Verhandeling over de mogelijkheid, de beste wijze van invoering, en de belangrijke voordeelen eender algemeene armen-inrigting in het Rijk der Nederlanden, door het vestigen eener Landbouwende Kolonie in deszelfs Noordelijk gedeelte
(1818)–Johannes van den Bosch– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||
Over de wijze, om de voorgeslagene middelen ter verbetering van den staat der Armen dadelijk in werking te brengen.In het voorgaande Hoofdstuk hebben wij de middelen doen kennen, die, naar ons inzien, zouden kunnen strekken, om den toestand en het lot der lagere volksklasse, inzonderheid der behoeftigen, te verbeteren, en het is ons gebleken, dat het aanleggen eener fabricerende en landbouwende Kolonie van armen op onze nog onbebouwde heidevelden als het geschiktste middel daartoe mag worden aangemerkt. Thans zullen wij overgaan tot het onderzoek, op welk eene wijze deze voorslag zou kunnen worden toegepast en in werking gebragt. Ook hier, gelijk in het vorige Hoofdstuk, zullen wij meer uitvoerig handelen over hetgeen als volstrekt vereischte ter bereiking van het oogmerk beschouwd kan worden, en daarentegen het minder belangrijke slechts kortelijk aanstippen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||
Het allereerste vereischte ter uitvoering des voorgestelden ontwerps is voorzeker eene geschikte Direktie, door welke de middelen, daartoe vereischt, worden bepaald, aangewezen en bewerkstelligd, en aan welke tevens het beheer en oppertoezigt der werkzaamheden en der Kolonie is toevertrouwd. Thans mogen wij ons vleijen, dat in ons Vaderland, door de vereenigde pogingen van welwillende menschenvrienden, zoodanig een Bestuur, hoofdzakelijk het in werking brengen der voor onze Armen-inrigting nuttige voorstellen ten doel hebbende, dadelijk zal worden daargesteld, - bekend met de beginselen, die daaraan ten grondslage moeten verstrekken, en overtuigd, dat de middelen wel gekozen zijn. Veilig kunnen wij dan ook eene zoodanige Inrigting als werkelijk aanwezig vooronderstellen, en tot de middelen zelven, om die in werking te brengen, overgaan. De noodzakelijkheid eener proefneming daaromtrent, en de bezwaren, aan de uitvoering er van verbonden, zijn ook reeds door ons ontvouwd. Na te gaan wat hiertoe gevorderd wordt, en hoe dit een en ander aan te wenden, behoort derhalve het eerste gedeelte onzer nog overige taak uit te maken. Nemen wij aan, dat deze proeve met een honderdtal huisgezinnen genomen worde, op den door ons voorgestelden voet en wijze, dan zal daartoe, in de eerste plaats, eene som van ƒ50,000: - | |||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
of ƒ60,000: - gevorderd worden, omdat de uitgaven bij den aanvang grooter zullen zijn, dan in het vervolgGa naar voetnoot(*). In de tweede plaats zal bij inschrijving moeten worden gezorgd voor een genoegzaam debiet, door ons aangewezen, om de vrouwelijke leden der huisgezinnen, gedurende de eerste jaren, in staat te stellen tot het verdienen van het noodig onderhoud, door middel van het Spinnewiel. De som, hiertoe voor ieder gezin jaarlijks benoodigd, hebben wij boven op ongeveer ƒ150: - bepaald. Het zal dus aanvankelijk noodig zijn, zich van een debiet van ongeveer ƒ15,000: - aan garen, saaijet en grof linnen te verzekeren. Ter verkrijging der hiertoe noodige penningen, schijnt ons eene inschrijving en tevens eene kollekte het meest geschikte middel te zijn. Men zou te dien einde een beknopt Prospectus kunnen doen drukken en uitdeelen, houdende eene opgave, zoo van het oogmerk, als van de middelen daartoe in het werk te stellen, benevens eene aanwijzing van de voordeelen, welke de deelnemers, de armen, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
en de Staat zelf, bij een' goeden uitslag, zich daarvan mogen beloven. Dit Verslag zoude postvrij kunnen gezonden worden aan alle hoofden der plaatselijke Besturen, gelijk ook aan alle Leeraren der onderscheidene Godsdienstige gezindheden in ons Vaderland, met verzoek, om de leden hunner Gemeenten aan te moedigen, tot het bedoeld weldadig oogmerk mede te werken, en op daartoe aan derzelver huizen rond te brengen, gelijk vervolgens van daar weder af te halen lijsten, voor eene zekere som naar vermogen in te teekenen. Zeker, indien men de uitvoering als mogelijk beschouwen mag, zou men onregt doen aan het milddadig karakter onzer Natie, indien men twijfelen wilde, of er niet voor meer dan de opgegevene som zoude worden geteekend: de zoo dikwijls herhaalde milde bijdragen, ten behoeve van verarmden en door eenig ongeluk van alles beroofden ingezameld, en dat in tijden van de allergrootste bekrompenheid, zijn hiervoor zoo vele schitterende waarborgen. Men denke slechts aan het zoo aanzienlijk fonds, in en na 1815 ten behoeve der door den oorlog gekwetsten en verdere ongelukkig gewordenen zamengebragt, en men legge alle bekommernis daaromtrent vrijmoedig af! Vermits dan deze nationale bijdrage waarschijnlijk het benoodigde eerder zal overtreffen, zoo behoorde er bepaald te worden, dat de inzameling der inge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||
schrevene penningen alleen deelsgewijze en in zoo verre geschieden zal, als de omstandigheden zulks zullen vorderen, en dat deze inning om de drie maanden, telkens voor ¼ der volle som, zal plaats hebben, tot dat het geheele bedrag der inteekeningen, op deze wijze, door de Direktie zal bekomen zijn. Ter verzekering van het vereischte debiet der te verwerken stoffen zal tevens ieder, bij rond te zenden besloten biljetten, worden uitgenoodigd, om te teekenen voor de aanneming eener zekere bepaalde hoeveelheid van [garen, saaijet en] linnen tegen den prijs van 12, 15 of 20 stuivers de elGa naar voetnoot(*) ieder jaar, hetzij in ééns of maandelijks te ontvangen. De monsters van dit linnen kunnen, des noods, mede rondgezonden, of op bepaalde plaatsen ter bezigtiging gesteld worden. Gelukt het, langs dezen weg de vereischte débouchés ter vertiering van de gemaakte goederen der | |||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||
Armen-instelling te vinden, dan zal men overgaan, om die armen, welke genegen zijn, om leden te worden der op te rigten KolonieGa naar voetnoot(*), uitnoodigen, om zich daartoe aan te melden. Uit dit getal zal men aanvankelijk honderd huisgezinnen uitkiezen, - zoo veel mogelijk uit alle oorden, waar de inteekening met de meeste vrucht geschied is, getrokken, - die de meeste geschiktheid tot het oogmerk bezitten, waartoe vooral middelbare jaren, gezondheid, krachten, en eene eenigzins talrijke familie van reeds aankomende kinderen gevorderd wordenGa naar voetnoot(†); en vooral zal het zedelijk gedrag hierbij in aanmerking behooren te worden genomen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||
Indien daartoe mogelijkheid was, zoude men met eene of meerdere der reeds bestaande Armen-inrigtingen eene overeenkomst kunnen treffen, om aan deze kolonisten aanvankelijk arbeid te verschaffen, op denzelfden voet, als zulks thans omtrent andere armen plaats heeft, (waartoe het Armen-instituut van den Haag mij, om meer dan ééne reden, zeer geschikt schijnt te zijn), en onder voorwaarde, dat men van die Armen-inrigting of Inrigtingen eene zekere hoeveelheid verarbeide stoffen aannemen, en voorts eene billijke schadeloosstelling voor de daaraan verknochte moeite aan dezelven betalen zoudeGa naar voetnoot(*). Langs dezen weg zoude men ongetwijfeld het oogmerk bereiken, om met de meeste bezuiniging de nieuwe Kolonisten allengskens en zoetvoerig tot den arbeid op te leiden, en der vrouwelijke leden, ook van kinderlijke jaren, de bekwaamheid te doen verkrijgen, om door het spinnen van vlas ook op het land den kost te verdienen; terwijl men tevens | |||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||
in de gelegenheid zou zijn, om proefondervindelijk over haar zedelijk gedrag te oordeelen. De zoodanigen, die men bevinden mogt aan de verwachting niet te beantwoorden, zou men moeten weg zenden, en door anderen doen vervangen. Terwijl de nieuwe Kolonisten tot den hand-arbeid worden opgeleid, zal men van het Gouvernement, welks goedkeuring, betreffende de uitvoering des ontwerps, ondersteld mag worden reeds vroeger gevraagd en verkregen te zijn, een geschikt stuk heidegronds verzoeken, zoo veel mogelijk in onze noordelijke Provinciën gelegenGa naar voetnoot(*); en men zal zorgen, dat, bij aanbesteding, daarop honderd huisjes in behoorlijken afstand van, of nevens elkander, zoo als tot het doel en voor het belang der Kolonie oorbaarst zal worden gevonden, gebouwd worden, benevens eene woning voor den Opziener, - wien wij in het vervolg Direkteur zullen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||
noemen, - een werkhuis, en een klein magazijn. Terwijl men tevens, zoodra deze voltooid zijn, den Direkteur met eenigen der geschiktste armen derwaarts zenden zal, voorzien van de vereischte noodwendigheden, zoo tot voedsel, als tot huishoudelijk gebruik, werkgereedschappen, enzv., om tot de ontvangst der overige Kolonisten de noodige toebereidselen te maken. Aanvankelijk zal dezelfde handelwijze, als bij de Haagsche Armen-inrigting, gevolgd worden, dat is, men zal voor de armen doen koken; en de vrouwelijke leden van het huisgezin zullen het vlas, dat wij onderstellen bij de gemelde Armen-inrigting gereed te zijn gemaakt, om te kunnen gesponnen worden, mede naar huis nemen, en na het gesponnen te hebben, daarvoor loodjes ontvangen, voor welke zij benoodigd voedsel en kleeding bij den Direkteur bekomen kunnen. Het gesponnen garen wordt vervolgens aan de Stedelijke Armen-inrigting terug gezonden, aldaar getwijnd of geweven, en vervolgens aan de deelnemers, die daarvoor geteekend hebben, tegen kontante betaling afgeleverd. Ten aanzien der mannen merken wij aan, dat, hoezeer men vooronderstellen mag, dat zij bij de voornoemde Inrigting de hebbelijkheid, om eenige uren daags te werken, reeds verkregen hebben, evenwel de nieuwe veldarbeid, voor welken zij bestemd zijn, ook eene geheel nieuwe opleiding zal vereischen. Het zou inderdaad te veel verlangd | |||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||
zijn, indien men waande deze menschen, door eene lange werkeloosheid en slechte voeding ontzenuwd, bij eene onderneming van dezen aard aan hun eigen beleid en bestuur te kunnen overlaten. Wij achten het integendeel hoogst raadzaam, dezelven onder een behoorlijk toezigt en discipline te stellen, en de verordeningen, aan welke velen hunner reeds bij eenige der Armen-inrigtingen gewoon zijn geworden, met de noodige wijziging ook hier te doen voortduren. Te dien einde zal het dienstig zijn, hen in afdeelingen of sektiën, ieder 10 hoofden sterk, te schiften, en over elk tienmanschap een' bijzonderen Toeziener te stellen, die met den veldarbeid bekend is, waartoe men - zonder nogtans daarom eenen volstrekten militairen vorm aan het bestuur te geven, als van welken toch onze Natie in het burgerlijke afkeerig is, - bij voorkeur zoodanige soldaten of onderofficieren van ouden dienst zou kunnen gebruiken, die, eertijds uit den landbouwenden stand getrokken, thans, wegens eenig ligchamelijk gebrek, van hun pensioentje, door de duurte der levensnoodwendigheden, zeer bekrompen bestaan moeten. Dezen zou men, door eene matige toelage, en door hen, vrij van eigenlijken arbeid, alleen met het toezigt over en de onderrigting van hunne afdeeling te belasten, een beter lot bezorgen kunnen, en tevens door hen eene behoorlijke discipline en een waakzaam opzigt in de Kolonie invoeren. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||
's Morgens op een bepaald uur b.v. zouden de afdeelingen, ieder met haren Geleider of Toeziener aan het hoofd, door het luiden eener klok tot den arbeid kunnen worden opgeroepen. De Direkteur zou den arbeid moeten aanwijzen, die gedurende den dag verrigt zal worden, en de taak voor elke afdeeling bepalen. De Toezieners zouden op hunne beurt den arbeid, aan hunne afdeeling te beurt gevallen, tusschen de onderscheidene manschappen moeten verdeelen, en toezien dat niemand den arbeid verliet, alvorens aan zijne verpligting voldaan te hebben. Alle nalatigheid in dezen, en alle wederstreving aan billijke bevelen der meerderen, behoort, volgens een vastgesteld Reglement, met geldboete gestraft te worden, en afgetrokken van den loon, door de vrouwen wekelijks met spinnen verdiend. Deze gezamenlijke boeten kunnen tot premiën aan de ijverigsten worden uitgereikt. De geheel onwilligen en wederspannigen, of zedeloozen, behooren te worden weggejaagd. De taak, aanvankelijk den mannen opgelegd, zal ten uiterste gematigd zijn, en niet dan langzamerhand vergroot worden, en wel in evenredigheid dat de Kolonisten aan den veldarbeid gewennen. Overigens behoort het aan ieder vrij te staan, het overschot van zijnen tijd, na het volbrengen van zijne taak, tot zijn eigen nut aan te wenden; en naarmate daarvan een beter gebruik wordt gemaakt, zal | |||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||
men aan de ijverigen meer vrijheid laten, en hen in de gelegenheid stellen, om die tot hun eigen belang aan te wenden. Zoodra op deze wijze de vereischte handigheid verkregen is, en de Kolonisten geleerd hebben behoorlijk met schop en spade om te gaan, zou ieder uitsluitend zijn' eigen akker kunnen bebouwen, ten einde het eigenbelang dienstbaar te maken aan de bevordering der arbeidzaamheid, en ieder in de gelegenheid te stellen, om de vruchten zijner vlijt zelf in te oogsten. De arbeid behoort echter nog altijd taaksgewijze verrigt te worden, zijnde deze taak te beschouwen als het geringste (minimum) des werks, waartoe ieder gehouden is. En ten einde, zoo veel mogelijk, de gelijkvormigheid in het bearbeiden van den grond behouden blijve, - hetgeen ten gemakke van de Toezieners noodzakelijk is, - zal op gezette tijden de verschillende soort van arbeid, als het spitten, poten, planten, enzv. moeten worden aangevangen en voltooid zijn. De Toezieners behooren elken avond aan den Direkteur verslag te doen van den verrigten arbeid hunner onderhoorigen; en deze zal zich van tijd tot tijd, door eene schouw (oculaire inspectie), van de waarheid dezer berigten overtuigen. De Schrijver dezer. Verhandeling heeft, bij eigene vroegere ondervinding, de opgegevene handelwijze als de geschiktste leeren kennen, om menschen, aan den veldarbeid niet gewoon, daaraan te gewennen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||
Het eenig bezwaar, daaraan verbonden, bestaat in het behouden der evenredigheid tusschen de verschillende soorten van arbeid, daar de ééne zijn werk spoediger verrigt dan de andere; doch dit verschil kan men wederom wijzigen, door aan de meer ijverigen gelegenheid te verschaffen, om hunnen overigen tijd tot hun bijzonder voordeel aan te wenden. Overigens is het van belang, zoo in het bepalen der taak, als in de verdere behandeling der Kolonisten, met billijkheid en zachtheid te werk te gaan. Indien zij zich in hunne omstandigheden gelukkig gevoelen, zal de vrees van door wangedrag dit voordeel te verliezen, de sterkste drijfveer worden, om hunnen ijver en hunne welwillendheid gedurig aan te sporen. Mogt dit echter, onverhoopt, voor sommige bijzondere Kolonisten te dien einde niet voldoende zijn, dan zou men aan het Gouvernement verzoeken kunnen, om, des noods, de enkele kwaadwilligen voor eenigen tijd in deszelfs Werkhuizen te mogen opsluiten, tot dat zij zich gebeterd hadden. Dan, ik herhaal het, en het voorbeeld der Haagsche Armen-inrigting strekt hiervan ten bewijze, dat, met de vereischte aanmoediging en een behoorlijk toezigt, gestrenger maatregelen slechts in de ergste gevallen noodig en verkieslijk zijn. Laat ons, na aangetoond te hebben, op welk eene wijze men de nieuwe Kolonisten tot den veldarbeid kunne opleiden, de huishouding zelve in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||
eenige bijzonderheden nagaan, en doen zien, hoe ook te dezen aanzien het groote oogmerk op de geschiktste manier te bereiken zij. Onbillijk zou het zijn, de door ons hiervan te geven schets als eene volstrekte bepaling te beschouwen: vele omstandigheden kunnen op de wijze van inrigting hieromtrent invloed maken; het is alleen onze bedoeling, eenige algemeene hoofdtrekken op te geven, met de vereischte wijziging geschikt, om de mogelijkheid der uitvoering in het licht te stellen. Onderstellen wij voor een' oogenblik, dat de Kolonisten den 1sten Augustus zijn aangekomen, dan zullen de eerste acht dagen besteed kunnen worden, om alles in de huisgezinnen behoorlijk te regelen, ieder gezin van de noodige spinnewielen, vlas, meubelen, enzv., uit het magazijn getrokken, te voorzien, en den mannen de vereischte veldgereedschappen te bezorgen. Gedurende dezen tijd zal het voedsel om niet uitgedeeld, en den zevenden dag een landelijk feest gegeven worden, ten einde den geest der Kolonisten in die gunstige stemming te brengen, welke zoo veel bijdraagt, om de bezwaarnissen eener geheel nieuwe inrigting en levens-bestemming minder te doen gevoelen. Men zal terstond aanvangen, met de twee morgens gronds, aan ieder huisgezin ter bebouwing toegewezen, in vier gelijke deelen te schiften. Eén dezer deelen is bestemd, om, gedurende het eerste jaar, de noodige plaggen te verschaffen, zoo voor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||
brand als voor den mistput, en om vervolgens met Brem en Rogge of Garst bezaaid te worden. Een ander vierde gedeelte zal men, gedurende het eerste jaar, tot kultuur brengen, en, zoo mogelijk, met aardappelen beplanten. Dan, alvorens verder te gaan, zullen wij een woord dienen te zeggen van den arbeid, dien het steken en vervoeren der plaggen vereischen zal. Deze arbeid kan het best door onderlinge hulp verrigt worden. Te dien einde zal men aan elke afdeeling of sektie een geschikt voertuig, door menschenhanden trekbaar, ter overbrenging der benoodigde plaggen verschaffen. De Opzieners der sektiën zullen hunne manschappen zoodanig verdeelen, dat ieder, beurt om beurt, plaggen steekt, oplaadt, en de kar trekt. Het getal der ladingen, dagelijks over te brengen, zal bepaald zijn, en de Toezieners zullen zorg dragen, dat de vrachten behoorlijk geladen worden. De helft der afgestokene plaggen zal nabij het huis, voor hetwelk die bestemd zijn, afgeladen worden, en de andere helft zal men ter zijde leggen, om in het vervolg, nadat de afgestoken grond is omgespit, op denzelven ten geschikten tijde met een zeer langzaam vuur te worden verbrand. De asch, daarvan komende, zal zoo gelijkmatig mogelijk over den akker verdeeld, daarin Brem en Garst gezaaid, en dit zaad gezamenlijk met de asch behoorlijk onder geharkt worden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||
Deze arbeid, benevens het afplaggen van den grond, zal zeker, zelfs in geval de plaggen in de nabijheid kunnen bekomen worden, den tijd van vier of zes weken vereischen; en ieder huisgezin zal, op deze wijze, ongeveer 25 of 30 voeders plaggen bekomen. Na dezen arbeid zal men overgaan ter omwelling van den grond, geschikt, om met aardappelen beplant te wordenGa naar voetnoot(*). Ook dit zal, indien deze maatregel volstrekt noodzakelijk mogt zijn, - hetgeen niet overal het geval is, - veel werks verschaffen, en de werklieden in het gebruik van schop en spade meer en meer kunnen oefenen. In de maand October zal men kunnen aanvangen met het omspitten van dat gedeelte van den grond, hetwelk bestemd is, om in het volgend jaar met aardappelen beplant te worden. Te dien einde zal men ook van dezen grond de bovenste oppervlakte of plaggen afsteken en ter zijde leggen, om daarvan, in het vervolg, een nuttig gebruik te maken. Bij het omspitten zal men, bijzonder met betrekking tot de meerdere of mindere diepte, zich regelen naar de omstandigheden. In vele gronden, b.v. op een gedeelte der heiden tusschen Eindhoven en Maasstricht, bestaat de bovenste oppervlakte in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||
eene korst van 6 of 8 duimen zwarte aarde, grootendeels zamengesteld uit de vergane deelen der heideplanten, met eenig zand vermengd. Hier zou het derhalve onvoorzigtig zijn diep te spitten; integendeel moet men trachten dezen vruchtbaren grond, zoo veel mogelijk, boven te houdenGa naar voetnoot(*). In andere gevallen, wanneer de onderlage van betere hoedanigheid is dan de bovengrond, zou het van belang kunnen zijn, den grond dieper om te spitten, hetgeen wel meer arbeids verschaft, maar tevens die moeite door meerder voortbrengselen rijkelijk beloont. De hoeveelheid gronds, die door ieder' man dagelijks moet worden omgespit, behoort bepaald te zijn. Ieder, die in gebreke blijft, van de hem opgelegde, altijd zeer gematigde, taak af te doen, moet daarvoor eene billijke straf ondergaan. Brengt men voor het eerste jaar eenen halven morgen ter kulture, dan zal men voor de eerste maal met het omspitten tegen het einde van November | |||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||
kunnen gereed zijn, en vervolgens, gedurende de maanden December en Januarij, den mist in de mistputten eenige keeren omwerken. In Februarij zal men de plaggen, bij den aanvang van het werk afgestoken, en gedurende den winter bewaard, op het land in hoopen verdeelen, die, zoo veel mogelijk, met langzaam vuur verbranden, en de asch vervolgens gelijkmatig over den akker strooijen. Dit laatste geschiedt mede met de hoeveelheid vergaderden mist, welke, wanneer men bij de menschelijke uitwerpselen dagelijks de haardasch en het opgeveegd huisstof gevoegd heeft, en dit alles, gelijk in het derde Hoofdstuk is voorgeschreven, met kalk en plaggen behoorlijk heeft vermengd, thans ruim 13 of 14 voeders bedragen zal, en met 20 of 25 voeders koemist in kracht voorzeker kan worden gelijk gesteldGa naar voetnoot(*). Na het gelijkmatig verdeelen van de miststof, zullen 50 vierkante roeden gronds tot een' moesof groentetuin aangelegd, en het overig gedeelte van den akker ten bekwamen tijde met aardappelen beplant worden. Vervolgens wordt voor het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||
wieden en schoonhouden van den grond, en het op zijn' tijd aanhoogen der planten, behoorlijk zorg gedragenGa naar voetnoot(*). Wanneer de oogsttijd gekomen is, zal men in de eerste plaats het koren inzamelen, dat tusschen de brem gezaaid is, en hetzelve met de sikkel zoo hoog mogelijk boven de brem afsnijden, ten einde het stroo, dat staan blijft, strekke ter bemesting van de op den akker blijvende brem. Daar het voorname doel hier niet was, eenen rijken graanoogst te bewerken, maar wel, den grond vruchtbaar te maken, en met het overig stroo de brem te mesten, zal men waarschijnlijk niet veel meer dan 6 of 8 schepels garst inzamelen. Na den afloop van dit werk zal men overgaan, om de aardappelen te rooijen, en bij een matig gewas op ruim 125 zakken rekenen kunnen. Zoodra de aardappelen gerooid zijn, behoort aan ieder huisgezin een halfwassen varken verschaft te worden, kostende doorgaans ƒ7: - of daaromtrent. Om dit te mesten, zullen er 6 of 8 schepels garst en 12 of 15 zakken kleine aardappelen (kriel) ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||
voederd wordenGa naar voetnoot(*): alsdan kan hetzelve op het einde des jaars 250 of 260 ponden wegen. - Zoodra het varken geslagt is, zal ieder huisgezin zijne eigene menage beginnen, en niet eerder. Voor eigene konsumtie zijn 20 zakken aardappelen, buiten de groenten, noodig, benevens 8 zakken, om in het volgend jaar weder te poten. Zoodat van den geheelen voorraad van 125 zakken, ongeveer 75 zullen overblijven om te verkoopen. Van den 1 Januarij af, zal men geene gekookte spijs meer uitdeelen, en zal de uitdeeling van drie gulden 's weeks aan verdiende spinloonen aan ieder gezin tot op één' gulden verminderd worden; de overige twee worden ingehouden ter goedmaking van alle onkosten, die zoo aan zaadkoorn, als voor het varken en andere benoodigdheden, in het afgeloopen jaar betaald zijn geworden. Gedurende den loop van dit jaar zal men al den overschietenden tijd, om andermaals een' halven morgen gronds van de bovenkorst of de plaggen te ontblooten, besteden, en, even als in het vorig jaar, de helft daarvan op den ontblooten grond verbranden, dien na de noodige toebereiding met garst en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||
brem bezaaijende; de overige plaggen zal men ook nu naar huis voeren, om voor den mistput en voor brand te gebruiken; gelijk men mede vóór de maand Januarij een' anderen halven morgen, bestemd, om in dit nieuwe jaar ter kulture gebragt te worden, van plaggen zal moeten ontbloot, dezen ter zijde gelegd, en den grond omgespit hebben. Zoodra het weder in Februarij of Maart het omspitten van den grond toelaat, zal men dezen halven morgen, en ook dien, waarop in het afgeloopen jaar de aardappelen gestaan hebben, omspitten, de afgestokene plaggen verbrandende op den grond, waarvan die afgestoken zijn; en vervolgens den mist over de beide halve morgens gelijkmatig verdeelenGa naar voetnoot(*). De nieuwe grond zal op zijn' tijd met aardappelen bepoot; de grond, in het verleden jaar bebouwd, dit jaar met boekweit bezaaid, en voor het overige in alles, gelijk in het vorig jaar, gehandeld worden. Bij een matig gewas mag men hopen, op deze wijze ruim 40 schepels boekweit, 6 schepels garst, en 125 zakken aardappelen te oogsten. Voor het derde jaar echter, zou men van den aan ieder gezin toegewezen' grond geene plaggen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||
meer bekomen kunnen. Dan, men zal die ook niet zoo zeer meer noodig hebbenGa naar voetnoot(*), dewijl men thans zal kunnen gebruik maken van den grond, in het eerste jaar met brem bezaaid, en om die reden zal men den halven morgen, die in het eerste jaar met aardappelen, en het tweede met boekweit beteeld is geweest, als nu tot een bremveld aanleggen, en denzelven te dien einde in October en November omspitten, en met brem en rogge bezaaijen. Op deze wijze voortgaande, met ieder jaar een' halven morgen bremveld tot akkergrond, en een reeds met aardappelen en boekweit beplant veld weder tot bremveld te maken, zullen van ieder stuk gronds slechts twee achtereenvolgende volle gewassen kunnen getrokken worden, als één van aardappelen, en één van boekweit; vervolgens met brem en rogge bezaaid, zal de akker twee jaren ledig liggen, alvorens weder bebouwd te worden. Alzoo wordt de grond in goeden staat gehouden, terwijl door de vruchtbaarmakende kracht der brem slechts eene geringer hoeveelheid mist zal gevorderd wordenGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||
Zien wij nu, of de tot dit alles gevorderde arbeid de krachten van een huisgezin niet te boven gaat, en welke voordeelen hetzelve, bij eene goede manier van huishouden, zich daarvan beloven mag.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||
waarvan echter ruim ¼ door kinderen en vrouwelijke leden des gezins verrigt kan wordenGa naar voetnoot(*); zoodat voor den man (en zoon of zoons) niet meer dan 170 dagwerken te verrigten blijven. Gevolgelijk schiet er tijds genoeg over, om in twee of drie jaren een sparrebosch, ter grootte van eenen morgen, aan te leggen. Wat de voordeelen betreft, merken wij aan, dat eene goede huishoudelijke inrigting allezins vordert, dat er zoo veel mist mogelijk verkregen, en de vervoering der verkregene produkten, zoo veel immer geschieden kan, gemakkelijk gemaakt worde. Niets is aan dit oogmerk meer bevorderlijk, dan het houden van varkens. De geteelde garst en boekweit, met 52 zakken aardappelen, reiken toe om vijf stuks te mesten, waarvan er vier tegen ƒ45: - het stuk kunnen verkocht worden, en die dus te zamen ƒ180: - waardig zijn. - Het huisgezin heeft, gelijk wij reeds gezien hebben, voor eigene konsumtie jaarlijks 20 zakken aardappelen noodig, terwijl er voor poters in het volgend jaar 8 zakken moeten bewaard blijvenGa naar voetnoot(†). Zoodat van 125 zak- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
ken, waarop het produkt van ½ morgen gerekend kan worden, 47 zakken zullen overschieten; en dezer waarde op ƒ75: - schattende, zal de geheele waarde van al het verkoopbare te zamen ƒ255: - bedragen. Rekent men nu hiervan af ƒ35: - voor de ingekochte varkens, en ƒ20: - aan andere tot den landbouw vereischte uitgaven, dan zullen er ƒ200: - zuivere winst overschieten. En al mogt deze som slechts ƒ125: - bedragen, dan nog zou het overschot, na korting van ƒ25: - voor huur en erfpacht, toereiken, om een huisgezin van deze klasse van levensnoodwendigheden te voorzien, en ordelijk te doen bestaanGa naar voetnoot(*). Zoodat de onderneming ook van deze zijde een' goeden uitslag belooft. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
Overbodig zou het zijn, deze schets verder uit te breiden, te meer, daar de opgegevene schikkingen natuurlijk volgens de plaatselijke omstandigheden zullen moeten worden gewijzigd. Ook was het voornamelijk alleen ons doel, denzulken onzer Lezers, die met den landbouw minder bekend zijn, te doen zien, op welk eene wijze de zwarigheden in de uitvoering van het ontwerp kunnen worden weggenomen, welke men gewoon is zich als schier onoverkomelijk voor te stellen. Wij voegen er nog alleenlijk bij, dat door eene geschikte disciplinaire inrigting, waarbij het bestuur en opzigt, zoo wel over het personeele als over den arbeid der Kolonisten, aan een' bekwamen Direkteur wordt toevertrouwd, en men zich van de vereischte hoeveelheid en hoedanigheid des arbeids verzekert, de goede uitslag dezer onderneming (vooruitgesteld, dat de door ons aangewezene middelen toereikende zijn) wordt gewaarborgd. Voor het overige kan de tijd alleen leeren, in hoe verre dit zelfde gezag ook van invloed zal moeten zijn op het inwendige van de huishouding der Kolonisten, en in hoe verre de vruchten, die ieder van zijnen akker oogst, aan zijne eigene beschikking zullen kunnen worden overgelaten. Misschien zal het eene prijsselijke voorzigtigheid zijn, dat men wel aan den éénen kant ieder der Kolonisten het genot vergunne der vruchten van zijnen arbeid; doch ook aan den anderen kant het regt voorbe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
houde, om, in geval van nuttelooze verkwisting, zoodanige beschikking daaromtrent te maken, als de omslandigheden vereischen mogten, zelfs om de verkwisters hunner inkomsten onder kurateele te stellen. Billijkheid echter, aanmoediging en belooningen zullen ook hier waarschijnlijk van eene betere uitwerking bevonden worden, dan gestrengheid. Het is niet zoo zeer door deze laatste, als wel door de zekerheid van voor elke overtreding te zullen boeten, dat het wanbedrijf wordt voorgekomen, welke laatste het best door een strikt toezigt verkregen wordt, gelijk de militaire discipline ten klaarste doet zien. Van het opkomend geslacht, inzonderheid, kan men door dit middel zeer veel verwachten. Wij behoeven niet opzettelijk te herinneren, dat men het leven der Kolonisten, zoo veel mogelijk, moet trachten te veraangenamen, waartoe openbare feesten, die des Zondags en op andere geschikte dagen kunnen worden gevierd, van nut zullen kunnen zijn; en dat men al het mogelijke in het werk behoort te stellen, om hun eene hooge mate van tevredenheid met hun lot in te boezemen, als het zekerste middel, om zoodanige zwarigheden, als uit de verkleefdheid aan voorouderlijke gewoonten mogten voortvloeijen, uit den weg te ruimen. Mogt de uitvoering van het tot hiertoe gekenschetst ontwerp aan de opgevatte verwachting beantwoorden, en de ondervinding leeren, dat langs | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
dezen weg de Staat kan ontheven worden van dit groot aantal ongelukkigen, hetwelk denzelven thans tot een' zoo drukkenden last strekt, en dat dezen integendeel tot nuttige burgers kunnen gevormd worden, hoe zeer zou men dan niet op milde bijdraden der Natie ter verdere doorzetting en voltooijing van ons plan rekenen mogen; daar niet alleen het Gouvernement en de plaatselijke Besturen het hoogste belang hebben om hiertoe mede te werken, maar zelfs ieder burger en ingezeten in het bijzonder. Het is toch alleen ten koste dezer laatsten, dat de armen kunnen onderhouden worden, en wanneer ook de opbrengst daartoe hun niet altijd onmiddellijk bekend is, blijft het daarom niettemin zeker, dat een goed deel der lasten, waaraan zij onderworpen zijn, hiertoe moet gebezigd worden; en dat gedeelte der algemeene lasten zal de burger op deze wijze met voordeel, als het ware, kunnen afkoopen niet alleen, maar tevens voor zijne verstrekte gelden of eene billijke rente genieten, of wel voor zich en zijne nakomelingen een' waarborg erlangen, dat zij nimmer tot dien droevigen graad van ellende zullen vervallen, waartoe zij thans een zoo aanmerkelijk gedeelte hunner landgenooten vervallen zien. Het zal voorts niet noodig zijn, opzettelijk stil te staan bij den invloed onzer ontworpene Armen-in-rigting op de nationale balans van onzen handel, en op de algemeene welvaart der ingezetenen. Ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
noeg zij het, te dien opzigte aan te merken, dat, indien 40,000 huisgezinnen op deze wijze aan brood geholpen worden, zelfs dan, wanneer hun arbeid slechts ƒ125: - voor ieder gezin, boven de eigene konsumtie, jaarlijks opbrengt aan verkoopbare produkten, de natie inderdaad ieder jaar vijf millioenen meerder aan inkomsten genieten zal dan nu; en van welk eene belangrijke uitwerking moet dit niet zijn op den toestand der overige ingezetenen, wanneer men over eene lange reeks van jaren den overslag maakt! Door allen, die over het stuk der Armen-inrigtingen geschreven hebben, is het middel van Kolonizatie als het doelmatigste en voordeeligste beschouwd. Weinige natiën in de rijk bevolkte Landen van Europa hebben daartoe eene betere gelegenheid, en bezitten daartoe geschikter middelen dan wij; en zouden wij dan niet hopen mogen, door onze vereenigde pogingen een doel te zullen bereiken, dat, bij eene zeer gematigde opoffering, de aangenaamste belooning voor het hart, en tevens zoo gewigtige voordeelen belooft, en waaromtrent eene beslissende proefneming ons de zekerheid kan geven, dat onze billijke gekoesterde hoop niet zal worden te leur gesteld? Mogt de poging van den Schrijver dezer Verhandeling iets bijdragen, om zijne Landgenooten tot medewerking in dezen aan te moedigen, hoe rijk zou hij dan zijnen arbeid beloond, en hoe nuttig | |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
den tijd en de opofferingen, daaraan ten koste gelegd, besteed achten! - Hoe gaarne zal de welwillende Lezer een' verschoonenden sluijer werpen over alle mogelijke begane misslagen en feilen, die toch bij een onderwerp van dezen aard, waaromtrent de ondervinding tot nog toe zoo veel onbeslist gelaten heeft, en de toekomst alleen tot vaste resultaten geleiden kan, schier onvermijdelijk zijn! Men houde tevens in het oog, dat mijne bedoeling slechts geweest is, tot het nemen eener proeve onze Landgenooten aan te sporen, en de geschiktste middelen aan te wijzen; maar geenszins, een bepaald en alles omvattend ontwerp te leveren van hetgeen ten behoeve der armen zou kunnen en moeten verrigt worden. Ik gevoelde mij te meer gedrongen, om mijne gedachten over de wijze, hoe eene Kolonie uit arme lieden met vrucht kan worden opgerigt, wereldkundig te maken, daar ik zelf reeds een wel niet geheel onvruchtbaar, echter grootendeels onbebouwd stuk gronds van eenige duizende morgens ter kulture gebragt, en een aanzienlijk getal menschen, voorheen gewoon hunnen tijd zeer slecht te besteden, tot den arbeid opgeleid heb, met dat gelukkig gevolg, dat deze grond, na een achtjarig bezit, voor de acht-dubbele waarde van den inkoopsprijs is verkocht geworden. En hoewel de omstandigheden hier voorzeker niet dezelfde zijn, schijnt het mij echter toe, dat de beginselen en maatregelen, in het ééne geval zoo gelukkig ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
volgd, ook in het andere, onder gepaste wijziging, ten grondslag kunnen worden aangenomen, als naar mijn inzien ook hier geschikt ter bereiking van het heilvol oogmerk. Indien ik hierin gedwaald mogt hebben, zal ik zeer gaarne iedere billijke teregtwijzing aannemen, daar ik, deze Verhandeling eindigende, mijne gevoelens en voorslagen zediglijk aan het oordeel van alle deskundigen onderwerpe. |
|