Nederlandsche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika
(1818)–Johannes van den Bosch– AuteursrechtvrijIn derzelver toestand en aangelegenheid voor dit Rijk, wijsgeerig, staatshuishoudkundig en geographisch beschouwd
[pagina 299]
| |
Besluit.In de onderscheidene Afdeelingen en Hoofdstukken dezes Werks een algemeen overzigt gegeven hebbende van de Staatkundig-Wijsgeerige, Land- en plaats-beschrijvende, Staatshuishoud-kundige en Handels-aangelegenheden onzer overzeesche Bezittingen, zoo in Aziä als in Amerika en op de Kust van Guinea, - zal het ten slotte van alles, en ter aanwending van dit verhandelde op het ons voorgestelde hoofddoel, het welzijn des algemeenen Vaderlands, niet ongepast en voorzeker den denkenden Lezer welgevallig zijn, dat wij de verkregene slotsommen onder één oogpunt verzamelen, en in een kort bestek één algemeen tafereel ontwerpen van het gewigt en de belangrijke aangelegenheid dier Koloniën en etablissementen voor den Staat en den nationalen Koophandel. De Tabel N.o 3 hierachter geplaatst, is tot dat einde door mij bestemd. Zij is, gelijk men ziet, in vijf hoofdvakken afgedeeld. In het eerste vak is de bevolking der onderscheidene Landen, zoo wel in blanken, als in lieden van kleur, het zij inboorlingen of slaven, aangewezen. Men ziet, dat deze massa's te zamen op eenige millioenen zielen te schatten zijn, van welke begrooting de gronden uit het door ons | |
[pagina 300]
| |
dienaangaande boven beredeneerde den Lezer bekend zijn. In de tweede en volgende kolommen vindt men de onderscheidene soorten van Handel- en levens-produkten, die de verschillende Etablissementen opleveren, en die uit haren aard even zeer belanrijk, als in hoeveelheid aanmerkelijk zijn. Wij moeten echter het publiek hierbij doen opmerken, dat onder deze rubriek ook begrepen zijn eenige voortbrengselen, welke de volkplantingen van Demerarij, Essequebo en Berbice nog aan onzen handel verschaffen, na dat zij Britsch eigendom geworden zijn, het zij dan, ingevolge het Traktaat van den 12 Augustus 1815, in betaling van verschuldigde interessen der beleende, of als opkomsten van aan ingezetenen van dit Rijk nog in eigendom toekomende plantaadjes aldaar. Belangrijk voorzeker is voor onzen handel inzonderheid de in die kolonie voorkomende hoeveelheid van ruim 28 millioenen ponden koffij, en van meer dan 38 millioenen ponden suiker, benevens den voorraad van specerijen, enzv. Eertijds meende men te mogen vooronderstellen, dat ruim ⅔ gedeelten van deze waaren aan vreemdelingen vertierd werden, en dat slechts ⅓ gedeelte tot eigen komsumtie verstrekte. Tot den aanvoer dier gezamenlijke voortbrengselen worden niet minder dan 26,311 scheepslasten vereischt, terwijl deze handel en scheepvaart een kapitaal | |
[pagina 301]
| |
van circa vijf en vijftig millioenen guldens emplooi verschaft, en eene zuivere winst oplevert van ruim 15½ millioenen. Men zie de Vierde Afdeeling. Voorzeker zijn hieronder begrepen, gelijk wij boven gezien hebbenGa naar voetnoot(61), de interessen der gelden, met welke de West-Indische Plantaadjes zijn beleend, en dus kan deze aanzienlijke som niet aangemerkt worden als het zuiver bedrag der voordeelen van den kolonialen handel, in het afgetrokkene beschouwd; niettemin is die som een zuiver winnend inkomen voor de natie, en in het gezigpunt, waaruit wij hier de zaak beschouwen, is het meer in 't algemeen de vraag, welke voordeelen de overzeesche Bezittingen over het geheel aan het Moederland opleveren, dan wel, welke voordeelen ieder bijzondere tak van handel den koopman verschaft, daar dit laatste in de voorgaande bladen genoegzaam door ons ontwikkeld is geworden. In het vijfde vak eindelijk is de financiële staat der Bezittingen aangewezen, en daardoor wordt aangetoond, dat, hoezeer in de West-Indische en afrikaansche Volkplantingen de Gouvernements-uitgaven jaarlijks de inkomsten overtreffen, zulks niettemin rijkelijk wordt vergoed door de meerdere inkomsten welke de O.I. Bezittingen boven de vereischte bekostigingen kunnen opleveren. Het is wel waar, en wij hebben zulks te vorenGa naar voetnoot(62) | |
[pagina 302]
| |
opzettelijk betoogd, dat de algeheele som dezer meerdere inkomsten niet naar Europa kon worden overgemaakt, om redenen, aldaar breeder ontvouwd; doch wij hebben bij die gelegenheid tevens aangemerkt, dat deze gelden in de Kolonie zelve tot meer dan één voor den Staat nuttig einde kunnen worden besteed; en het zal thans, nadat wij hebben doen zien, welk een' verminderenden invloed de afschaffing van den slavenhandel, aanvankelijk ten minste, moet hebben op de hoeveelheid van van voortbrengselen in de West-Indische bezittingen, niet overtollig zijn, dat wij zulks door eene nieuwe proef nog nader bevestigen. Te dien einde moeten wij den Lezer herinneren aan de menigte van woest liggende gronden, zoo op Java als in de verdere O.I. eilanden, in het IVde Hoofdstuk opgegeven, en onder die vooral de schoone, vruchtbare en houtrijke Provincie van Palemboang op Java; zoo dat er in deze eilanden toereikende gronden voorhanden zijn, om aan alle soorten van voordeelige en voor landstreek en klimaat geschikte kultures eene aanzienlijke uitbreiding te geven. Wij hebben al verderGa naar voetnoot(63) eene omstandige beschrijving gegeven van de wijze, op welke eene suikerplantaadje in de Indiën bearbeid wordt, en het bleek ons, dat deze kultuur met een produkt | |
[pagina 303]
| |
van ongeveer 250,000 ponden suiker, slechts het sober voordeel van 1000 Rijksdaalders afwerpt. Met dit geringe voordeel echter was dat voortbrengsel in de O.I. Landen tot 12 millioenen ponden aangegroeid, en verder meende men in 1794 de suikerteelt niet te moeten uitbreiden, daar de toenmalige ruime aanvoer uit de W. Indiën voor gebrek aan debiet deed vreezen. Ten tijde van het aanwezen der hooge Kommissie, bestaande uit de Heeren nederburgh c.s. was door eene slechts geringe aanmoediging het produkt dezes handeltaks van 5 millioenen ponden tot de opgegevene hoogte gebragt. Indien derhalve thans eene premie van een' halven stuiver voor ieder pond suiker, van Java met Nederlandsche schepen hier te Lande aangebragt, van wege het Gouvernement betaald werd, tot zoo lang namelijk de prijs dezer waar aan de markt van Europa niet tot 5½ stuivers zoude gestegen zijn, dan zou ééne plantaadje in plaats van ƒ1000 Rijksd. een voordeel van ƒ8750:- opleveren, en dus zou men verwachten mogen dat, met opoffering van één millioen guldens, weldra dit produkt tot 40 millioenen ponden zoude aangroeijen, daar toch in vroeger' jaren, louter door het verleenen van eenig voorschot aan de Chinezen, en door hun de rijst tot zeer matige prijzen te verschaffen, deze kultuur binnen weinige jaren zoo aanzienlijk vermeerderd is geworden; eene aanwinst, te aanmerkelijker, daar het voor- | |
[pagina 304]
| |
deel door deze kleine premie niet alleen driemaal verdubbeld zoude zijn, maar tevens de verminderde aanvoer van dit artikel uit de W. Indiën een zeker debiet belooft. - Meer dan eens hebben wij in den loop van dit Werk doen gevoelen, hoe nuttig deze kultuur, die geenerlei dwang vordert, maar geheel aan de industrie van den nijveren Chinees kan worden toevertrouwd, voor vele onzer O.I. eilanden zijn zoude. Reeds geeft ons Engeland het voorbeeld, hoe belangrijk hetzelve de suiker-teelt voor zijne O.I. Bezittingen beschouwt; reeds leverden die te zamen aan dat Rijk 100 millioenen ponden suiker op, en wij, zoo ten aanzien van den grond als van den prijs der arbeidsloonen in O. Indië, verre boven de Engelschen begunstigd, behooren dus de gelegenheid niet te verzuimen, om in tijds ons aandeel in dezen gewigtigen handelstak te vergrooten, als zijnde naast Engeland de eenige natie, die door vrije handen eene belangrijke hoeveelheid van dit voortbrengsel teelen kan. Op deze wijze zou het zuiver overschot der inkomsten in Indië op eene voor de natie veel voordeeliger wijze kunnen worden aangewend, dan indien hetzelve onmiddeilijk in 'sRijks schatkist vloeide. En voorzeker is dit niet het eenig einddoel, noch de eenige kultuur, waartoe het batig overschot des Indischen handels voor den Staat, ter bevordering van onzen nationalen welvaart, zou | |
[pagina 305]
| |
kunnen worden aangewend. Thans verder hierover uitteweiden, achten wij overtollig, daar het bijgebragte toereikt om te doen zien, hoe vele aanzienlijke voordeelen onze Indische Bezittingen, bij een verstandig beheer, aan het Vaderland beloven. Dan, de opgesomde voordeelen zijn niet de eenige, die deze Etablissementen verschaffen kunnen. Reeds in het Eerste Deel (bladz. 207) hebben wij doen opmerken, hoezeer het bezit van voortbrengselen, bij andere natiën algemeen gewild, eene strekking hebben, om den handel ook in andere artikelen naar zich te trekken, en wij hebben dat door voorbeelden uit de Geschiedenis gestaafd. Zoo b.v. strekten eertijds alle goederen, uit onze Bezittingen aangevoerd, en niet door de natie zelve gebruikt, ten middel om daarvoor produkten van andere volken interuilen, en aldus werd er andermaals een kapitaal in den handel omgezet, en door de tweede hand met nieuw voordeel tegen andere waaren verruild. Wanneer wij nu overwegen, dat het als vruchtbaar en graanrijk beroemd Polen voormaals met eene bevolking van 10 of 12 millioenen menschen in de vruchtbaarste jaren weinig meerder dan 5 of 3½ millioenen schepels tarwe uitvoerde, en dat zelfs de voortbrengselen des bodems van het zoo vruchtbare Frankrijk, de bevolking in aanmerking genomen, in geene de minste evenredig- | |
[pagina 306]
| |
heid staan met de waarde van koloniale produkten, welke bij ons jaarlijks konden worden uitgevoerd: - als hebbende volgens opgave van den Minister chaptal, de uitvoer van dat Rijk over het tijdvak van 22 September 1799 tot 22 September 1800 aan levensmiddelen en dranken (waaronder gerekend zijn 40,000 Okshoofden Brandewijn en 128,000 Okshoofden wijn) slechts Fr. 87,562,000 bedragen; terwijl de hoeveelheid van koloniale produkten, die onze overzeesche Bezittingen in één jaar verschaften, boven de eigene konsumtie, nagenoeg de helft dezer som beliep, - dan ziet men, de bevolking van ons Land (het Noordelijk gedeelte namelijk) met die van Frankrijk vergeleken zijnde, dat onze uitvoer van eigene grondvoortbrengselen in deze evenredigheid dien van Frankrijk zevenmalen te boven gingGa naar voetnoot(64). Dat toch de Indische Bezittingen ten aanzien van derzelver landbouwende voortbrengselen moeten worden aangemerkt, als een gedeelte des Rijks uitmakende, en derzelver produkten, ten aanzien des handels met andere volken, als een eigendom, geschikt om in ruiling gegeven te worden tegen zoodanige voorwerpen, welken onze grond zelf niet voortbrengt, zal wel niemand tegenspreken; en men zal het gewigt van derzelver bezit nog meer | |
[pagina 307]
| |
gevoelen, wanneer men in aanmerking neemt, dat deze waaren op de plaats zelve, waar die gewonnen werden, eene ongelijk veel mindere waarde bezitten, dan nadat dezelve aan de markt van Europa zijn gebragt; en daar deze aanvoer uitsluitend geschiedt door ingezetenen van het Moederland, vinden dan ook deze, zoo wel als de handelaars, eene ruime gelegenheid, om hunne kapitalen en eene talrijke hoeveelheid onzer bevolking, op eene voordeelige wijze in beweging te houden. En hierin is dan ook de natuurlijke verklaring te vinden van onzen voormaligen, dien van alle andere natiën overtreffenden welvaart, gelijk het ons tevens de oplossing aanbiedt van het vraagstuk: waarom thans, in weerwil aller aanmoedigingen, welke men aan den handel verleent, zoo vele weleer bloeijende takken van handel kwijnen. Immers, buiten de voortbrengselen onzer Koloniën bezitten wij niet vele voortbrengselen, voor andere volken als eene behoefte belangrijk. De Vreemdelingen zouden dus voor het overige aan onze markt alleen goederen vinden, grootstendeels elders, - van waar zij die thans even goed als wij afhalen kunnen, - ingekocht, en deze alzoo van ons uit de tweede hand koopen; terwijl de Engelsche en Amerikaansche kooplieden alle markten van Europa overstroomen met goederen, uit de eerste hand verkregen. Inderdaad, onder zoodanige omstandigheden is het geenszins te verwon- | |
[pagina 308]
| |
deren, dat vele takken van onzen handel voor als nog kwijnen. Wanneer echter de voortbrengselen onzer Bezittingen geregeld naar onze markt worden overgebragt, en de opgeslagen voorraad dier produkten aan de markt van Engeland zal verminderd zijn, - dan voorzeker mogten wij den vreemdeling weder aan de onze verwachten, tot inkoop van goederen gelijk de specerijen enzv., die hij dan voortaan nergens elders uit de eerste hand bekomen kan; gelijk andere, b.v. koffij van de beste kwaliteit, suiker, en zoo vele andere produkten, even goedkoop als elders. Dan ook zal hij in ruiling zijne waaren uit de eerste hand ons toevoeren, en zoo zal Nederland andermaals eene der aanzienlijkste markten van Europa worden, waar eene goede sortering van alle goederen te vinden is. Zonder onze koloniale waaren echter, - dit gevoelt nu elk - is er aan geene groote uitbreiding van handel te denken, even min als een lang gesloten handel, wederom geopend, op een uitgebreid debiet rekeuen kan, zoo lang dezelve niet voorzien is van eene toereikende hoeveelheid, van tot de minste prijzen verkoopbare goederen. Is het mij gelukt, in den loop dezes Werks den Lezer een beknopt overzigt te geven van den werkelijken staat, het belang, en de aangelegenheid onzer overzeesche Bezittingen, van de oorzaken, die voormaals de verdere uitbreiding van den | |
[pagina 309]
| |
landbouw, vooral in O. Indië, hinderlijk zijn geweest; en om hem de gunstige vooruitzigten te openen, welke de afschaffing des slavenhandels ons aanbiedt: - dan durve ik mij met zijne toestemming vlijen, dat welligt in geen tijdperk van het bestaan onzer natie de omstandigheden gunstiger zijn geweest, om onzen welvaart op vaste en duurzame grondslagen te bouwen; terwijl wij ons tevens van de welwillendheid en wijsheid onzes geëerbiedigden Konings, de beste maatregelen daartoe beloven mogen. Mogt dit voor het Vaderland zoo blijd vooruitzigt eerlang schitterend worden verwezenlijkt! en mogt ook mijn arbeid dienstbaar zijn geweest, om iets tot die gelukkige uitkomst bijtedragen: hoe rijk waren dan arbeid en kosten, daaraan opgeofferd, niet beloond!
Einde des Tweeden Deels. | |
[pagina uitklapblad 1]
| |
N.o 1.
| |
[pagina uitklapblad 2]
| |
N.o 2.
| |
[pagina uitklapblad 3]
| |
N.o 3.
|
|