van bezittingen ontstaan, en de middelen, aan allen geschonken, het eigendom worden van eenigen, waardoor anderen van dezelve zouden moeten verstoken blijven. - Het kan toch nimmer het doel zijn van eene Armen-inrigting, sommigen in de gelegenheid te stellen, om zich te verrijken, en anderen tevens van hun bestaan te berooven. - Aan den anderen kant is aanmoediging tot arbeidzaamheid eene hoofdbehoefte voor menschen, die reeds in eene groote mate daaraan ontwend zijn; en al te naauwe bepalingen zouden hier zeer nadeelig kunnen worden, ja dikwijls onregtvaardig zijn. Uit dien hoofde behoort aan ieder, die in deze stichting wordt opgenomen, de vrijheid gelaten te worden, om met eenige vergaderde middelen in de maatschappij terug te keeren, en alzoo zijn verder geluk te beproeven. Den kinderen moet dit zelfs als pligt worden opgelegd, en hunne opvoeding, benevens een' matigen uitzet, moet hen in staat stellen, om dit met vrucht te ondernemen. Op deze wijze zullen zij, van tijd tot tijd, plaats maken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor anderen, die op hunne beurt, door eene betere opvoeding, tot geschikte burgers der maatschappij zullen worden gevormd, en wier kinderen wederom door anderen kunnen vervangen worden. - Ondertusschen behoort dit middel ook geenszins de strekking te hebben, om verkwisting en wangedrag bij de overige leden der maatschappij te bevorderen, of aan de onzedelijkheid eene zekere toevlugt te verstrekken; even min behoort hetzelve eenen weg te banen, om ons Vaderland met de armen van andere natiën te overladen, door aan dezelven eene schuilplaats en onderhoud te verschaffen. Elke Staat toch behoort voor het onderhoud van eigene armen te zorgen, en niet daarop te rekenen, dat een andere de gevolgen van deszelfs achteloosheid torschen zal. Laat ons nog hierbij voegen, dat eene Armen-inrigting, hoedanige wij bedoelen, van eene toereikende uitgestrektheid behoort te zijn, om te allen tijde aan alle brave armen ter toevlugt te kunnen dienen. Een ontwerp van dezen omvang, en hetwelk aan zoo vele groote vereischten beantwoorden zal, te verwezenlijken, moet, - wij stemmen dit gaarne toe, - eene zeer moeijelijke onderneming zijn. Wij gelooven zelfs, dat vele der opgegevene bedoelingen, vooral in den beginne, bezwaarlijk zullen te bereiken zijn; dan wij gevoelen tevens de noodzakelijkheid, om het hoofddoel, en het daartoe gevormd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plan, zich niet bekrompener voor te stellen, dan de zaak zelve vereischt, en dat ook dan, wanneer het oogwit moeijelijk is te bereiken, niettemin het streven naar hetzelve meer verkieslijk is, dan in iets onvolkomens, iets gebrekkigs te blijven berusten. Als eene der moeijelijkste zaken, welke de uitvoering van het plan volstrekt vordert, moet voorzeker beschouwd worden de opleiding der armen tot arbeidzaamheid, inzonderheid van dat gedeelte dier volksklasse, hetwelk gewoon is in eene zorgelooze luiheid zijn, als het ware, verdierlijkt bestaan voort te slepen, en zich het geheel onontbeerlijke door bedelarij te verschaffen. Voorzeker zoude het den naam verdienen van ledige aren te dorschen, indien men deze lieden uit hunne vuige loopbaan plotseling op het land wilde overbrengen, en van hen den zoo moeijelijken als zwaren arbeid verwachten, den de ontginning en bebouwing van veelal dorre gronden, voornamelijk in den aanvang, vordert. Het zal noodig zijn diegenen, welke tot deze soort van arbeid geschikt worden geoordeeld, allengskens aan eenen minder moeijelijken arbeid te gewennen, - arbeid, die tevens de eigenschap bezit van door de vrouwelijke leden des huisgezins te kunnen worden verrigt, ten einde daardoor den man en zoon in de gelegenheid te stellen, om zich geheel op den akkerbouw toe te leggen, en het gezin, zoo lang de akker het noodige niet oplevert, te doen bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nadat een aantal armen deze geschiktheid verkregen heeft, zal men onder hen de ijverigsten uitkiezen, en wel bij voorkeur zoodanigen, die een huisgezin van vier, vijf of zes personen uitmaken, waarvan ten minste twee, buiten den man, den vereischten ouderdom moeten bezitten, om, door gepasten arbeid, het huisgezin, gedurende de eerste twee of drie jaren, te kunnen onderhouden. Als een tweede onmisbaar vereischte behoort voorzeker te worden aangemerkt de uitgebreide grond, welke tot zulk een ontwerp gevorderd wordt. Sedert lang zijn alle vruchtbare gronden een bijzonder eigendom geworden. Alleen derhalve de uitgestrekte hei-, broek- en duingronden welker gezamenlijke oppervlakte in ons Vaderland geacht wordt ongeveer 750,000 morgen te bestaan, zijn voor dit doel overgebleven, en thans als verkrijgbaar te beschouwen. - Het is echter geene gemakkelijke taak, deze gronden in vruchtbare akkers te herscheppen, en zelfs dan nog, wanneer de behoeftigen de geschiktheid daartoe bij de vereischte onderrigting verkregen hebben, kan het oogmerk niet worden bereikt, zonder een genoegzaam kapitaal tot het bouwen der noodige woningen, en den aankoop der vereischte gereedschappen, enzv. - Zeer aanmerkelijk zijn de sommen, die hiertoe gevorderd worden; en daar deze alleen door vrijwillige bijdragen kunnen worden gevonden, zoo zal dan ook de voorwaarde, op welke dit geschiedt, voor de geldschieters dermate voordeelig moeten zijn, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men daarop de hoop op eene ruimere bijdrage vestigen kunne. Behalve de geldmiddelen, is de aanschaffing van den mist, welken de ontginning en duurzame bebouwing van zoodanige gronden vordert, een onderwerp, dat de zorgvuldigste aandacht verdient en vordert. Zonder de zekerheid toch, dat men dezen in de gevorderde hoeveelheid, van de vereischte hoedanigheid, en met geringe kosten verkrijgen kunne, is de geheele onderneming onuitvoerbaar. Dit gedeelte derhalve van ons onderwerp zal eene dubbele aandacht verdienen, en wij achten ons verpligt, den Lezer de mogelijkheid altoos overtuigend te doen blijken, van aan deze vordering te voldoen. - Ook zal door ons behooren te worden aangetoond, dat de grond, die aan ieder landbouwend gezin wordt toegewezen, met den matigen arbeid, dien men van hetzelve verwachten mag, het noodige tot deszelfs bestaan zal kunnen opleveren. Wij meenen ons te mogen vleijen, dat, indien het mogelijk is aan al deze vorderingen te voldoen, alsdan ons ontwerp als volkomen uitvoerbaar zal kunnen beschouwd worden. Wij gaan dan nu over, om de daartoe benoodigde hulpmiddelen voor onze Lezers te ontwikkelen. Vooraf echter zal het noodig zijn hun te herinneren, dat, daar wij ons deze onderneming als het werk eener vereeniging van bijzondere leden der maatschappij voorstellen, het gezag, dat over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kolonie der landbouwende armen zal kunnen worden uitgeoefend, alleenlijk behoort te rusten op eene vrijwillige overeenkomst van beide zijden, en dus noodwendig begrensd is door datgene, wat de wetten, bij onderling verdrag, den één' veroorloven te bedingen, en den ander', toe te staan. - Mogt de ondervinding éénmaal doen zien, dat de dwangmiddelen, op deze wijze verkregen, ongenoegzaam zijn, om het oogmerk te bereiken, dan zou er geene andere keuze overblijven, dan van het Gouvernement eene eenigzins grootere magt te verzoeken, en wel eene soortgelijke, als aan de reeds bestaande Armen-inrigtingen werkelijk verleend is, en welker bepalingen wij nader zullen opgeven. - Wij hopen echter, dat, bij eene verstandige en menschkundige wijze van behandeling, dit middel als overtollig zal kunnen beschouwd worden. Thans overgaande tot het eerste vereischte, om namelijk de armen tot den arbeid op te leiden, en eenige leden des huisgezins in staat te stellen, om het noodige tot onderhoud te verdienen gedurende den tijd, dien de huisvader noodig heeft, om zijnen akker in behoorlijken staat te brengen, ter oplevering van het vereischte onderhoud, - moeten wij hieromtrent aanmerken, dat onder al den arbeid, die daartoe kan worden uitgekozen, er, naar ons inzien, geen aan het oogmerk beter voldoet, dan de bereiding van vlas tot garen en linnen, en van wol tot saaijet: 1. omdat de arbeid, die dit één | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en ander vordert, niet zeer zwaar zijnde, geschikt is, om de behoeftigen, die sedert lang aan den arbeid ontwend zijn, de hebbelijkheid te doen verkrijgen van zich gedurende een' bepaalden tijd bezig te houden. 2. Omdat deze arbeid uitnemend geschikt is voor de vrouwelijke leden des huisgezins, die daardoor in de mogelijkheid gesteld worden, om op het land, gedurende de eerste jaren, in de voornaamste behoefte van hetzelve te voorzien. 3. Omdat, daar er tot nog toe eene zeer groote hoeveelheid grove linnens van buiten 's Lands bij ons wordt ingevoerdGa naar voetnoot(*), deze arbeid van minder schadelijken invloed zal zijn dan eenige andere, op het bestaan van zoodanigen onzer Landgenooten, die van den hand-arbeid leven: een, naar ons inzien, zoo gewigtig vereischte, dat hetzelve nimmer behoort te worden uit het oog verloren. - Uit dien hoofde zouden wij dan ook wenschen, dat daarvan geen meerder gebruik gemaakt wierd, dan volstrekt noodig bevonden zal worden. Het onderhoud van een huisgezin, door liefdegaven gevoed wordende, mag tegen ƒ20: - per hoofdGa naar voetnoot(†), ƒ100: - bedragen. Wanneer men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nu hetzelve door den arbeid onderhoudt, dat is, voedsel en deksel verschaft, dan mogen daartoe, - gelijk wij nader zullen doen zien, - ongeveer ƒ150: - worden gevorderd; ook moge in diezelfde evenredigheid, dat het arbeidende huisgezin meer erlangt dan het bedeelde, de overige arbeid in de maatschappij, zoo als wij boven gezien hebben, verminderen: - zulks wordt nogtans in ruime mate opgewogen door de gewigtige voordeelen, welke wij in deze wijze van bestrijding der armoede hebben aangewezen, en de erkende arbeidsvermindering kan op de geheele massa van den nationalen arbeid geen' noemenswaardigen invloed hebben; terwijl bovendien het nadeel daarvan, in dit geval, grootendeels alleen op den buitenlandschen arbeid daar, van waar ons thans de te vervaardigen stoffen worden toegevoerd, vallen zal. En ofschoon dit, wij herhalen het, wel niet ten volle strookt met de Filantropische beginselen, welke iedere maatschappelijke inrigting ten grondslag behoorde te hebben, is zulks echter in onze tegenwoordige omstandigheden daarom niet strijdig met de billijkheid, omdat andere Volken, de voortbrengselen onzer nijverheid belastende, ons buiten de mogelijkheid stellen, om een ander grondbeginsel ten rigtsnoer aan te nemen. Daar intusschen de arbeid, op deze wijze door behoeftigen verrigt, nimmer de konkurrentie, noch met vreemden, noch met inlandschen arbeid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde soort kan uithouden, - en echter het verzekerd debiet der verwerkte stoffen een volstrekt vereischte is, - zoo zal men dit alleen door buitengewone middelen bewerken kunnen. - Onder al de middelen, daartoe bruikbaar, komt ons geen geschikter, en beter aan het oogmerk voldoende voor, dan eene vrijwillige overeenkomst van een aantal menschenvrienden, om maandelijks eene zekere hoeveelheid der voortbrengselen van dezen arbeid, als garen, saaijet en grof linnen, ten eigen gebruike aan te nemen, b.v. voor ƒ20: - in het jaar ieder huisgezin, of wel in geklassificeerde hoeveelheden tot minder en meerder soms, welke de genoemde som tot basis hebben: eene verbindtenis, die wij te minder bezwarend achten, daar toch in ieder wel gesteld huisgezin jaarlijks veel meer dan voor ƒ20: - van deze waren gebruikt wordt, en al ware het dan ook, dat men dezen voorraad in het ondersteld geval 15 pCt. duurder betaalde, dan men dien elders koopen kon, zou dit echten geene grootere opoffering kosten, dan ten hoogste van drie of vier gulden in het jaar: inderdaad eene geringe som voor een' wel gegoed en edel denkend mensch, wanneer hij zich daardoor het streelend vooruitzigt bezorgen kan, van krachtdadig bij te dragen ter verzachting van de rampen zijner ongelukkige natuurgenooten! Gelukt het, op deze wijze het gewenschte debiet te verkrijgen, dan zal het tevens mogelijk zijn, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te werk gestelde behoeftige huisgezinnen tot den arbeid op te leiden. Men zal dan, door het doen eener verstandige keuze uit degenen, die zich tot den arbeid aanbieden, als het ware eene pépinièire kunnen vormen, waaruit bij voorkeur dezulken, die zich door nijverheid, bekwaamheid en zedelijkheid onderscheiden, en wier huisselijke aangelegenheden, door talrijkheid, gepaste jaren en vaste gezondheid, daartoe meest geschikt worden geoordeeld, getrokken worden, om op het land te worden overgebragt; en zoodra dezen in hun eigen bestaan genoegzaam voorzien kunnen, zal men op nieuws het open gevallen getal aanvullen door het opnemen van nieuwe behoeftige gezinnen. Alvorens echter in verdere bijzonderheden hieromtrent te treden, zal het noodig zijn onze aandacht te vestigen bij de middelen, die in het bijzonder vereischt worden, om de armen tot den arbeid op te leiden, en aanvankelijk werk te verschaffen. Eene fabrijkmatige inrigting zal hiertoe het geschiktste zijn, en wel zoodanig eene, die reeds bij ondervinding bevonden is aan het voorgesteld oogmerk wel te voldoen. - Onder alle van dien aard, ons bekend, is er, onzes achtens, geene, die beter aan dat oogmerk beantwoordt, - voor zoo verre dit namelijk zonder een verzekerd debiet mogelijk is, - dan de Armen-inrigting van 's Gravenhage, grootendeels gevestigd op dezelfde grondbeginselen als die van Hamburg, met zoodanige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijziging echter, als de plaatselijke omstandigheden vorderden; eene stichting, die voorzeker even veel eer doet aan hen, die het ontwerp daartoe gevormd hebben, als aan degenen, die tot dus verre met een' edelen, belangeloozen ijver het oppertoezigt daarover hebben uitgeoefend. Het zal daarom niet ongepast zijn, dat wij de hoofdtrekken dier inrigting hier eenigzins breeder ontvouwen, te meer, daar dezelve in ons Vaderland tot nog toe minder algemeen bekend is, dan zij verdiende te zijn, om als voorbeeld en leiddraad ter navolging te kunnen verstekken. Deze Armen-inrigting is daargesteld in den jare 1805, en het fonds daartoe, groot ƒ32,000: -, werd gevonden door middel van vrijwillige inschrijving der Stads-ingezetenen. De werkzaamheden der opgenomene behoeftigen bestaan hoofdzakelijk in het spinnen van vlas, en in het weven van linnens. Hoewel er ook wolle, hennep en zijde gesponnen kan worden, geschiedt zulks enkel voor rekening van den Fabrijkeur, die zoodanige stoffen ter bewerking zendt. Overigens worden er hemden en kleedingstukken gemaakt; ook kousen en handschoenen gebreid, zoo ten gebruike der werkende personen, als voor de militaire Administratiën en Armbesturen; en in het algemeen wordt al zoodanig werk aangenomen, als met een goed gevolg kan ondernomen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De reden, waarom men hoofdzakelijk de bewerking van het vlas tot de hoofdbezigheid heeft gekozen, bestaat voornamelijk hierin, dat er, ten tijde der oprigting, geene belangrijke Fabrijken van dien aard in ons Vaderland bestonden; en schoon er thans, door onze vereeniging met België, vele linnens uit de zuidelijke in de noordelijke Provinciën des Rijks worden ingevoerd, blijft niettemin de aftrek van Osnabrugsch, Munstersch, Byleveldsch en Russisch linnen nog zeer sterk, inzonderheid, wat de grove soorten betreft. Hierbij kwam de goedkoope prijs der aan te schaffen stoffen en werktuigen. Nadat de inrigting in eene daartoe geschikte werkplaats tot stand gebragt, en alle bedelarij bij Publikatie verboden was, werden de armen, hetzij door Diakoniën of Armbesturen bedeeld of niet, uitgenoodigd, om zich, ter bekoming van arbeid, aan te melden. Een getal van 150 maakte terstond van deze oproeping gebruik, ontving ter goeder rekening de noodige kleederen, en tevens aanwijzing van den arbeid, dien zij te verrigten hadden. Daar deze lieden echter het vlas-spinnen niet verstonden, en aan geene ondergeschiktheid gewend waren, - daar velen hunner zelfs nimmer eenig werk, hoe ook genoemd, verrigt hadden, maar van jongs af in den bedelstand waren opgegroeid, - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was de moeijelijkheid, om iets van hen gedaan te krijgen, in den beginne niet gering. Zachtzinnigheid, aanmoediging, belooningen, en het verlof, aan de geschiktsten en braafsten gegeven, om de arbeidszaal te mogen verlaten, en in een afzonderlijk vertrek geplaatst te worden, zijn bij ondervinding, ten aanzien van verre de meeste, bevonden de beste middelen te zijn, zoodat men, na verloop van eenige maanden, de bedelaars op denzelfden voet als de overigen heeft kunnen behandelen. Overigens zijn de werkzaamheden van alle personen, die tot deze Armen-inrigting in eenige betrekking staan, bij onderscheidene Instructiën geregeld. De hoofdtrekken daarvan zijn de volgende: Het Hoofdbestuur is zamengesteld uit eene Kommissie van 12 personen, waarvan 4 uit het plaatselijk Bestuur. Alle zaken, de inrigting betreffende, worden door hetzelve afgedaan, in daartoe op gezette tijden gehoudene vergaderingen. Eén der leden wordt ter waarneming van het Voorzitterschap voor drie maanden verkozen; een ander neemt de pligten van Sekretaris waar. Ter betere verrigting der onderscheidene werk zaamheden is deze Kommissie gesmaldeeld in vier Sektiën, als: ééne van Financie, ééne voor he werk, ééne voor de magazijnen, en de vierde tot het houden der onderscheidene Conferencies met de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diakonie- en Armbesturen. Elke Sektie bestaat uit drie leden. Ter daarstelling van een geregeld toevoorzigt op de armen, die te huis werken, of die van de zalen in hunne woningen terugkeeren, wordt de stad, naar gelang van het getal der armen, in distrikten verdeeld, en voor ieder distrikt worden twee leden der Hoofd-Kommissie benoemd, gelast om Distrikts-Kommissie daar te stellen, ieder distrikt in behoorlijke Wijken te verdeelen, en aan de Hoofd-kommissie van dit één en ander verslag te doen, met bijvoeging eener opgave van zoodanige personen, als zij meenden nevens zich als Distrikts-Kommissarissen te moeten aannemen, en voorts met dezen een bekwaam getal Armbezorgers te kiezen, en aan de Hoofdkommissie voor te dragen. Ten aanzien der arbeidende armen ondervond men echter al ras de bezwaren, die uit de onbekwaamheid van velen, om te werken, voortvloeiden, waardoor, in den aanvang, eene wekelijksche bedeeling van wege de Diakoniën noodzakelijk werd gemaakt. Daar echter deze door de armen menigmalen werden misleid, en hieruit vele moeijelijkheden voortsproten, is men eindelijk, na het nemen van onderscheidene proeven, overgegaan tot het maken der volgende bepalingen: 1. Dat geene hulp behoevende armen bij de inrigting tot spinnen zullen worden aangenomen, dan met uitdrukkelijke toestemming van de Diakonie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of het Armbestuur, waartoe dezelve behooren; zijnde de Armverzorgers en Distriktskommissarissen belast met de zorg, om zoodanige bewilliging voor de zulks behoevende armen van hunne Wijk te verkrijgen, daarover met den Diakonie- of Armbestuurder van dat Kwartier te handelen, en voorts, met vóóroverleg der Distriktskommissiën, en, des noods, der Hoofdkommissie, daartoe de meest gepaste demarches te doen. 2. Dat voor ieder zoodanig persoon, welke bij de Inrigting wordt aangenomen, een leertijd van zes maanden bepaald is, indien hij het werk niet kent; en wanneer de aangenomenen reeds eenige bedrevenheid daarin hebben, zoodanigen korteren tijd, als hunne kunde blijkt te vorderen. 3. Dat, gedurende dien leertijd, aan ieder van hen zoodanige toelage zal worden uitgereikt, als volgens eene Tabél van vermoedelijke en aangroeijende verdiensten is bepaald: zullende zij mitsdien de volgende toelagen genieten, gedurende
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze bepaling is daarop gegrond, dat de ondervinding leert, dat eene spinster zeer gemakkelijk 5, 6, 8 of 10 stuivers in eene week kan leeren verdienen; maar dat er eene gezette naarstigheid en vrij gevorderde kunde worden vereischt, om met het spinnen wekelijks 20 of 30 stuivers te winnen, boven welke laatste som maar zeer weinige spinsters het kunnen brengen, vooral wanneer men haar geen best Brabandsch vlas kan te verwerken geven. 4. Dat, deze leertijd verstreken zijnde, niemand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hunner meer eenigen onderstand zal kunnen genieten, dan zoo genoemd kindergeld, zijnde zes stuivers per week voor ieder kind beneden de 4 jaren, en vier stuivers voor elk tusschen de 4 en 12 jaren, hetwelk te hunnen laste is, en door hen moet onderhouden worden. 5. Dat de Diakoniën en Armbesturen, bij het aannemen van een' tot hen behoorend persoon, zullen betalen ééns af ƒ20: - aan de Inrigting, ten einde daaruit de bovengenoemde leergelden of toelagen te vinden; en wijders het bij Art. 4 bepaalde kindergeld, hetwelk de Inrigting hun zal vóórschieten, en hun in rekening brengen, of wel, naar verkiezing, door hen zelven worden uitgereikt. - Intusschen wordt het laten doen der betaling van het kindergeld door de Inrigting bij dezen zeer aangeprezen. - Eindelijk nog ƒ15: - voor ieder van die kinderen, welke den ouderdom van 12 jaren zullen bereikt hebben; voor welk geld het kind alsdan verders in het werk zal onderwezen worden, indien het bij de Inrigting blijft arbeiden. 6. Dat zoodanig persoon of deszelfs huishouden nimmer, dan in geval van ziekte, hoogen ouderdom, of opkomende gebreken, welke denzelven tot werken ongeschikt maken, ten laste der armenkas zal kunnen terugkeeren. 7. Dat van deze bepalingen zullen uitgesloten zijn diegenen, welke reeds den ouderdom van 50 jaren hebben bereikt, of aan eenig ligchaamsgebrek, hoe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook genoemd, onderhevig zijn, hetwelk hun in het werken eenigzins zou kunnen hinderen. Blijvende de verzorging van dezen, bij wijze van toelage of bedeeling, geheel en al aan de Diakoniën toevertrouwd op zoodanigen voet, als zulks, ingevolge de daarvan zijnde bepalingen, behoort te geschieden. 8. Dat de Kommissie van Financie zal zorgen, dat van den ontvang en de uitgave dier leer- en kindergelden afzonderlijk boek worde gehouden; en dat de distrikts-kommissiën zullen belast zijn om te bewerken, dat aan hunne armen de aldus toegelegde kindergelden, wanneer die door de Inrigting zelve betaald worden, zoo veel doenlijk in voedsel of deksel worden uitgereikt, en aan de armen niet worden uitbetaald in geld. Voor het overige wordt aan elke vrouw, die het meeste vlas gesponnen heeft, zoowel buiten als op de zaal, eene portie eten om niet uitgereikt. Tot verdere aansporing der arbeidzaamheid zijn er, buiten de wekelijksche en maandelijksche belooningen, twee prijs-uitdeelingen in het jaar, welke door de Hoofd-Kommissie op de meest plegtige wijze geschiedt. Ook voor eene behoorlijke voeding is zorg gedragen. Drie malen in de week is er zeer goede Rumfordsche soep, en drie malen vaste spijs te bekomen, de eerste tegen 9 en de tweede tegen 10 duiten de portie. Men meent, dat deze prijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog zouden kunnen verminderd worden, indien er eene grootere hoeveelheid van spijs tegelijk kon worden bereid. Voorts heeft men zeer doelmatig ten grondbeginsel aangenomen, geen voedsel te verstrekken dan aan zoodanigen, die het door hun' arbeid verdiend hebben. Kleedingstukken en eenige andere behoeften kunnen mede tot de minste prijzen voor hun verdiend loon, ook wel bij een betamelijk gedrag ter goeder rekening, bekomen worden.
_____
Reeds in het jaar 1806 werden 450 personen op deze wijze van het noodige voorzien, en dit getal vermeerderde dagelijks. Dan, het bleek ook uit eene destijds overgelegde rekening, dat het fonds der Inrigting met November 1806 tot ƒ36,945: - gestegen was; terwijl de onkosten tot het in orde brengen der zalen, die der Direktie, van het leergeld, het verlies op werk en werktuigen, gedurende de 7 of 8 eerste maanden, ƒ7671: 13: 11 bedragen hadden, zonder dat hieronder nog begrepen was het verwarmen en verlichten der zalen in den winter. En schoon zeker velen dezer uitgaven in het vervolg niet zoo aanmerkelijk zouden zijn, meende echter de Kommissie, dat de kosten, benoodigd tot het bestuur, voor het onderhoud der zalen, vuur en licht, onderwijs en belooning, nimmer door het werk zouden kunnen worden goedge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt, en tevens dat het te wenschen ware, dat men de spin- en werkloonen konde verhoogen, of de werkende armen naar verdienste te gemoet komen, hetgeen de prijzen der linnens en de aard der Inrigting echter niet veroorloofden.
_____
Ziet daar eene korte schets van eene Inrigting, die voorzeker, in vele opzigten, tot een toonbeeld strekken kan. Zelfs zoude het misschien niet onmogelijk zijn, indien men met derzelver Direktie eene billijke overeenkomst treffen konde, daarvan gebruik te maken. Men zou b.v. voor het hekelen van het vlas zekere som kunnen betalen, en dat vervolgens verzenden naar zoodanige plaatsen, waar geene Inrigting van dezen aard bestond, om gesponnen te worden: hiertoe werden slechts onkostbare schikkingen en werktuigen gevorderd. - Nadat het vlas gesponnen was, kon men het andermaals ter verdere bewerking, hetzij tot garen of linnens, aan de Direktie overgeven, en vervolgens voor het debiet der stoffen zorgen. Eene soortgelijke Direktie voor de wollen stoffen in Leyden, en eene andere te AmsterdamGa naar voetnoot(*) zou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den, in dit geval, toereiken ter verwerking der noodige stoffen, om die daarna elders te doen spinnen. Het zal gewis niemand verwonderen, dat eene Inrigting, die zoo wel uit hoofde der mindere bekwaamheid der werkende personen, als van eene meer kostbare bewerking, door de omstandigheden gebiedend gevorderd, de gefabriceerde goederen niet tot dezelfde prijzen leveren kan, als zulks door andere Fabrijken geschiedt, inzonderheid door die van andere Landen, waar dikwijls de goedkoopere prijs der levensmiddelen het mogelijk maakt, den arbeid voor geringere dagloonen te bekomen, en dat dezelve dus alleen tot stand gebragt en werkzaam gehouden kan worden, door buitengewone middelen. Voegen wij hierbij, dat het onderhoud van een alleenwonend mensch, zoo aan kleeding, voedsel en deksel, als aan huishuur en brand, door de Direktie op ƒ1: 14 - (of ƒ1: 70 Cts.) 's weeks geschat wordt; twee personen echter zamen wonende, ieder slechts op ƒ1: 8: 8. (ƒ1: 42½ Cts.), en drie kinderen, beneden de 12 jaren, gelijk gesteld met één' volwassen persoon. - Het onderhoud derhalve van een huisgezin in 's Hage, uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
man, vrouw en drie kinderen bestaande, is niet wel minder te stellen dan jaarlijks op ƒ186: - of ƒ187: -. En schoon het niet te ontkennen is, dat hieromtrent bezuiniging plaats hebben kan, inzonderheid, wanneer de onderneming wijder kan worden uitgebreid, en de huisvesting doelmatiger wordt ingerigt, door b.v. lokalen te huren, waarin vele huisgezinnen te zamen wonen kunnen, en aan de verhuurders de rigtige huurbetaling te verzekeren; zal men echter het onderhoud van een gevuld huisgezin in de groote steden onzer noordelijke Provinciën niet wel minder dan op ƒ170: - in de mindere steden op ƒ150: - en ten platte lande op ƒ130: - of ƒ140: - bepalen kunnen. Indien wij nu ƒ156: - voor gemiddelde som aannemen, dan moet dit ook de som van den arbeidsloon zijn, die in een jaar kan worden verdiend. Om nu het zeker debiet van dezen arbeid te berekenen, moeten wij in de eerste plaats doen opmerken, dat in een eenigzins gegoed huisgezin zeker een lood garen en een lood saaijet wekelijks gebruikt wordt of kan worden, en zeker meer, dan 10 of 12 ellen grof linnen in het jaar, voor keukenlinnen, handdoeken, dienstboden-beddelakens, enzv. en dat, wanneer de prijs van garen en saaijet slechts op 2 of 2½ stuivers het lood bepaald wordt, en die van het linnen op 12 tot 15 stuivers de el, - dit een en ander nagenoeg ƒ20: - bedraagt; terwijl de daartoe vereischte ruwe stof niet hooger dan op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ƒ5: - geschat kan worden, zoo dat aan deze ƒ20: - de som van ƒ15: - voor arbeidsloonen verdiend zal worden. Hierbij onderstellen wij, dat deze goederen ongeveer 15 pCt. hooger zullen komen te staan, dan men die elders zou kunnen koopen, zoo dat de kooper het zal kunnen beschouwen, als geeft hij jaarlijks een geschenk van ƒ3: - ten behoeve der armen. - Mogelijk zullen er nog andere ƒ3: - vereischt worden, voor het leergeld in het eerste jaar. Om derhalve op dezen voet aan duizend arme huisgezinnen arbeid te verschaffen, zullen er nagenoeg tien duizend inteekenaars gevorderd worden. Wij zouden meenen onzen Landgenooten onregt te doen, indien wij niet vooronderstelden, dat er velen onder ons gevonden zullen worden, genegen om zich eene zoo geringe jaarlijksche opoffering te getroosten, inzonderheid, bijaldien daardoor het vooruitzigt wordt verkregen, dat niet alleen de armoede van vele bijzondere huisgezinnen aanmerkelijk zal worden verzacht, maar dat dezen daardoor zelfs over het geheel uit de maatschappij kan worden weggenomen, immers onschadelijk gemaakt. En mogen wij dan niet hopen, dat zij bereid zullen zijn, om, tegen billijke voorwaarden, een zeker gedeelte goederen, hetzij dan in meerder of minder hoeveelheid, tot de onderstelde prijzen aan te nemen, en zich, voor een jaar, tot de ontvangst daarvan te verbinden, met bijbetaling van drie gul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den nevens iedere ƒ20: - aan goederen, die zij op deze wijze zouden ontvangen. Dit hulpmiddel echter, hetwelk inderdaad alleen auxiliair is en niet dan tijdelijk werken kan, moet geenszins beschouwd worden als geschikt, om eene duurzame verbetering in het lot der armen te wege te brengen. Hiertoe wordt niet enkel vereischt, dat deze gedurende eenigen tijd gevoed worden door eenen arbeid, dien de welwillendheid van anderen meer mogelijk, dan behoefte aan denzelven noodzakelijk maakt, en die dus op zijn best een toevallig bestaan verschaffen kan; neen, dit doel vereischt een krachtiger, uit zijnen aard produktief, en dus in zich zelven standhoudend middel, dat, als het ware, de natuurlijke en duurzame bronnen van bestaan verzekert aan eene zoo talrijke klasse van menschen, als ons Armenwezen inderdaad oplevert: met andere woorden, het ontginnen, vruchtbaar maken en doen bebouwen eener zoodanige uitgestrektheid van gronden; als noodig is, om allen te voeden en te doen bestaan; en op welke achtervolgelijk al onze, voor werken vatbare, armen, naar gelang der voorhanden zijnde middelen, kunnen worden overgebragt. Reeds hebben wij eene gematigde bijdrage in geld, van een zeker aantal menschenvrienden, en tevens eene billijke vergoeding voor dit vóórschot als eene der hoofdvoorwaarden doen kennen, geschikt om het wel gelukken dezer onderneming het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
best te bevorderen. Het zal dus noodig zijn, de onderscheidene vereischten hiertoe nader te bepalen, om dan vervolgens over te gaan tot het onderzoek, op welk eene wijze men zich het daartoe benoodigde geld verschaffen kan. In de eerste plaats is het uitkiezen van den geschiktsten grond eene zaak van de hoogste aangelegenheid. Uitgestrekte heigronden, tien malen grooter dan de uitvoering van ons ontwerp vordert, zijn in onze Noordelijke Provinciën voorhanden; dan, niet alle zijn even geschikt, om bebouwd te worden. Eene gunstige ligging, die den aanvoer van benoodigdheden gemakkelijk maakt, is een niet te versmaden voordeel, doch behoort niettemin, bij een ontwerp, hoedanig wij thans behandelen, geheel ondergeschikt te worden aan de meerdere vruchtbaarheid van den grond zelven: deze verzekert niet alleen den goeden uitslag en maakt de uitvoering gemakkelijker, maar belooft ons ook een duurzamer en minder kostbaar genot, hetgeen eenige meerdere of mindere gemakkelijkheid in den aan- en afvoer ruim opweegt, daar men op den toevoer der miststoffen van buiten, bij eene zoo uitgestrekte onderneming, gelijk wij nader hopen te doen zien, niet kan noch behoeft te rekenen; en wat den afvoer der produkten betreft, indien deze éénmaal in eene aanmerkelijke hoeveelheid voorhanden zijn, zal het den talrijken Kolonisten niet moeijelijk vallen, een' bruikbaren weg te dien einde daar te stellen; te eer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der, daar geene onzer heiden zulk eene uitgestrektheid heeft, of van bruikbare wegen, kanalen, enzv., zoo verre verwijderd is, dat het maken van eene geschikte Communicatie (in de vooronderstelde en nader te ontrouwene omstandigheden) zeer moeijelijk kan geacht wordenGa naar voetnoot(*). Voor ééne zaak echter, en wel voor den aanvoer van materialen tot het bouwen van huizen, enzv., is een gemakkelijke toegang reeds in den beginne niet onbelangrijk. Kan men evenwel eenige kleiaarde, tot het vormen van baksteenen geschikt, en het vereischte timmerhout in de nabuurschap bekomen, dan is zulks, te dezen opzigte, van minder belang; en in alle gevallen is het beter, bij den aanvang en voor ééns, eenige meerdere kosten tot den aanvoer van materialen te besteden, dan, om eenige bezuiniging hierin, eenen grond uit te kiezen, die een' jaarlijkschen toevoer van mist uit andere oorden noodzakelijk zoude maken. Onbelemmerd dus in de keuze van den grond, onderstellen wij, dat men, om een begin te makens een' bodem van 2000 of meer morgens, van de beste soort, die onze heiden aanbieden, zal hebben uitgekozen, en tevens, zoo veel de omstandigheden dit gedoogden, acht gegeven op alles, wat een' gemakkelijken aan- en afvoer kan bevorderen, of wel, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men in de nabuurschap het benoodigd materieel van hout en steenen zal kunnen bekomen. Het is blijkbaar, dat, naarmate de uitgekozen grond een grooter aantal personen, - al het overige gelijk staande, - van het noodige behoorlijk voorzien kan, er eene mindere uitgestrektheid van bodem vereischt zal worden, om allen te voeden, en daar dit, in vele opzigten, de vervoering gemakkelijker maakt, - zoo is dan ook zulk eene inrigting verkieslijk, die hiertoe bijdraagt, dat is, die op de kleinste oppervlakte de rijkste voortbrengselen oplevert. Aan de andere zijde nogtans behoort de oppervlakte, die aan ieder hoofd des huisgezins zal toegewezen worden, niet zoo naauw bepaald te zijn, dat daardoor, bij een matig gewas, niet het benoodigd voedsel en onderhoud voor een huisgezin zou kunnen worden verkregen. De krachten van een huisgezin, met den landbouw bekend, en daaraan gewoon, zijn toereikend, om met handarbeid, zonder behulp van paarden, één' morgen gronds te bebouwenGa naar voetnoot(*), die, wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bemist zijnde, van 200 tot 250 zakken aardappelen kan opleverenGa naar voetnoot(*), en welker gemiddelde waarde, ook dan, wanneer de vervoering niet al te gunstig mogt zijn, op ƒ300: - te schatten is. Wij voegen hierbij, dat zoodanig een huisgezin, vooral indien tevens de voorzorg is gebruikt van eenige roeden gronds, ter teling van keukengroenten, af te zonderen, hierin het middel vindt om, gelijk nader blijken zal, na aftrek van eigen' voorraad, van poters voor een volgend jaar, en ter mesting van een varken voor eigen gebruik, nog voor ongeveer ƒ150: - of ƒ200: - jaarlijks te verkoopen, en dus een toereikend inkomen te verkrijgen, ter goedmaking der vereischte lasten, en ter aanschaffing van al die behoeften en genietingen, waaraan lieden van de lagere volksklasse gewoon zijn. Indien derhalve de grond wel gekozen is, en de middelen ter bemisting in vereischte hoedanigheid en mate voorhanden zijn, zal een morgen gronds, welke door één huisgezin kan bebouwd worden, toereikend zijn om hetzelve ruim te voeden; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in sommige onhandigheden zal zelfs eene mindere uitgebreidheid gronds voldoende zijn, om het noodige levensonderhoud aan een huisgezin te verschaffen. In andere gevallen echter, en wel dan, wanneer de verkrijgbare hoeveelheid mist niet toelaat den grond onafgebroken te betelen, en dus het braak liggen van denzelven noodzakelijk is, zou een morgen gronds niet voldoende zijn. Stellen wij daarom voor ieder huisgezin twee morgen heidelands, beurtelings te betelen op eene wijze, geschikt, om de vereischte hoeveelheid mist zoo gering mogelijk te maken, en tevens de jaarlijksche vruchtbaarheid van de eene helft derzelve te verzekeren; over de wijze dier bebouwing in het vervolg nader. Zoo intusschen de ondervinding, - die eenige en groote leermeesteres bij alle nieuwe ondernemingen, - mogt leeren, dat de door ieder huisgezin op zich zelf verkrijgbare mist toereikt, om één' en denzelfden akker gronds onafgebroken te betelen, dan zou de tweede akker of morgen, aan elk gezin ten gebruike afgestaan, kunnen dienen, om daarop een ander huisgezin te vestigen, en op die wijze de kolonie uit te breiden. Behalve deze twee morgen gronds behoorde nog een derde aan ieder huisgezin te worden afgestaan, om daarop een sparrebosch aan te leggen, ten einde hierin een middel te vinden, om het opkomend geslacht, groot geworden zijnde, van een' uitzet te voorzien, en daarmede in de gewone maatschappij terug te voeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na het uitkiezen en verdeelen van den grond, zal de woning het tweede voorwerp zijn van eene zorgvuldige aandacht. Trachten wij ook daartoe de hoofdvereischten aan te wijzen. Meermalen heeft men den voorslag gedaan, om de behoeftige Kolonisten, welke men op nog onbebouwde gronden wilde overbrengen, aanvankelijk slechts van hutten te voorzien; dan, gezondheid, kracht, lust en moed zijn den mensch boven alles noodig, om in ondernemingen van dezen aard te slagen, en hem met genoegen tot een' ongewonen, zwaren arbeid op te leiden; en deze rijkdommen der natuur treft men zelden aan bij menschen, die in eene hoogst onaangename, noodwendig morsige, ongezonde, en dikwerf 's winters moeijelijk te verwarmen woning moeten omkruipen. - Men waant zoo ras genoeg gedaan te hebben, en men berekent niet, hoe zeer de geestgesteldheid des menschen van uitwendige omstandigheden afhangt, en hoe onmogelijk het is voor den armen, even zeer als voor den meer vermogenden, om den invloed der uitwendige omstandigheden van zich af te weren. Men plaatse hem dus liever, zoo dra mogelijk, in eene bruikbare en geschikte woning, die hem zijn' verbeterden toestand doe gevoelen, en den wensch bij hem opwekken, van in dezen staat te blijven volharden, en zich door het bebouwen van zijn plekje gronds het noodig levensonderhoud te verwerven. Verplaatst men hem daarentegen in omstandigheden, die hem zijn bedelpak en zijn bekrompen stadsver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blijf, maar bij een meer gemakkelijk en verstrooid leven, doen terug wenschen, dan kan men zich verzekerd houden, dat slechts weinigen tot arbeidzaamheid zullen worden opgeleid, zelfs dan niet, wanneer men hun een beter verschiet in de toekomst opent. De overgang van een lui, vadzig leven tot den moeijelijken veldarbeid is, vooral op eene gevorderde hoogte der jaren, zoo bezwaarlijk, dat de mensch in de vervulling zijner dringendste wenschen eene sterke aanprikkeling vinden moet, om zijne natuurlijke logheid te overwinnen. Wij wenschten dus bij elke 3 morgen uitgekozen gronds een geschikt arbeiders-huisjeGa naar voetnoot(*) te doen bouwen, den middelmuur altijd van steen, en van een' schoorsteen voorzien; de zijwanden en vóórgevel kunnen des noods van horden, met klei bestreken, en tusschen houten bindten gevoegd, gemaakt worden, en van binnen en buiten gewit; de wanden van het achterhuis des noods van horden, of van rietstroo. Overigens moet het geheele huis met dit stroo behoorlijk gedekt zijn. Waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men echter in die nabijheid steenen bakken kan, zou ik, om de meerdere duurzaamheid, ook den gevel en de wanden van het voorhuis wenschen van steenen opgehaald te zien. Een huisje van die soort kan van ƒ200: - tot ƒ300: - kosten. Wij meenen dus den middelprijs van ƒ250: - daarvoor te kunnen bepalen; en daarin zou zelfs een onvermogend huisgezin reeds eenigermate, bij verbeterde levensomstandigheden, een genoegelijk verblijf kunnen vinden. Dan, behalve het huis zelf worden er nog onderscheidene zaken ter bewoning van hetzelve vereischt, gelijk eenige onontbeerlijke huisraden, ook in het onderstelde geval ettelijke akkermans-gereedschappen. Stellen wij dit een en ander niet te bekrompen, zonder nogtans de zaak te overdrijven, dan zal de hiertoe benoodigde som op ongeveer ƒ100: - gerekend kunnen worden, en dus zal, met nog eenige kleine onkosten, waarvan straks nader, de vestiging eener landbouwende familie op ƒ400: - te schatten zijn. Eer wij nu overgaan tot het opsporen der middelen, om de tot dit alles benoodigde sommen te verkrijgen, zal het niet ongepast zijn, ook de overige noodwendigheden tot den te beproeven akkerbouw, door eene kolonie van behoeftigen, op te geven, en vervolgens in eene meer geregelde orde aan te wijzen, hoe en op welk eene wijze aan elk dier vereischten voldaan kunne worden.
Behalve den grond, en de woning met haar toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behooren, is de mist een derde hoofdvereischte. - Ter bebouwing der heigronden vooral, is dit eene der minst ontbeerlijke behoeften, en tevens in vele gevallen een zeer moeijelijk te verkrijgen voorwerp. De miststoffen toch van verre aan te voeren, is alleen dan mogelijk, wanneer het transport te water plaats hebben kan, daar iedere wagenvracht, op twee uren afstands, nagenoeg 10 stuivers kosten zoude, boven de uitgaven van inkoop, in- en uitlading, enzv. Hieraan is het dan ook veelal toe te schrijven, dat de bebouwing der heigronden zoo traag bij ons wordt voortgezet, daar de grond al vaak de kosten der bemesting, op deze wijze verkregen, verre na niet zoude vergoeden. Van een tweede middel bedient men zich meermalen met beter gevolg, namelijk, van het houden van vee, waardoor men in de gelegenheid gesteld wordt om zelf mist te maken. Dan, drie koebeesten leveren, met de beste stal-inrigting, niet meer dan 1, 1½ of 2 voeders mist in de week. Voor een' morgen lands van dezen aard worden jaarlijks 35 of 40 voeders koemist vereischt, en tot onderhoud van twee koeijen zijn een of twee morgens zeer goed wei- en hooiland noodig, ongerekend den veelvuldigen arbeid, aan dit onderhoud verknocht. - Zonder het aanleggen derhalve van uitgestrekte gronden tot wei- en hooiland, is er niet aan te denken, om langs dezen weg den benoodigden mist te bekomen; en dit zou de uitvoering van ons ontwerp niet alleen zeer verzwaren, maar ook lijnregt strij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dig zijn met het oogmerk, om namelijk op de kleinste oppervlakte het grootst mogelijke aantal menschen een bestaan te doen vinden. Geschikter middel zou in het onderstelde geval zijn het houden van schapen en varkens, ter aanschaffing van den noodigen mist. Vooreerst kunnen de schapen op de heiden zelve hun voedsel vinden; zij vorderen dus ook niet het aanleggen van uitgestrekte weilanden. Wat de varkens betreft, deze kunnen binnen 's huis gevoed worden, waartoe de eikels uit de eikenbosschen, die men veelal op de heiden aantreft, mede een zeer geschikt middel zijn. Ook is de schapen- en varkens-mist veel krachtiger dan de koemist, hoewel minder duurzaam. Dan, onderzoeken wij, of het niet mogelijk zij, langs een' nog gemakkelijker' weg den noodigen mist te verkrijgen. Om dit te beoordeelen, zal het noodig zijn, dat wij ons, eerst, eenige oogenblikken onledig houden met de nasporing, wat er te dezen aanzien ter bebouwing van den grond in het algemeen vereischt wordt; ten tweede, nagaan, welke bemesting voor heilanden als het geschiktst te beschouwen is; en eindelijk zien, op welk eene wijze men zich eene toereikende hoeveelheid mist ter bebouwing van eenen morgen gronds verschaffen kan. Het is door de latere vorderingen in de Scheikunde, op den landbouw toegepast, bewezenGa naar voetnoot(*), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de vlugtige deden der planten bestaan uit koolstof (Carbonium), waterstof, zuurstof en stikstof; de vaste deelen daarentegen, of diegenen, welke tegen het vuur bestand zijn, uit aarden, loogzuren, phosphorzuur en een weinig ijzer. - Deze grondstoffen zijn in de planten op eene eigenaardige wijze verbonden, en niet geheel overeenkomstig de scheikundige wetten der verwantschappenGa naar voetnoot(†). - Zoodra de groeijende ligchamen ophouden te leven, volgen de zelfstandigheden hare natuurlijke neigingen; zij vereenigen zich onderling scheikundig, zoodanig, dat daaruit koolzuur, salpeterzuur, vlugtig loogzout, en verkoold waterstof-gas geboren wordt. Door deze eigenaardige aantrekking en nieuwe verbinding der stoffen worden de ligchamen week, verliezen hunnen vorm en vastheid, en verspreiden om zich heen damp en gasluchten, - allen verschijnsels van gisting en rotting. Nadat de vlugtige of geestige deelen in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dampkring zijn overgegaan, blijft er voornamelijk koolstof, met aardachtige en andere vuurvaste deelen over, wordende doorgaans aarde uit het planten- en dierenrijk of modder genoemd. De koolstof is, behalve het water, het voornaamste bestanddeel van de overblijfsels der planten; en door herhaalde proefnemingen is het gebleken, dat deze stof tot den groei en het vruchtdragen der planten volstrekt gevorderd wordt, en in de aarde voorhanden moet zijn, zullen deze zaad dragen en vruchten voortbrengen. ‘Daar nu,’ zegt serrurier, ‘de verrotting niets anders is, dan eene ontbinding dier stoffen, welke tot den groei der planten vereischt wordt, zoo zoude men hieruit reeds van zelf gemakkelijk kunnen opmaken, dat er geen krachtiger middel kan gevonden worden, om den groei der planten te bevorderen, dan door aan de planten dergelijke rottende ligchamen toe te voegen.’ ‘Blijkbaar toch worden de daartoe geschikte deelen der planten, die zich in onmiddellijke aanraking bevinden met de stoffen, welke zij tot haar bestaan noodig hebben, in staat gesteld, om het vereischte tot voeding op te nemen, en in de zelfstandigheid der plant te doen overgaan; gelijk dan ook de ondervinding de noodzakelijkheid en het nut der bemesting onweêrspreekbaar heeft doen kennen.’ Hieruit zal men dan ook kunnen afleiden, dat ter bebouwing van dezen grond gevorderd wordt, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze de stof bezitte, die de planten ter voeding noodig hebben, of wel, indien deze ontbreekt, dat men dan door kunstmiddelen dit gebrek vergoede, waartoe, gelijk wij gezien hebben, zoodanige stoffen vereischt worden, die, of reeds in den staat van gesting, of geschikt om daartoe over te gaan, die zelfstandigheden ontwikkelen, welke de planten ter voeding behoeven. De kennis van den aard des gronds, dien men bebouwen wil, is dan een gewigtig vereischte, om over de soort van mist, die dezelve vordert, te oordeelen. De heidegronden, over welke wij, uit hoofde van den aard onzes ontwerps, alleen te handelen hebben, bestaan (gelijk algemeen bekend is) - voor zoo veel zij niet veenachtig zijn, - voornamelijk uit een groot gedeelte zand, met eene meerdere of mindere, dikwerf zeer geringe hoeveelheid aarddeelen verbonden, welke laatste alleen aan dezelven eenige vruchtbaarheid verschaffen. In het algemeen echter is die hoeveelheid daartoe te gering, en dus die der zandige deelen te groot, om zonder eene kunstmatige toevoeging van voedende stoffen voor den akkerbouw geschikt te zijn. Het zand namelijk is zelfs dan, wanneer deszelfs oppervlakte met eenige heideplanten, gelijk doorgaans, bezet is, te weinig zaamverbonden, om de voedende stoffen, die anders, door eene eigenaardige geschiktheid van den grond, uit het luchtzuur en de verschillende deelen der vergane heiplanten worden afgescheiden, te bewaren. Door het regenwater opgelost, dringt de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ringe hoeveelheid daarvan, die de jaarlijksche afval der heideplanten verschaft, al te diep in den grond, of zij verspreidt zich te veel, om de vruchtbaarheid aanmerkelijk te vermeerderen. Wij moeten ons derhalve de heidegronden voorstellen, als slechts van eene zeer geringe hoeveelheid voedende deelen voorzien; uit dien hoofde kunnen dezelve dan ook alleen, door eene behoorlijke bemesting, tot kultuur gebragt worden, en in dit geval zijn de meeste mistsoorten, die slechts eenige voedseldeelen bevatten, met nut te gebruiken. Echter zijn diegene als de beste te beschouwen, welke de vereischte stoffen ter voeding van de planten in genoegzame mate bevatten, zonder vereenigd te zijn met zelfstandigheden, voor derzelver wasdom nadeelig. Onder al de soorten van miststof nu, bevatten de dierlijke uitwerpselen, bij eene gelijke hoeveelheid, de meeste planten-voedende deelen: men kan dit reeds daaruit afleiden, dat dezelve, als voornamelijk van plantaardig voedsel herkomstig, vele deelen bevatten moeten, geschikt, om andermaals daaraan tot voedsel te strekken, vooral daar nu deze, blijkens de ondervinding, door het bewerken eener dierlijke spijsvertering, tot zekere meerdere ontwikkeling zijn gebragt, en eene grootere geschiktheid bekomen hebben, om door de daartoe bestemde vaten of buizen der planten te worden opgenomen, en alzoo dezelve te voeden. Nogtans kan eene al te groote hoeveelheid dezer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voedselstoffen aan de planten schadelijk zijn, gelijk daaruit blijkt, dat men, in enkelen mist van dierlijke uitwerpselen zaaijende, zeer zeldzaam vruchten oogst. Inderdaad, er bestaat eene middenstof, eene verbinding van vruchtbare en onvruchtbare deelen, waarin, gelijk de ervaring leert, de planten het best tieren. Eene kleine afwijking in de evenredigheid van derzelver verbinding, brengt slechts geringe verandering voort in den groei der meeste planten; doch, tot een uiterste gedreven, of wel, geheel van elkander gescheiden, wordt elke stof op zich zelve ongeschikt om planten te voeden en te onderhouden, en gelijk in een' geheel onvruchtbaren grond de planten, bij gebrek aan voedsel, niet groeijen, zoo vergaat ook de plant in eene al te vette zelfstandigheid, hoezeer bij derzelver eerste ontwikkeling de groeikracht schijnt te verdubbelen, waarschijnlijk daardoor, dat de voedseldeelen in de plant zelve eene soort van gisting ondergaan, die haar doet uitzetten. Is nu deze werking te sterk, dan moet, in den beginne, het geheele weefsel zich uitrekken, en alzoo schijnbaar groeijen; doch, daar deze uitzetting slechts tot een' zekeren graad toe kan plaats hebben, zoo moet eene aanhoudende al te sterke werking eindelijk de fijnste vaatjes, ter instandhouding der plant noodzakelijk, verbreken, en dus kwijning veroorzaken, die niet zelden in het verbreken van hare geheele organisatie of plantenleven eindigt. - Het is derhalve van het hoogst belang, bij alle bemestingen te letten op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vereischte evenredigheid tusschen voedende en niet voedende stoffen, en zoo min te veel als te weinig te misten. Dan, niet alleen door deszelfs hoeveelheid, - ook door zijne geaardheid zelve, kan de mist nadeelig zijn. Wanneer b.v. de deelen, vatbaar om gisting voort te brengen, door een' hooger' graad van warmte, welke zij, in vele gevallen, aan de aarde mededeelen, te sterk werken, naar den aard der planten, die men zich voorstelt te telen, dan kan, zelfs bij eene juiste afmeting der hoeveelheid, de mist schadelijk worden, dewijl de deelen, door de plant tot voedsel opgenomen, in dit geval, hoewel minder dan van enkelen mist, echter nog te sterk werken en de vaten der plant uitzetten, (iets, hetwelk onder de landbouwers algemeen onder den naam van verbranden bekend is), waardoor zij voor dezelve schadelijk, ja doodelijk worden. - Dikwerf ook kan zulks op eene andere wijze plaats hebben, wanneer namelijk in hooge gronden eene te hevige uitwaseming, door de sterke gisting veroorzaakt, bij aanhoudende warmte den grond al te veel doet uitdroogen, of van de onontbeerlijke vochtdeelen berooft. Is men dus genoodzaakt, van zoodanige heete mistsoorten gebruik te maken, dan zal men wel doen, ter voorkoming dezer schadelijke werking, 1. eene mindere hoeveelheid mist op den akker te brengen, en 2. die zoo naauwkeurig mogelijk met andere aarddeelen te vermengen, daar de plaatselijke onevenredigheid van den mist voor de plant- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten hoogst schadelijk is, omdat daardoor het ééne gedeelte te veel, en het andere te weinig voedsel ontvangt. Ook zal men, bij voorkeur, van heete miststoffen op koude en natte gronden gebruik kunnen maken, als welker aard eenigermate de uitwerkselen eener te sterke gisting vernietigt. Indien echter deze middelen niet toereiken, om de schadelijke werking van eenige mistsoorten weg te nemen, moet men noodwendig deze bekoelen, dat is, de schadende zelfstandigheden van de overigen afscheiden, of de werking daarvan vernietigen. Geschikte middelen daartoe te vinden, kan niet moeijelijk zijn, wanneer men zich herinnert, gelijk wij boven zeiden, dat de mist uit onderscheidene vlugge en vaste deelen bestaat, en dat eigenlijk deszelfs voornaamste nuttigheid gelegen is in de koolstof, die, na de gisting of rotting, met de aardachtige zelfstandigheid overblijft. Indien dan eenige der vlugge deelen van den mist bevonden worden schadelijk te zijn, zal men, door het bevorderen der gisting, de neutralizeering dezer gassoorten verhaasten, die alsdan, of, als luchtsoortig gas in den dampkring worden opgenomen, of, tot den staat der middenzouten overgaan. Van hier, dat de verrotting de hoeveelheid van miststof aan den éénen kant vermindert, de onderscheidene gassoorten daarvan afscheidende, of die in midden-zouten veranderende; - doch ook, aan de andere zijde, de evenredige hoeveelheid koolstof, in betrekking tot de massa, vermeerdert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het oogmerk, om de gisting te bevorderen, kan langs tweederlei wegen bereikt worden, namelijk, of door tijdsverloop; - wanneer men slechts den aan de lucht blootgestelden mist lang genoeg aan de inwendige werking zijner eigene zelfstandigheden overlaat, of, door denzelven met zoodanige andere bestaandeelen te vermengen, die uit hunnen aard de spoedige ontbinding der stoffen, in den mist voorhanden, verhaasten, gelijk b.v. de kalk, welke nog bovendien de eigenschap bezit, van reeds op zich zelven tot de beste mistsoorten te behooren. Door deze middelen dan kan men aan elke te veel verhittende miststof, in dierlijke uitwerpselen bestaande, dien graad van temperatuur verschaffen, welken de grond en de aard der planten, die men denkt te telen, noodig hebben, en tevens alle voedzame deelen daarvan behouden, dien graad van warmte aan dezelven latende, welke de ondervinding als het voordeeligst heeft doen kennen. Ervaring, en ook eenigermate de kennis van den aard der voedsels, door de dieren, van welker uitwerpselen de mist gemaakt is, kan ons doen oordeelen over de onderscheidene eigenschappen van denzelven. De mist b.v. der runderen, die veelal de minst voedzame planten nuttigen, bezit eene gematigde hoeveelheid koolstof, weinig vlugge deelen, is uit haren aard weinig verhittende, en daarom eigenaardig geschikt voor alle gronden, die niet koud of waterachtig zijn. Het varken, het paard en het schaap, - de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eersten voor een gedeelte met de fijnste zelfstandigheden der planten zich voedende, en het laatste door plantgewassen, welker aard die schijnt mede te brengen, - verschaffen een' meer verhittenden, maar tevens voedzamer mist. Deze laatste zoo belangrijke eigenschap hangt, gelijk wij zagen, bijkans geheel af van de koolstof, in den mist voorhanden. Volgens de opgave van kirwanGa naar voetnoot(*) zou deze stof in de onderscheidene mistsoorten in de volgende evenredigheid gevonden worden, als
De varkensmist wordt met den schapenmist nagenoeg gelijk gesteld. Onder alle uitwerpselen echter is die van den mensch voor de plant het allervoedzaamst. Reeds hebben wij gezegd, dat daarvan in onze zuidelijke Provinciën met vrucht voor den landbouw gebruik wordt gemaakt, en wij voegen er bij, dat de Chinezen, die zeker in het stuk van landbouw alle andere volken overtreffen, de grootste voorstanders dezer bemesting zijn, welke echter dikwijls naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den aard der gronden behoort getemperd te worden; dan ook hierin zijn zij meestersGa naar voetnoot(*). Het is eene, door de ondervinding bewezene, waarheid, dat de schapen- en varkensmist op de heidelanden de dubbele uitwerking doet van den koemist, zoodat men doorgaans, voor de gewone bemesting den eersten gebruikende, daarvan slechts de halve hoeveelheid op den akker brengt, die men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het gebruik van koemist noodig heeft. En de kracht der menschelijke uitwerpselen overtreft deze allen nog verre, daar dezelve veel meer voedende deelen voor de planten bevatGa naar voetnoot(*). Doch, het zijn niet de dierlijke zelfstandigheden en uitwerpselen alleen, die tot mist geschikt zijn: ook de plantgewassen zelve bevatten zelfstandigheden, die andermaals der planten tot voedsel verstrekken kunnen, nadat dezelve door rotting of ontbinding in een' staat gebragt zijn, geschikt, om wederom door de planten te worden opgenomen. Onder dezen zijn inzonderheid het loof en andere plantaardige spoedig rottende deelen zeer geschikt, en inzonderheid de Brem (Spartium Scoparicim), welke dikwerf zonder eenige kultuur op schrale zandgronden voorkomt, en, wel gebruikt, een zeer gepast middel is, om gedeeltelijk de plaats van mist te verruilenGa naar voetnoot(†). - Ook kunnen eenige aardsoorten tot bemesting dienen, gelijk de bagger, en de bovenste oppervlakte der heidegronden, plaggen ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemd. Vele dezer zijn zelfs noodzakelijk, om met de dierlijke uitwerpselen vereenigd te worden, hetzij om dezelven te verbeteren, of te temperen, en in alle gevallen om de werking daarvan meer algemeen te verdeelen en duurzaam te maken, inzonderheid in zandachtige gronden, waarin anders de vochtigheid al te ras verloren gaat. - Verders is de asch van verbrand hout of plantgewassen, mits verbonden of vermengd met dierlijke uitwerpselen, op vele gronden ten hoogste nuttig: 40 of 50 ponden daarvan worden dikwijls in vermogen met 600 of 700 ponden koemist gelijk gesteldGa naar voetnoot(*). Het is dan door vereeniging dezer onderscheidene soorten, dat men den besten mist vervaardigen kan, en dat men tevens aan denzelven die eigenschappen verschaft, welke de verschillende aard der gronden vordert. - Ook horens, spaanders, verrotte visch, gestampte beenderen, uitgeperste lijn- of raapkoe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken zijn stoffen, die met vrucht tot mist kunnen gebruikt wordenGa naar voetnoot(*). - Deze laatste worden in Engeland fijn gestampt en over den akker gestrooid; de Chinezen, daarentegen, doen de uitgeperste oliekoeken in groote vaten, en gieten daarop eene toereikende hoeveelheid waters. Al ras gaat dan de stof tot rotting over, waarna zij het vocht gebruiken, om het jong plantsoen te gieren. De laatste handelwijze zou op onze hooge zandgronden de voorkeur verdienen, dewijl daardoor tevens de grond bevochtigd wordt, en het verstuiven van het anders fijn gestooten en gestrooid meel wordt voorgekomen. Duizend raapkoeken zijn dan zelfs, wanneer men geen' anderen mist bekomen kan, alleen toereikende, om eenen morgen gronds te mesten: de ontzettende duurte van dit artikel sedert eenige jaren maakt thans dit hulpmiddel wel onbruikbaar; doch het is te wenschen, dat bij aanhoudende gunstiger omstandigheden en goede ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wassen van het zaad, de prijzen weder op hun natuurlijk peil zullen geraken, en dan blijft dit middel als laatste en uiterste toevlugt toch altijd zeer schatbaar. Wij zullen straks gelegenheid hebben, om op het onderwerp, de in ons geval bekwaamste mistbereiding, terug te keeren; doch moeten alvorens nog iets zeggen ter vollediger beantwoording van de vraag: op welk eene wijze eene toereikende hoeveelheid mist verkregen kan worden, in betrekking namelijk tot de heidegronden, waarmede wij thans alleen te doen hebben. In dit opzigt dan schijnt mij onder al de middelen ter aanschaffing van den noodigen mist, dat der menschelijke uitwerpselen, voor zoo ver ieder huisgezin zich dezelve verschaffen kan, de eerste plaats te verdienen, en, alvorens naar andere hulpstoffen om te zien, zal het niet ongepast zijn, te onderzoeken, in hoe verre langs dezen weg het benoodigde verkregen kan worden. Doorgaans is de hoeveelheid der uitwerpselen bij de dieren, en ook bij den mensch, geëvenredigd aan de hoeveelheid van voedsel, die door dezelven gebruikt wordt. Het voedsel van een volwassen rundbeest wordt doorgaans op 25 ponden hooi daags geschat. Het voedsel, hetwelk een bezet huisgezinGa naar voetnoot(*) dagelijks noodig heeft, kan op onge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veer de helft of ⅖ daarvan bepaald worden; en beider uitwerpselen zullen dan ook nagenoeg in dezelfde evenredigheid tot elkander staan. Reeds vroeger hebben wij opgegeven, dat de hoeveelheid mist, welke drie runderen in eene week maken, op 1½ of 2 voeders gesteld kan worden. Dat echter deze massa alleen verkregen wordt door middel van stroo, plaggen of andere plantaardige stoffen, welke men onder de beesten strooit, zal naauwelijks behoeven herinnerd te worden. - Tevens is het baarblijkelijk, dat het strooisel de kracht van den mist niet vermeerdert, dan voor zoo veel hetzelve deelen bevat, voor de voeding der planten dienstbaar, en dat dus de miststof, daarvan gemaakt, alleen in de reden der hoeveelheid en van den aard der dierlijke uitwerpselen in hoedanigheid verbetert; waaruit dan volgt, dat, wanneer eene in planten voedende kracht onderling gelijke hoeveelheid van menschelijke uitwerpselen met eene zelfde hoeveelheid stroo of plaggen vermengd wordt, alsdan de beide soorten in deugdzaamheid gelijk zullen zijn, hoezeer ook de massa der menschelijke uitwerpselen in hoeveelheid minder moge zijn dan die der dierlijke. Wij zeggen dit, behoudens altoos de bijzondere bruikbaarheid van elke dezer miststoffen voor deze of gene soort van planten, doch welke, gelijk reeds is aangemerkt, bij de heete miststoffen ligtelijk kan gewijzigd worden. - Dus zullen dan ook de uitwerpselen van een huis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gezin, met eene geëvenredigde hoeveelheid bijstoffen verbonden en behoorlijk getemperd, ruim opwegen tegen de zoodanigen, die van één koebeest, met eene gelijke hoeveelheid bijstof, kunnen verkregen worden. En daar een morgen middelbare zandgrond jaarlijks met de uitwerpselen van ééne koe, van andere stoffen doormengd, behoorlijk kan gemest worden, zoo zullen dan ook de uitwerpselen van één huisgezin, op gelijke wijze vermengd, daartoe voldoende zijn; en mogt dit in eenige bijzondere omstandigheden, vooral bij den aanvang, al niet het geval zijn, dan toch zal het niet moeijelijk vallen, gelijk wij nader zullen doen zien, die hoeveelheid van mist door andere middelen te vermeerderen. Dan, laat ons alvorens onderzoeken, op welk eene wijze de uitwerpselen van het huisgezin behooren verzameld en bewerkt te worden, om een' goeden mist op te leveren. De bereiding van dezen mist kan op tweederlei wijze geschieden: of, men metselt buiten's huis eenen bak of put van 12 voeten lengte, bij eene breedte en hoogte van 6 voeten, behoorlijk gevloerd, de voegen uitgehaald en met tras aangevuld. Men maakt dien regenvrij, door boven denzelven een rieten dak te plaatsen. Op dezen bak wordt een sekreet gemaakt, na alvorens den bodem des baks met plaggen, ter hoogte van omtrent 6 duimen, belegd, en deze, om de ontbinding der plantaardige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deelen te bespoedigen, met eenige kalk en asch bestrooid te hebbenGa naar voetnoot(*). Zoodra dezelven gedeeltelijk bedekt zijn met uitwerpselen, b.v. om de veertien dagen, begiet men de geheele massa, zoo dit noodig is, met een weinig water, om de drekstof geheel te ontbinden, waarna men eene nieuwe laag van plaggen, assche en huisvuilnis, ter hoogte van 6 of 8 duimen, daarop werpt, en deze met ongeveer een' duim dikte kalk bestrooit. Op deze wijze vaart men gestadig voort, tot dat de bak ter hoogte van 4 voeten gevuld is. Dan werpt men er nogmaals de behoorlijke hoeveelheid plaggen en kalk op, om de geheele massa, na verloop van eenige dagen, om te werken, en daaraan de lijvigheid van ouden koemist te geven. - Door deze manier van bewerking worden al de voedseldeelen der dierlijke uitwerpselen opgelost en gelijkmatig onder de geheele massa verdeeld, terwijl tevens door de bijmenging der kalk en asch de ontbinding bespoedigd wordt. Volgens den Heer serrurierGa naar voetnoot(†) zouden tien voeders bijstof of aarde, met één voeder menschendrek en één voeder kalk wel verbonden, een' zeer krachtigen mist opleveren, en dus, daar men de sekreetuitwerpselen van één huisgezin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op twee voeders jaarlijks schatten kan, zouden, langs dezen weg, omtrent 25 voeders mist kunnen verkregen worden, die zeker gelijk te stellen zijn met 35 voeders gewonen beestenmist. Indien deze mist, in sommige gevallen, te heet mogt bevonden worden, - iets, dat de ondervinding alleen beslissen kan, - dan verplaatst men, voor eenen tijd, het sekreet naar elders, laat den mist, tegen den regen beschermd, eenige malen omwerken, er een weinig kalk tusschen strooijen, en, te droog wordende, met eenig water begieten. Binnen weinige weken is dan de stof door de kracht van den kalk geheel ontbonden, en heeft zij grootendeels, hare vlugge deelen en verhittende eigenschap verloren; terwijl tevens de kalk meest al de onaangename lucht der uitwerpselen heeft weggenomen, en dus de verwerking daarvan minder onaangenaam maaktGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoude de hoeveelheid van mist, op deze wijze verkregen, niet altijd toereikende zijn, dan zal men in ieder huisgezin ligtelijk middel vinden, om denzelven te vermeerderen, door het houden van twee of drie varkens, en des noods van eenige schapen. De eerste kunnen, hetzij tot eigen gebruik of ten verkoop, met de vruchten van den akker gemest worden. De schapen vinden hun toereikend voedsel op de heide; alleen voor hun wintervoeder wordt er eene geringe hoeveelheid hooi vereischtGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verkrijgen der vereischte hoeveelheid mist kan derhalve, op de voorgestelde wijze, niet als een groot bezwaar worden aangemerkt. Alleen zou het maken van een' daartoe gemetselden bak eenige buitengewone kosten veroorzaken, en zouden zelfs vaak de materialen daartoe op de heide bezwaarlijk, in den beginne geheel niet, te bekomen zijn. In dat geval zal men zich moeten behelpen met een gat in den grond te graven van 15 of 16 voeten lengte, bij 7 of 8 voeten breedte en diepte, en dit van onderen en op de zijden met dikke heiplaggen te bekleeden. Is er eenige klei te bekomen, dan zal men best doen van iedere laag plaggen daarmede te bestrijken, of glad te pleisteren. Van dezen bak, na eenigermate gedroogd te zijn, bediene men zich even gelijk van den gemetselden gezegd is. Dan, welke voorzorgen men ook nemen moge, men zal, op deze wijze, echter altijd een gedeelte der vloeibare miststof verliezen, en verpligt zijn, door een grooter getal schapen of varkens, dit verlies te vergoeden: eene omstandigheid, die men, om reeds aangevoerde redenen, zoo veel mogelijk dient te vermijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door de wijze van den grond te betelen, kan men desgelijks, gelijk wij boven aanmerkten, aanmerkelijk bijdragen, om den vereischten graad van vruchtbaarheid met eene mindere hoeveelheid miststof te verkrijgen, dan anders bij eene onafgebrokene beteling met hetzelfde voortbrengsel mogelijk is, wanneer men namelijk de vruchten, die men op denzelfden grond teelt, gedurig verwisselt, en nog meer, indien men, de ééne helft van den grond met levensmiddelen bebouwende, op de andere helft zoodanige gewassen zaait, die uit hunnen aard den grond vetter maken, b.v. - behalve de rapen, van welke wij bovenGa naar voetnoot(*) gewag maakten, - de Brem, dezelve, na twee jaren gestaan te hebben, onder spittende. Het is eene door de ondervinding bewezene waarheid, dat men, in zoodanige gevallen, slechts de helft van den mist behoeft, welke anders gevorderd wordtGa naar voetnoot(†). Wanneer wij, in het volgend Hoofdstuk, over het werkdadige, of over de toepassing van dit onderwerp spreken, zullen wij de daaromtrent vereischte handelwijze nader ontvouwenGa naar voetnoot(§). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het opgegevene zal men, vleijen wij ons, gezien hebben, dat de zwarigheid, om den vereischten mist ter vruchtbaarmaking van eenen morgen zandgronds te bekomen, geenszins onoverkomelijk is, en dat dus daarin niets kan gelegen zijn, hetwelk de bereiking van ons oogmerk onmogelijk zoude maken. Dan, welligt zal men zeggen: ‘indien het verkrijgen eener toereikende hoeveelheid mist en het bebouwen van éénen morgen gronds aan een huisgezin een redelijk bestaan kan verschaffen, waaraan is het dan toe te schrijven, dat zoo velen, die meerdere heigronden te hunner beschikking hebben, zich daarvan slechts sober voeden kunnen?’ - Wij moeten hierop antwoorden, dat zulks veelal moet worden toegeschreven aan de verkeerde of gebrekkige wijze, van zich den noodigen mist te bezorgen. Zoodra iemand, die deze onderneming in het klein begint, zich daartoe van eene koe of een' os bedient, is hij verpligt, boven het bebouwen van den grond, tot eigene voeding noodzakelijk, ook nog ter voeding van dit beest een ander stuk gronds te bewerken, en dikwijls nog het hooi te koopen. Daar nu de krachten van een huisgezin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig verder reiken, dan om éénen morgen gronds te bearbeiden, zoo heeft hetzelve, in dit geval, hulp noodig, en deze verslindt een gedeelte van het inkomen; terwijl, indien de onderneming bij de bekrompene middelen, ter beschikking van zulk een gezin staande, nog verder wordt uitgebreid, de arbeidsloon in dezelfde evenredigheid vermeerderd wordt, en dikwerf door den schralen oogst, vooral bij eene ontoereikende bemesting, niet wordt goed gemaaktGa naar voetnoot(*). Wie daarentegen slechts éénen morgen gronds met eigene handen en eigen' mist bebouwt, verdient den arbeidsloon in zich zelven; en al reikten de gewonnen vruchten slechts toe, om boven de eigene konsumtie zoo veel te verkoopen, als de waarde van arbeid en mist bedraagt, dan nog zou de arbeid, daaraan besteed, een tamelijk onderhoud verschaffen; en hieraan is het dan ook toe te schrijven, dat de bebouwing van een grooter gedeelte heidegronds, dan met eigen handen en mist bewerkt kan worden, veel eer schadelijk dan voordeelig is; ten zij men, door bijzondere omstandigheden begunstigd, deze onderneming met kracht kan doorzetten. - Trouwens, daar in het herkrijgen der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee hoofdvereischten, grond en mist, voor eenen morgen lands, op de voorgestelde wijze geene bijzondere zwarigheden gelegen zijn, meenen wij te mogen aannemen, dat de voorgeslagene middelen aan het oogmerk waarschijnlijk zullen voldoen. Laat ons nu ook zien, op welk eene wijze de vereischte geldmiddelen tot deze onderneming met het minste bezwaar verkregen kunnen worden. De zekerheid, dat het ontwerp gelukken zal, zal hier wel het eerste vereischte zijn, om op eene milde bijdrage te kunnen rekenen. Doch, deze kan, naar ons inzien, nimmer vooraf, ook niet door het beste vertoog, volledig verkregen worden: de ondervinding, en deze alleen, kan hieromtrent uitspraak doen. Eene eerste proefneming derhalve met 75 of 100 huisgezinnen schijnt mij het geschiktste middel toe, om deze zekerheid te erlangen. Hiertoe zou aanvankelijk eene som van vijftig of zestig duizend gulden gevorderd worden, en wanneer velen, die in het lot eener talrijke behoeftige klasse belang stellen, genegen zijn hiertoe bij te dragen, hoe gering zal dan voor ieder die bijdrage, - vooral in klassen, naar het betrekkelijk vermogen der ingezetenen afgedeeld, - niet worden! - Ook het aannemen der goederen, door de Armen-direktie vervaardigd, tegen eene zekere som jaarlijks, door ons opgegeven als een volstrekt vereischte, om de behoeftigen tot den arbeid op te leiden, en hun gedurende de eerste jaren, dat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het land overgebragt zijn, een bestaan te verschaffen, vordert, indien het aantal der deelnemers slechts eenigermate aan onze bevolking geevenredigd is, geene belangrijke opoffering, en kan dus als zeer wel verkrijgbaar aangemerkt worden. De wijze, op welke de proef zelve moet genomen worden, zal men in het Vierde Hoofdstuk, geheel aan het praktisch gedeelte des onderwerps toegewijd, aangewezen vinden. Genoeg zij het, hier aan te merken, dat, bij mislukking, het verlies voor ieder' bijzonder' deelnemer zeer gering zal zijn, en dat daarvan geene nadeelige gevolgen van eenig belang zijn te wachten; daarentegen blijkt het uit deze proefneming, dat aan de uitvoering des ontwerps geene onoverkomelijke zwarigheden verbonden zijn, dat de grond de vereischte voordeelen kan opbrengen; verder dat een tijd van drie jaren toereikend is, om één' morgen gronds in staat van kultuur te brengen, en de bebouwers in staat te stellen, om vervolgens in hunne eigene behoefte te voorzien, - dan ook kan het niet moeijelijk vallen, den deelhebbers in deze onderneming eene billijke vergoeding voor hunne voorschotten te verschaffen. Immers, reeds in het derde jaar, nadat men aangevangen heeft het huisje te bouwen, is de bewoner, gelijk wij zullen aanwijzen, in staat, van de opbrengst zijns akkers, ƒ25: - huur te beta- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lenGa naar voetnoot(*). Indien wij voor erfpacht van den grond jaarlijks ƒ2: 50 - en voor onkosten van administratie enzv. mede ƒ1: 50 - stellen, dan zal er ƒ21: - overschieten, en dus aan ieder deelnemer nagenoeg 5 pCt. interessen kunnen betaald worden (het te doene uitschot voor ieder huisgezin op ƒ400: - rekenende). En daar tevens de grond van jaar tot jaar meerder waarde verkrijgt, en de huur bij wanbetaling op de voortbrengselen van den grond verhaald kan worden, zoo heeft het voorgeschoten kapitaal reeds een vrij zekerder waarborg dan de vreemde Effekten verschaffen kunnen. Men mag derhalve aannemen, dat, indien de proef aan de verwachting voldoet, de uitgeschotene kapitalen, al had men zelfs nog eenige buitengewone uitgaven te rekenen, 5 pCt. zullen kunnen opbrengen, en op een' vrij zekeren voet zullen zijn uitgezet. Dan, daar wij vooronderstellen, dat de fondsen zullen voortspruiten uit eene geringe jaarlijksche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kontributie, en het kapitaal, door ieder deelnemer opgeschoten, slechts gering kan zijn, - dus ook de interest daarvan onbeduidend, - zouden wij liever wenschen het geheel inkomen tot een ander einde bestemd te zien, en wel tot eene toevlugt en waarborg bij onvoorziene rampen. Wanneer b.v. 2000 deelnemers in een' korter' of langer' tijd, naarmate de jaarlijksche bijdragen hooger of lager gesteld worden, 1000 gezinnen op het land gevestigd hebben, dan zullen uit de jaarlijksche inkomsten, op ƒ20,000: - geschat, 80 aandeelen, ieder van ƒ250: -, betaald kunnen worden aan zoodanigen der deelhebbers, die zelven uit den gelukkigen toestand, waarin zij thans verkeeren, tot behoefte vervallen mogten; en daar dit getal vier op de honderd bedraagt, dus een grooter aantal, dan doorgaans in één menschengeslacht van den gegoeden staat tot armoede komt, zoo is dan ook hierin voor ieder' deelhebber een toereikende waarborg gelegen, dat geen hunner immer tot die laagte kan wegzinken, dat hij broodsgebrek hebben zoude. Het is inderdaad niet te voorzien, dat het getal van behoeftigen zoo dra tot deze hoogte zal aangroeijen bij die klasse van menschen, tot welke wij de deelnemers rekenen te behooren; en zoo dit geene plaats heeft, dan zal er in den eersten tijd jaarlijks een aanzienlijk overschot van de inkomsten kunnen worden opgelegd, en daardoor in het vervolg de som van uitdeeling vermeerderd, of aan een grooter aantal behoeftigen onderstand verschaft. Dewijl nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het menschelijk geslacht in ons Land zeer langzaam vermenigvuldigt, en daartegen het fonds moet aangroeijen, naar gelang de gelden, die jaarlijks worden uitgedeeld, minder bedragen dan de inkomsten, zou men kunnen bepalen, dat, bij overlijden der beide ouders, die de vereischte som tot het stichten eener zoodanige kolonie hadden gefourneerd, aan eider hunner kinderen een half aandeel in het algemeene fonds zou te beurt vallen, om, mogten zij tot armoede vervallen, daaruit eene geëvenredigde bedeeling te erlangen. Indien echter de ouders voor twee aandeelen geteekend hadden, zoude aan ieder hunner kinderen een geheel aandeel kunnen worden verzekerdGa naar voetnoot(*). Welligt zal men hiertegen inbrengen, ‘dat deze bepaling soms zeer onbillijk kan zijn, daar op deze wijze familiën, die aanvankelijk slechts één aandeel bezaten, er vele verkrijgen kunnen.’ - Hierop moeten wij antwoorden, dat men deze inrigting meer als eene stichting van weldadigheid, dan als een voorwerp van bijzonder belang of winstrekening, te beschouwen heeft. Ook is het zeer wel mogelijk, dat, indien thans de ééne familie boven de andere bevoordeeld wordt, zulks in het tweede of derde geslacht aan andere familiën te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beurt valle; en daar langs dezen weg alleen, ieder voor zich in zijne nakomelingen een' voldoenden waarborg bekomen kan, dat niemand hunner tot den staat van volstrekte behoefte zal vervallen, schijnt mij dit voordeel meer verkieslijk, dan datgene, wat door eene meer geëvenredigde uitdeeling te verkrijgen is. Uit den regel van het versterfregt moet tevens volgen, dat de aandeelen nimmer aan de zijlinie vervallen kunnen, maar alleen van ouders op kinderen overgaan, en deze linie uitstervende, derzelver aandeelen aan de stichting vervallen. Kortom, de geheele inkomst wenschten wij te hebben aangemerkt als een familiefonds, bestemd, om in de onverwachte ongelukken, die den opzigteren of hunnen kinderen mogten overkomen, te voorzien. Zelfs zou het mogelijk zijn dit fonds, door eene kleine jaarlijksche bijdrage van ieder' deelhebber, te vergrooten, en de weldadige vruchten daarvan te doen strekken tot onderhoud van zoodanige weduwen, en opvoeding van zulke weezen, wier echtgenooten en ouders in de oprigting daarvan hebben deel genomen, en die naderhand, door den wisselenden loop der aardsche zaken, tot min gunstige omstandigheden gebragt worden. Iets meer bepaald hiervan te zeggen, is, zoo lang eene dadelijke proefneming niet stellig beslist heeft, op welke voordeelen men rekenen kan, niet wel mogelijk. Genoeg is het, te hebben doen zien, dat het belang der kontribuabelen in deze on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derneming zeer wel met dat der behoeftigen te vereenigen is, en dat men dus in alle opzigten op eene milde deelneming mag hopen. Dan, niet alleen bepaalt zich het voordeel der deelneming tot den meer gegoeden stand: ook de min gegoede kan in zijn eigen belang eene krachtige aansporing daartoe vinden; inzonderheid zulke lieden, die wel van hun dagelijksch beroep bestaan kunnen, doch wie in den ouderdom veelal het treurigst lot verbeidt. Indien b.v. 2,000 dezer lieden ieder wekelijks 2½ stuivers, of jaarlijks ƒ6: 50 bijdragen, dan kunnen, in 25 jaren, zoo door middel dezer opbrengsten, als door de interessen, die de huurders in dat tijdvak opgebragt hebben, 1,000 behoeftige huisgezinnen op de heide worden overgevoerd, en ook dezen eene gelijke huur betalende als de voorgaanden, kan aan al de nog levende deelhebbers eene naar hunne omstandigheden geregelde uitdeeling van de inkomsten geschieden; - zelfs zou men, indien dit meer met hunne belangen en wenschen strookte, aan de zoodanigen, die zekere jaren bereikt hadden, huisjes, naarmate dezelve openvielen, kunnen inruimen, en zoo zij tot den arbeid onbekwaam mogten geworden zijn, hen in de gelegenheid stellen van een' knecht te houden, of een' kleinen winkelhandel te doen. De middelen hiertoe konden uit de inkomsten gevonden worden; want indien de gezamenlijke huurders van 1,000 huisjes ieder ƒ25: - jaarlijks betalen, dan zullen deze penningen, aan 300 of 400 deelhebbers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaarlijks uitgereikt, dezelven in staat stellen, om ƒ50: - tot ƒ70: - aan een' knecht te besteden, die tevens van den akker kan worden gevoed, dewijl de huisgezinnen van oude lieden zelden zoo talrijk zijn, als die der familiën van middelbare jaren. En daar de vruchtgebruiker, wanneer een knecht den akker bebouwt, zeer wel ƒ25: - jaarlijksche huur betalen kan, zoo kan dan ook dit voorregt tot de weduwen der deelhebbers worden uitgestrekt. Geene spaarbank voorzeker kan, met eene zoo geringe bijdrage, iemand het vooruitzigt verschaffen, dat een huisvader, na den ouderdom van 50 tot 55 jaren bereikt te hebben, voor het overige van zijn leven eene bruikbare woning bezitten, en dat een knecht voor hem het levensonderhoud verschaffen zal. Ook te dezen aanzien, echter, worden nog menige bijzondere bepalingen vereischt, b.v. hoedanig te handelen, wanneer iemand vóór den afloop des tijds, welken hij verpligt is de kontributie vol te houden, overlijdt, - of wel, na verscheidene jaren gekontribueerd te hebben, daartoe onvermogend wordt. Dan, ook tot deze schikkingen wordt eene naauwkeurige kennis gevorderd, zoo van de kosten als van de voordeelen dezer onderneming, welke de ondervinding alleen ons kan doen verkrijgen. Boven deze bijdrage van 2½ stuivers wekelijks tot het fonds, zal ieder deelhebber van deze klasse, gelijk men zich uit het voorgaande herinnert, nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verpligt zijn, wekelijks voor 2 stuivers aan saaijet, garen en linnen van de Inrigting aan te nemen, dewijl deze middelen gevorderd worden, om aan die behoeftigen, welke aanvankelijk den grond ontginnen, arbeid en een bestaan te verschaffen; doch, wij hebben boven gezien, dat dit slechts een gering bezwaar voor ieder wel gesteld huisgezin kan opleveren. Ook het belang derhalve van de burgerlijke klasse kan haar aansporen, om aan deze inrigting dadelijk deel te nemen; en daar derzelver voordeelen voor alle standen zeer aannemelijk te maken zijn, meenen wij te mogen vaststellen, dat, zoodra eene voorafgaande kleine proeve de gegrondheid der gemaakte berekeningen bewezen heeft, het aan geene deelnemers en bijdragen ontbreken zal, en dat daardoor de middelen verkregen zullen worden, om deze onderneming met kracht door te zetten, en in weinige jaren het grootste gedeelte onzer daartoe geschikte armen op de thans woest liggende gronden over te brengen. Om dit oogmerk nog meer te bevorderen, zal het dan ook wenschelijk zijn, de kontributiën zoodanig te zien ingerigt, dat ieder naar vermogen daarin deel nemen kan, en dat de min gegoede bij kleiner bijdragen in een langer tijdsbestek dezelfde voordeelen erlange, die de rijke, bij ruimer bijdragen, in een' korter' tijd verkrijgt. Te dien einde zouden de deelnemers in vier klassen kunnen wor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den verdeeld, en uit het fonds van elke klasse zoo vele huisjes worden aangebouwd, als de kontributie en het getal der deelnemers toeliet. In de 1ste klasse b.v. zou de kontributie voor ieder jaarlijks ƒ40: -, gedurende vijf jaren, bedragen, en ƒ30: - voor aan te nemen verwerkte stoffen. - Door 2,000 zoodanige deelnemingen zouden, in den tijd van vijf jaren, 1,000 familiën op het land kunnen worden overgebragt. Voor de 2de klasse zou de kontributie op tien jaren bepaald zijn, en dezelve jaarlijks ƒ20: - met ƒ16: - aan verwerkte stoffen bedragen. Voor de 3de klasse zouden vijftien jaren kontributie bepaald zijn, jaarlijks ter somma van ƒ13: 50, benevens ƒ10: - aan verwerkte stoffen. De 4de klasse zou, gedurende vijf en twintig jaren, op eene jaarlijksche bijdrage van ƒ6: 50, benevens ƒ5: - aan stoffen, kunnen gesteld worden. Alles onder zoodanige nadere bepalingen, als de ondervinding zal doen zien noodzakelijk te zijn. Het spreekt van zelf, dat ieder het regt behoort te hebben, om de jaarlijksche bijdragen in ééns of in termijnen te voldoen, en dat men, des verkiezende, eene grootere hoeveelheid arbeids kan bestellen. Ook moet het te allen tijde aan de deelhebbers vrijstaan, hunne kontributie te doen ophouden. In zoodanig geval echter zouden de reeds betaalde sommen ten voordeele der Stichting vervallen, en alleen in bijzondere gevallen, bij het Reglement te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepalen, aan de deelhebbers teruggave of schadeloosstelling geschieden. Bij een uitvoerig Reglement, gegrond op de door proefneming verkregene resultaten, zouden al deze voorwaarden nader moeten gewijzigd, en de bijzondere omstandigheden bepaald worden, die deze deelnemers of derzelver afstammelingen regt gaven, om op onderstand aanspraak te maken. Meer hiervan thans te zeggen, zou ongepast zijn. Genoeg zij het, de hoofdomtrekken der Inrigting, en de wezenlijke gronden te hebben aangewezen, welke, bij een' goeden uitslag der te nemen proeve, op eene vereischte, ruime deelneming kunnen doen hopen. Dan, indien wij ons ook al vleijen mogen de middelen gevonden te hebben, vereischt, om onze talrijke behoeftige Landgenooten tot den arbeid op te leiden, hen in staat te stellen van gedurende de eerste jaren, op de heide overgebragt, te bestaan, hen de genoegzame miststoffen, ter ontginning en bebouwing van een' heidegrond gevorderd, te doen verkrijgen, - gelijk ook, om de tot deze geheele onderneming vereischte fondsen te bekomen, - en alzoo voldaan te hebben aan al de vorderingen (postulaten), die wij tot het wel gelukken daarvan in den aanvang van dit Hoofdstuk als noodzakelijk hebben vooruitgesteld; - zoo zal hierdoor toch nog niets meer verkregen zijn dan het bewijs der mogelijkheid, om de thans aanwezige behoeftigen in een' beteren toestand te verplaatsen; maar geens- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zins zou daardoor de oorzaak der armoede in de toekomst zijn weggenomen, daar wij dezelve als een onvermijdelijk gevolg onzer maatschappelijke inrigtingen hebben leeren kennen, waarvan de uitwerkselen dus alleen vernietigd kunnen worden door zoodanige middelen, die bij voortduring de maatschappelijke oorzaak der armoede bestrijden. Daar echter deze hulpmiddelen, van hoeveel belang ook anders, slechts later werken moeten, en voor vele nadere wijzigingen vatbaar zijn, zullen wij ons vergenoegen met dezelven slechts kortelijk aan te stippen. Het lijdt geenen twijfel, of niet, indien de kinderen der op het land verplaatste armen hunne ouders in woonplaats, arbeid en beroep vervangen, de uitbreiding van dit geslacht (het gewoon uitwerksel van een' gezonden dampkring en van toereikende levensmiddelen) weldra menschen zoude opleveren, die geen verblijf meer in de nieuwe Kolonie konden vinden, en welke men dus naar elders zou moeten verzenden, of eene tweede Kolonie voor hen stichten. Bovendien zou de maatschappij tevens belast blijven met de zorg voor alle zoodanige personen, die in het vervolg van tijd, door een' zamenloop van omstandigheden, van den meer gegoeden tot den behoeftigen stand gebragt werden; en in zoo verre zou dan dit hulpmiddel slechts van een zeer bepaald nut zijn, en ten aanzien der algemeene maatschappij hoofdzakelijk geene andere uitwerking hebben voortgebragt, dan dat men hare thans behoeftige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leden naar elders had verplaatst, terwijl voor het overige, en ten aanzien der toekomst, de omstandigheden der nationale armoede dezelfde zouden blijven, en dezelfde nieuwe aanwas der verarming, als het gevolg der maatschappelijke inrigtingen, bestendig zou te vreezen zijn. Het is derhalve van belang, het aankomend geslacht der armen in staat te stellen, om met hoop op goed gevolg in de maatschappij terug te keeren, en langs dezen weg voor zich zelven een bestaan te vinden, in de Kolonies voor anderen weder plaats makende. Hiertoe echter wordt gevorderd, dat zij, die tot deze verplaatsing bestemd zijn, bij de vereischte ligchaamssterkte en gewoonheid aan den veldarbeid, tevens eenige eerste kundigheden en een zedelijk karakter bezitten, gelijk ook eenige middelen, die doorgaans tot den eersten stap in elke nieuwe loopbaan noodzakelijk zijn. Van al deze vereischten voorzien, mag men hopen, dat zij in eenen Staat, gelijk de onze is, - in welken nog jaarlijks duizende vreemdelingen uit naburige Landen overkomen, om door het verrigten van den veldarbeid, gedurende eenige weinige maanden, voor een geheel jaar hun bestaan te zoekenGa naar voetnoot(*), - dezen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zullen kunnen vervangen, en het noodig onderhoud verdienenGa naar voetnoot(*). Laat ons thans zien, op welk eene wijze men zou kunnen in staat gesteld worden, om hun de opgegevene vereischten te verschaffen. Lichaamskrachten en gewoonheid aan arbeid zijn veelal gevolgen van een' gezonden dampkring, van goed voedsel en gestadige oefening. De gezonde dampkring hangt voornamelijk af van eene goede keuze des bodems, waarop de Kolonie gevestigd wordt, en is op hooge heidegronden vrij algemeen. Goed voedsel en ligchaamsoefening zullen zij ligte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk verkrijgen, zoo door eene goede huishoudelijke inrigting, als door de gewoonte om van jongs af met hunne ouders te arbeiden, inzonderheid, zoo hieromtrent Reglementen wierden gemaakt, waaraan ieder, die in de Kolonie wordt opgenomen, verpligt zou zijn zich te onderwerpen, alvorens daarin te worden toegelaten. Het verstandelijk en zedelijk onderwijs intusschen, als vooral van geen minder belang, zal de hoogste aandacht verdienen, dewijl dit als het eenige middel moet beschouwd worden, om deze klasse van menschen, veelal tot den laagsten trap van verbastering weggezonken, wederom uit hunnen dierlijken staat op te beuren en te veredelen. Het spreekt van zelf, dat eene stichting, waartoe allerlei leden der maatschappij geroepen worden, en in welke wij dus hopen leden van al de onderscheidene Godsdienstige gezindheden te zullen aantreffen, niet aan het één of ander heerschend kerkelijk leerstelsel, noch aan deszelfs onderwijzing, kan verbonden worden; zuivere zedelijkheid, gegrond op het hoog beginsel van liefde tot God en de naasten, door alle Kerkgenootschappen omhelsd, moeten hier ten grondslage gelegd worden. Aan alle leden moet de vrijheid gelaten worden, om zich het onderwijs in een of ander Godsdienstig leerstelsel naar keuze te verschaffen, en van den openbaren Godsdienst, die in de naburige dorpen wordt uitgeoefend, naar verkiezing gebruik te maken. Het is te voorzien, dat zij van deze vergunning, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of liever, van de toekenning van dit hun onbetwistbaar regt, een nuttiger gebruik voor zich zelven zullen maken, naarmate hun verstand meer opheldert, en het hart met meer vastheid de zedelijke beginselen, hun ingeprent, aankleeft. Aan het laatste vereischte eindelijk: hun eenige middelen te verschaffen, om, na den dood hunner ouderen, met eenig vooruitzigt op fortuin de wereld in te treden, kan, naar ons inzien, op de volgende wijze eenigermate voldaan worden. Men zal zich onzen voorslag herinneren, om aan ieder huisgezin der Kolonie, behalve de twee morgen bouwgronds, nog een' derden morgen toe te staan ter bearbeiding. Deze laatste grond zou door elk' huisvader tot een sparrebosch kunnen worden aangelegd. Gedurende zijn leven zou hij daarvan de vruchten kunnen genieten, zonder nogtans in eenig geval ander of meer hout te mogen hakken, dan welks wegkapping de goede opgroei van het bosch zelf noodzakelijk maakte. Bij zijn overlijden behoorde hetzelve gewaardeerd, door het algemeen Armenbestuur overgenomen, en een gedeelte van de waarde, naar de omstandigheden te bepalen, aan zijne kinderen, bij meerderjarigheid, uitgekeerd te worden. De volgende eigenaar zou, tegen genot der jaarlijksche inkomsten van het hout, de interessen van dit kapitaal, aan die kinderen betaald, moeten voldoen, en bij zijn overlijden zou andermaals een gedeelte der meerdere waarde, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bosch gedurende zijnen tijd mogt verkregen hebben, volgens eene billijke schatting, aan zijne kinderen moeten worden goedgedaan; tot dat eindelijk, op deze wijze voortgaande, en de boomen rooibaar geworden zijnde, het hout zoude worden verkocht, en het overschietende van de kooppenningen, na korting der voorschotten, aan de kinderen van den laatsten bezitter mede tot een' uitzet zoude verstrekken. Ook zou hierdoor welligt een middel te vinden zijn, om de nagelatene kinderen van vroegtijdig overledene ouders in de Kolonie te onderhouden, of wel, deze laatste en andere soortgelijke onkosten zouden, door eene kleine bijdrage der overige Kolonisten, gevonden kunnen en moeten worden. Op deze wijze kan men voor ieder geslacht, als het ware, de middelen voorbereiden, om hetzelve tot een' eigen' stand in de maatschappij terug te brengen, na hen, door eene geschikte opvoeding, voor zoo veel dit van het menschelijk vermogen afhangt, beveiligd te hebben tegen het lot, dat hunne vaderen getroffen heeft; en men zou tevens aan andere leden der maatschappij, intusschen door den loop der tijden ongelukkig geworden, eene zekere toevlugt in onverdienden tegenspoed hebben verschaft. Daar echter de maatschappij tegelijk in den gewonen regel van tijd tot tijd talrijker wordt, zoude men al de fondsen, die jaarlijks van de inkomsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overschieten, of uit de onderscheidene, door ons voorgestelde, kleine bijdragen herkomstig, behooren te bezigen ter allengsche uitbreiding der Kolonie, en op deze wijze gedurende eene reeks van jaren, misschien van eeuwen, - daar onze heidegronden uitgestrekt genoeg zijn, om een getal van 100,000, ja 200,000 familiën, op den voorgestelden voet, aan den kost te helpen, - in staat zijn de schadelijke gevolgen, die voor een gedeelte der natie in onze maatschappelijke inrigtingen gelegen zijn, zoo goed als weg te nemen, ten minste de gevaarlijke uitersten eener nationale armoede te weren. Dan, deze Stichting, zoo zeer voor uitbreiding vatbaar, en geschikt, om aan een groot aantal ongelukkigen onderstand te verschaffen, behoort, aan den anderen kant, niet de baarmoeder te worden van nieuwe nadeelen, gelijk het geval dan zou kunnen worden, wanneer de zekerheid, van hier een dragelijk lot te zullen erlangen, de luiheid, achteloosheid en verkwisting onder de overige leden der maatschappij aanmoedigde. Om dit voor te komen, behoorde niemand bij vervolg in de Kolonie te worden toegelaten, die niet bewijzen kan buiten zijne schuld tot armoede vervallen te zijn, of tot de tegenwoordig bedeeld wordende te behooren. De zoodanigen echter, die een' toereikenden tijd in de Werkhuizen gearbeid, en bewijzen van hunnen ijver en hun goed gedrag gegeven hadden, zouden daarin kunnen worden opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens zouden allen, die zich in de Kolonie zelve niet wel gedroegen, moeten beschouwd worden als verbrekers van het met hen aangegaan kontrakt, en als zoodanig weggezonden, of wel, indien het regt daartoe kan verkregen worden, voor een' korter' of langer' tijd in de Werkhuizen van den Staat opgesloten. Ten einde voor te komen, dat ook deze of gene Gemeente niet dikwerf, ten koste van anderen, zich ontdoe van hare armen, behoorde het een vaste regel te zijn, dat het getal van armen, uit elke Gemeente in de Kolonie op te nemen, zoo veel mogelijk geëvenredigd worde aan de bijdrage, door dezelve verstrekt. Eindelijk moeten wij hierbij voegen onze vaste overtuiging, dat eene levendige en duurzame belangstelling in het wel gelukken van de voorgestelde onderneming een der beste middelen is, om derzelver gelukkige uitvoering te bevorderen, en dat derhalve alles, wat aan die belangstelling bevorderlijk kan zijn, ten hoogste de aandacht van het Publiek waardig is. - Hiertoe komt ons niets meer geschikt voor, dan het uitgeven van een Dagblad, waardoor de aandacht der natie bij aanhoudendheid op dit onderwerp gevestigd werd, en aan haar van alle belangrijke gebeurtenissen en schikkingen, daartoe betrekkelijk, verslag gedaan. Daar echter schier geen onderwerp op zich zelf, van welken aard dan ook, op den duur eene onafgebrokene be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
langstelling verwekken kan, maar dikwerf eene ééntoonige herhaling daarvan, juist integendeel, verveling en walging veroorzaakt, - zouden in dat Dagblad tevens zoodanige andere stoffen verhandeld kunnen worden, als meest geschikt zijn, om de algemeene belangstelling te verdubbelen, gelijk b.v. het nieuws van den dag, aankondigingen van binnen- en buitenlandsche nieuwe Werken, inzonderheid die, op het groote onderwerp min of meer betrekkelijk, bij voorb. over Staatshuishoudkunde, Volkswelvaart, Landbouw, Fabrijkwezen, Koophandel, Neringen en Handwerken, enzv., met eene korte beoordeeling derzelven; benevens alle zoodanige onderwerpen en verhandelingen, welke aan den éénen kant verlichting, beschaving, en volksgeluk bevorderen kunnen, en aan de andere zijde door een denkend Publiek met graagte gelezen worden. Overigens behoorde er niets verzuimd te worden, wat strekken konde, om zulk een Blad, zoo ten aanzien van inhoud als vorm, voor het algemeen belangrijk te maken. Het schrijven van zoodanig een Dagblad vordert, behalve de vrijwillige bijdragen van kundige mannen in ons Vaderland, voorzeker meer dan ééne bekwame pen; en zullen dezel zich dagelijks onafgebroken daarmede bezig houden, dan behooren de Schrijvers daartoe ook eene aanmoediging te vinden in eene aan hunne moeite geevenredigde bezoldiging; en daar deze kosten wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt door de opbrengst van het Blad zelve niet genoegzaam zouden kunnen bestreden worden, zonder deszelfs prijs al te hoog te stellen, om algemeen verkrijgbaar te zijn, zal het noodzakelijk zijn, met de uitgave daartoe de kas der algemeene inkomsten in zoo verre te belasten, als dezelve door het debiet tot een' zeer gematigden prijs niet kan worden goed gemaakt. Dit Dagblad behoorde ten minste twee malen in de week uit te komen. De vorm der gewezene Fransche Leydsche Kourant, te voren door den Heer e. luzac geschreven, zou misschien daarvoor de geschiktste zijn. De laatste bladzijde van hetzelve zou geheel of ten deele kunnen worden ingeruimd aan zoodanige annonces, als geschikt waren, om menschen aan arbeid te helpen, voornamelijk in het geval, wanneer zich een bediende buiten dienst wilde aanbevelen, of een Fabrikeur of ander Werkman, om arbeidsvolk verlegen, daarvan openlijk kennis verkoos te geven. In alle zoodanige gevallen zouden de advertentiën gratis, of tegen eene zeer geringe betaling, kunnen geplaatst worden. Dan, met hoe vele andere nuttige voorstellen zou dit Hoofdstuk niet kunnen verrijkt worden, indien wij uit den grooten voorraad, reeds door zoo vele kundige Schrijvers aan de hand gegeven, slechts het beste wilden kiezen! Blijkbaar ontbreekt het niet aan hulpmiddelen, om het treurig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lot onzer talrijke armen te verbeteren, noch aan den goeden wil der Natie, en van bijzondere personen, om daarvan gebruik te maken; maar wel aan het toereikend vermogen, om al de waarlijk nuttige voorstellen te verwezenlijken, en door dadelijke proefneming te beslissen, wat in dezen uitvoerlijk en het meest voordeelig zij. Zoodanig een vermogen of fonds daar te stellen, zal dan ook het eerste zijn, dat ter bereiking van het groote doel behoort te geschieden, en het eenig middel, om de nuttigste voorstellen met de daad ten uitvoer te brengen. Al wat daartoe vereischt wordt, behoort eigenlijk tot het praktisch gedeelte dezer Verhandeling, eu dus tot het volgend Hoofdstuk, waarin wij trachten zullen, den weg aan te wijzen, langs welken ieder lid der maatschappij, genegen om werkdadig deel te nemen aan de pogingen, om het lot onzer armen te verbeteren, gelegenheid ter vruchtbare medewerking vinden kan. Dit Hoofdstuk zullen wij besluiten met de aanmerking: dat, - daar het eerste middel, om den staat der armen te verbeteren, namelijk, hun fabrijkmatigen arbeid te verschaffen, thans door ons genoegzaam ontvouwd is, en de mogelijkheid daarvan door de reeds bestaande Haagsche Armen-inrigting wordt bewezen, - het ook geenen twijfel duldt, of, met de vermeerdering en verzekering van het debiet, dit middel verder kan worden uitgebreid, en dus aan ieder werkzaam mensch, als het ware, de loopbaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot zelfbehoud geopend is, die dezelve met vrucht betreden kan, en waardoor men tevens kan worden in staat gesteld, om, door proefneming, over de waarde der verdere hulpmiddelen uitspraak te doen. Een vertoog aangaande de wijze dezer proefneming van het hoogst belang zijnde voor de zaak, wier behandeling wij ons hebben voorgesteld, en tevens geschikt, om over de reeds door ons gedane voorslagen het meeste licht te verspreiden, - zullen wij thans opzettelijk daartoe overgaan. |
|