Nederlandsche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika
(1818)–Johannes van den Bosch– AuteursrechtvrijIn derzelver toestand en aangelegenheid voor dit Rijk, wijsgeerig, staatshuishoudkundig en geographisch beschouwd
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||
Vierde hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||
dit gelieven te noemen, trachten te staven, - herschepping intusschen, welke meermalen in niets anders bestaat, dan in het invoeren van een zeker theoretisch stelsel, van geene toepassing, noch op de menschen, wie het betreft, noch op de omstandigheden, waarin zij verkeeren, en die doorgaans alleen de strekking heeft, om de maatschappelijke orde te verwarren, de lasten der volken te verzwaren, en al het nut, uit de voormalige inrigtingen gevloeid, te vernietigen; terwijl men zelfs | |||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||
dan nog, wanneer de ondervinding zelve uitspraak doet over hunne kwalijk beredeneerde ontworpen, zien moet, dat zij niet zelden roekeloos genoeg zijn, om in hunne vergelijkingen van het verledene met de voorgewendde, door hen verkregene resultaten, zoo al niet opzettelijk de waarheid te verkorten, ten minste de daadzaken, waarop zij hnnne vergelijking bouwen, in een zoo kunstig daglicht te plaatsen, dat zij juist het tegendeel aantevoeren schijnen, van het geen dezelve werkelijk bewijzen. Indien het noodig konde geacht worden door voorbeelden te doen zien, dat dit wezenlijk het geval geweest is met bijkans geheel die zoo genoemde grondwettige hervorming, zouden wij den Lezer alleenlijk terug wijzen op die menigvuldige, nieuw uitgedachte Staatsregelingen, met welken eenige Landen van Europa sedert de laatste 25 jaren overstroomd zijn, en de grootsprekende voorspellingen, welke derzelver geboorte deels voorafgingen, deels vergezelden; - wij zouden hem herinneren, hoe diep ongelukkig ons Vaderland, in vergelijking met deszelfs voormaligen toestand, onder het genot der schitterendste hervormingen geworden is. Het is eene thans vrij algemeen erkende waarheid, dat de toestand der maatschappijen, het volkskarakter, de bijzondere plaatselijke omstandigheden, en dikwerf ook de onderscheidene belangen der verschillende deelen van eenen Staat, in een zeer naauw verband staan met de meeste inrigtingen | |||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||
van ouden oorsprong, het zij dan, dat deze inrigtingen naar alle die omstandigheden eertijds gewijzigd waren, of wel, dat deze zich met den tijd hebben gebogén en geschikt naar de inrigtingen zelven; waaruit dan ook die soort van harmonie was voortgesproten, welke aan de oude orde van zaken, alhoewel niet volmaakt, ten minsten een' geregelden en gemakkelijken loop verzekerde. Het kon niet missen, of in zoodanige, naar onderscheiden' belangen geplooide en gewijzigde inrigtingen moest, in het afgetrokkene en buiten verband met de onderwerpen zelve beschouwd, een aantal gebreken te ontdekken zijn, dikwijls nog vermeerderd door de ongeschiktheid of baatzucht der genen, die met de uitvoering in de gewigtigste vakken van het algemeen bestuur belast waren. Van hier dan ook de gemakkelijkheid, om uit dezen modderpoel van menschelijke zwakheden gronden en drangredenen optedelven, die de onderneming eener geheele hervorming schenen te billijken. Dan, niet minder algemeen is de waarheid erkend, dat slechts zelden, indien ooit, het menschelijk verstand toereikt, om vooraf te kunnen berekenen al de botsingen en wrijvingen van eenig algemeen beginsel, op zoo vele strijdige belangen der leden van eene uitgebreide maatschappij toegepast, en niet zelden heeft de ondervinding doen zien, dat vele beginselen, schoon in het afgetrokkene als nuttig erkend, van geene algemeene toe- | |||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||
passing op alle maatschappijen gemaakt konden worden, zonder het belang, en dikwerf het bestaan, van duizenden opteofferen. Ook heeft men opgemerke, dat, daar de gebreken in eenig bestuur, waaraan men sedert zijne geboorte gewoon is geworden, eenigermate worden aangezien als na-tuurlijke gevolgen van den gevestigden staat van zaken, of van den onvermijdelijken loop der aardsche dingen, - men meer genegen is zich daarnaar geduldig te schikken, gelijk men wel doen moet naar gebreken, die uit klimaat, plaatselijke ligging, en andere onveranderbare omstandigheden hunnen oorsprong nemen; terwijl in tegendeel de zoodanige, die uit den aard eener nieuwe inrigting ontstaan, een' hevigen tegenstand en algemeen misnoegen verwekken, om dat dezelve niet worden aangemerkt als noodzakelijke gevolgen van den staat der zaken, maar als uitwerkselen der ingevoerde hervorming zelve; ieder dus, die daardoor meent in zijne belangen gekrenkt te zijn, wijst op dezelven als op het kenmerk harer gebrekkelijkheid, en vraagt niet zonder grond: met welk regt zijne belangen zonder vergoeding aan die van anderen, of aan het algemeen belang, zoo het dan heet, worden opgeofferd? Zijn dergelijke klagten vrij algemeen, en bevindt zich de maatschappij in een zekeren staat van gisting, dan treden er ook wederom nieuwe hervormers op, geheel doordrongen van het gevoel der nadeelen, door de veranderde in- | |||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||
rigting aan zekere klassen van burgers in de maatschappij toegebragt; die, aangevuurd door dit besef, en aangemoedigd door het voornemen, om geleden onregt te herstellen, ten behoeve der verongelijkten naar een ander beginsel omzien, hetwelk te dezen opzigte beter aan het oogmerk voldoet, doch te gelijk wederom op eene andere klasse van burgers de lasten overdraagt, waarvan men de eersten trachtte te ontheffen; en weldra is de kreet des misnoegens uit een' anderen hoek even levendig; nieuwe Staatsregelingen volgen elkander dan bij den dag op, en geene voldoet aan het oogmerk, noch kan de algemeene goedkeuring verwerven, om dat alle gebreken in de maatschappelijke inrigting doorgaans aan dezen of genen stand voordeelig zijn, welke stand dus bij de voortduring derzelve belang heeft, en met ontevredenheid eene orde van zaken begroet, die te zijnen opzigte den naam en den schijn heeft van onregtvaardig te zijn. Naarmate eene hervorming meer algemeen is, zijn ook de benadeelde standen der maatschappij talrijker, en in diezelfde mate wordt dus het gemor sterker, de weêrstand grooter en gevaarlijker, om dat de dadelijk drukkende nadeelen altoos spoediger dan de beloofde voordeelen eener nieuwe inrigting worden opgemerkt, dieper worden gevoeld, en die leden der maatschappij, welke daardoor begunstigd worden, zelden met dezelfde veerkracht en volharding de verkregene voordeelen verdedi- | |||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||
gen, waarmede de anderen hunne verkrachte regten doen gelden. Onder zoo onafgebrokene woelingen intusschen wordt de gewone loop van zaken geheel veranderd, worden er nieuwe middelen van bestaan, van zelfredding, uitgedacht. Arbeid en kapitalen bekomen dikwerf eene nieuwe strekking, en worden tot andere einden dan voormaals aangewend, - dan vooral, wanneer omstandigheden van buiten, gelijk oorlogen en dergelijke rampen, die niet zelden van inwendige Staatsberoerenissen het gevolg zijn, de verandering in den gewonen loop van zaken vergrooten, en de talrijke klassen van burgers, die in hunne gewone neeringen en handteeringen geen toereikend middel van bestaan meer vinden, ver-menigvuldigen. In zoodanig geval wordt het voor den wetgever even moeijelijk, op zijn spoor terug te keeren, als verder voorttegaan, en weldra ziet hij zich verpligt om, gelijke buonaparte, alle ondeelige belangen en bijzondere regten ter zijde te stellen, over stapels van lijken henen stappende, op zijn doel aanterukken, en de welvaart van millioenen aan het aangenomen beginsel opteofferen. Doch dan ook wordt het misnoegen der maatschappij gevaarlijk; door de magt der bajonetten, door eene policie, welke tot het inwendige der huisgezinnen doordringt, het ongenoegen tot in zijne eerste kiemen en woelingen bespiedt, en alzoo de bijzondere belangen niet alleen, maar ook de reg- | |||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||
ten van elken burger krenkt, zelfs het leven en de bezittingen van ieder lid der maatschappij bedreigt, en aan de luimen en lagen van verachtelijke aanbrengers prijs geeft, - daardoor alleen kan men de uitbarstingen van het toenemend misnoegen verhoeden; maar op deze wijze, en zoo lang soortgelijke dwangmiddelen aan het oogmerk beantwoorden, kunnen dan ook inrigtingen worden ingevoerd, die, buiten verband met den maatschappelijken staat beschouwd, zeker volkomen eenparig met zichzelven schijnen, en aan al de vorderingen eener bespiegelende rede voldoen; doch, beschouwt men dezelven, toegepast op de gesteldheid van Land en volk, in en bij welken zij worden ingevoerd, dan bespeurt men weldra derzelver monsterlijke afzigtigheid, en gevoelt al het gewigt van des wijzen solons gezegde: dat hij niet de allerbeste wetten, maar de besten voor Athene, dat is, die in verband stonden met de belangen en omstandigheden van dat volk, had ingevoerd. Eene zoodanige Spartaansche inrigting ondertusscheu, waarbij het bijzonder belang voor niets, en het algemeen belang alleen geldig geacht wordt, stelt hem, die aan het hoofd geplaatst is van zulk een volk, dat, misleid of gedwongen, zich aan zijn gezag wil onderwerpen, een onbegrijpelijk groot vermogen in handen, en is hij een willekeurig gebieder (despoot), - trouwens dit moet hij zijn, daar men bij gewone menschen noch den moed, | |||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||
noch die bijzondere zielskracht vindt, geschikt om de gruwelen te plegen, welken de omstandigheden ter bereiking van het doel gebiedend vorderen, - dan ziet men ook het geheele nationaal vermogen op het spel gezet, ter uitvoering van reusachtige ontwerpen; Egijptische pyramiden, die de eenwen verduren, rijzen op, of, het geluk van alle naburige volken wordt aan den roem en het geluk ééner natie opgeofferd. Men tracht eindelijk, op dat niets zich langer tegen het ontworpen plan verzette, eene algemeene Monarchie opterigten, of wel................. Dan, hoe menigvuldig zijn niet de ontwerpen, waardoor een geweldenaar waant zijnen naam te kunnen vereeuwigen, en welke echter inderdaad niets anders zijn dan schandzuilen, en blijvende kenteekenen, hoe gevaarlijk het is aan de winzucht en het belang van één eenig mensch, of wel, aan een stijfzinnig doorgedreven stelsel, al het bijzonder geluk en ondeelig belang te onderschikken! Niet alleen, dat de invoering van zulk een stelsel den opgegeven graad van dwang vordert; ook de instandhouding daarvan hangt geheel af van de voortduring dier maatregelen. Geslachten moeten van de aarde verdwijnen, en met dezen de herinnering van hunnen voormaligen toestand, van hunne regten; - een nieuw geslacht van menschen moet geboren worden, onder de nieuwe orde van zaken opgroeijen, en daaraan gewend zijn, - zal deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||
in den algemeenen wil eenigen waarborg vinden voor haar aanhoudend bestaan. Ontslipt, gedurende deze lange worsteling, het misnoegen der onderdrukte standen aan den ijzeren kluister, waarin de heerschende factieGa naar voetnoot(71) dat besloten hield, of vernietigt één enkele tegenspoed van buiten, de kracht en den invloed van hare bajonetten, dan ligt weldra de afgod in het stof, en met denzelven worden al die inrigtingen vergruisd, welke met zoo veel arbeids, en ten koste van zoo veel bloed en tranen, zijn daargesteld. Dan, wel verre dat de maatschappij, na deze besliste worsteling, tot den vorigen staat van kalmte en welvaart zou terug keeren, duurt het gestichte onheil immer voort, om dat, gelijk wij reeds gezegd hebben, een aanzienlijk getal van menschen, en wel te meer naar gelang van den tijd dat zoodanig een Gouvernement bestaan heeft, en van de omstandigheden, onder welken hetzelve werd ingevoerd, - het zij dan door dwang der behoeften, of begunstigd door de voordeelen, welken de bijzondere toestand der maatschappij aanbiedt, - tot nieuwe ondernemingenGa naar voetnoot(72), strijdig met den voormaligen staat van | |||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||
zaken, heeft toevlugt genomen, en hierdoor menigwerf zijne belangen met de nieuwe orde van zaken ten naauwste verbonden ziet. De nieuwe wetgever, geroepen om de plaats van den verworpenen te vervangen, vindt zich hierdoor in den zonderlingsten strijd tusschen de onderscheidene belangen van den Staat gewikkeld, daar elke voormaals verdrukte stand nu zijne verlorene regten van hem terug vordert, en deze over het geheel onbestaanbaar zijn met de nieuwe, door buitengewone middelen en omstandigheden verkregene welvaart van anderenGa naar voetnoot(73); en weldra blijft hem geene andere keuze overig, dan om, even gelijk zijn voorganger, een algemeen stelsel, met versmading van alle bijzondere belangen, te omhelzen, en op dezelfde wijze, maar ook met hetzelfde gevaar, doortezetten, of wel, met een' meer gematigden geest bezield, tot maatregelen overtegaan, die aan de thans bevoorregte klassen slechts gedeeltelijk hare voorregten ontnemen, en aan de onderdrukte standen niet dan ten deele derzelver voormalige regten hergeven; doch dan ook, wel verre dat de omhelsde maatregelen tot enkelvoudige beginselen zouden kunnen worden terug geleid, zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||
dezelve niet zelden onderling schijnbaar tegenstrijdig; en in plaats, dat eene algemeene tevredenheid de vergelding des wetgevers zijn zoude, als die in dit geval van twee kwaden het minste koos, is niet zelden een algemeen misnoegen de loon zijner wel gemeende pogingenGa naar voetnoot(74). Hoe veel zekerder en minder gevaarlijk zoude het niet geweest zijn, de bestaande gebreken in de oude inrigtingen zelve te verbeteren, en deze te plooijen naar de veranderde, omstandigheden, door tijd en beschaving voortgebragtGa naar voetnoot(75), dan dit oogmerk te willen bereiken door eene plotselijke vernietiging van alle banden der maatschappij, en in den chaos van verwarring, die daarvan het onmiddellijk gevolg zijn moet, een nieuw gebouw te willen ophalen, dat wel aan den eisch van afgetrokken' bespiegelingen kan voldoen, maar nimmer de onderscheidene strijdige belangen der maatschappij zal overeenbrengen, omdat geen algemeen beginsel op zulke belangen kan worden toegepast, | |||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||
zonder dezen of genen te krenken, ja dikwijls niet, zonder regtmatig verkregen regten met geweld te verkorten. Uit dezen tweestrijd tusschen die onderscheidene belangen moeten noodwendig botsingen in de maatschappelijke zamenleving ontstaan, te gevaarlijker, naarmate van het getal der strijdenden, dat is, der door eene hervorming gekrenkte personen. Voorzeker is eene verbetering in alle maatschappelijke inrigtingen mogelijk, wanneer dezelve wel voorbereid, door den geest des tijds goedgekeurd, en door de omstandigheden geboden wordt; inzonderheid, wanneer de verbetering trapsgewijze wordt ingevoerd, en niet de voorregten van een al te groot aantal burgers gelijktijdig en plotselijk aangrijpt. Waar het tegendeel plaats heeft, waar het ééne gedeelte der maatschappij zijne regten en belangen onbepaald ten koste van het ander wil doen gelden, daar geschiedt eene daad van geweld, welke de sterkere zeker over den zwakkeren uitoefenen kan, doch welke dan alleen kan slagen, wanneer het der heerschende partij gelukt, op den duur de sterkste te blijven. Met betrekking tot de gevaren, daaraan verbonden, is het onverschillig, of de ondernomen' hervorming het werk zij van eene oppermatige faktie in den Staat, of wel, van een onvoorzigtig Bestuur of van deszelfs Opperhoofd: altoos zullen de botsingen te geweldiger en gevaarlijker zijn, | |||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||
naarmate de hervorming meer algemeen is, en door eene mindere mate van getemperdheid en wijsheid vergezeld; vooral, wanneer die nog daarenboven door de omstandigheden wordt tegengewerkt. - Wij durven ons vleijen, dat de Lezer dezen onzen uitstap niet misbillijken zal, en wij hebben gemeend, dat tot eene juiste beoordeeling der omstandigheden, die ook in Indië door de aldaar sedert ettelijke jaren beproefde hervormingen zijn voortgebragt, het nuttig konde zijn hem terug te wijzen op omstandigheden en gebeurtenissen, onder zijn oog als het ware voorgevallen, waarin hij, nitwerkselen aan oorzaken verbindende, den gewonen loop van alle omwentelingen en zoogenoemde volkomene herscheppingen van âloude inrigtingen, waarvan de omstandigheden bekend zijn, waarnemen en ontdekken kan; en wij zullen nu slechts kortelijk de omstandigheden, door de zoogenoemde hervormingen in onze O.I. bezittingen verwekt, behoeven aantewijzen, om den Lezer, zoo wel over de doelmatigheid der onderneming zelve, als over de daarvan te verwachten gevolgen, met eenigen grond te doen oordeelen. Alvorens tot de verrigtingen van den Heer raffles te dezen aanzien overtegaan, zal het niet ongepast zijn, een terugblik te werpen op het bestuur van één zijner voorgangers, als in een onmiddellijk verband staande met het naderhand ingevoerde stelsel. | |||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||
Aan dezen laatstenGa naar voetnoot(76), als doordrongen van het destijds in Frankrijk heerschend beginsel, dat het algemeen belang alles voor het Gouvernement is, en dat daarentegen het ondeelig belang geene verdere aandacht verdient, dan voor zoo verre dit als middel beschouwd kan worden, om het eerste te helpen bevorderen, - aan dezen, zeggen wij, schenen de oude inrigtingen, meestal onder een toenemenden aanwas onzer magt in Indië gevestigd, en dus, overeenkomstig aan onzen aanvankelijk zwakkeren toestand, veelal gewijzigd naar de bijzondere omstandigheden en belangen der Vorsten en Volken, die of als onderdanen, of als bondgenooten, of liever, als leenmannen, onze oppermagt erkenden, niets anders te zijn, dan zoo vele ongerijmde bepalingen, geheel en al onbestaanbaar met den geest des tijds, en met de ware belangen van het Gouvernement. Door één enkelen pennetrek, door één enkelen wenk van zijn' oppermagtigen wil, werden alle bijzondere voorregten als het ware vernietigd, en alle personen, alle hulpmiddelen dienstbaar gemaakt aan het Gouvernement, en te zijner beschikking gesteld. Wegen van honderde uren lang, havens in de ongezondste landstreken, belangrijke Forten midden in zee, op 10 of 12 voeten diepte, werden door één enkel bevel als geschapen, en de ongelukkige Javanen bij duizend- en | |||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||
tien duizend-tallen aan de bearbeiding en den bouw dezer Egyptische Pyramiden opgeofferd. De lasten van den Staat konden op de gewone wijze niet meer voldaan worden, en het te kort werd, deels door willekeurige schattingen, deels door geldleeningen bestreden; terwijl ook hier al die maatregelen, welke, gelijk wij straks herinnerden, de invoering van een stelsel, op een algemeen beginsel rustende, en waarbij noch plaatselijke omstandigheden noch bijzondere belangen in eenige aanmerking komen, altoos vergezellen, gevorderd en gebezigd werden. In het zwak bezette Bantam was de krijgsmagt ontoereikende, om er de rust te bewaren, en de uitvoering der drukkende bevelen te verzekeren. De Nederlandsche Gouverneur aldaar werd, te midden zijner pogingen, om den Koning door strenge maatregelen daartoe te verpligten, vermoord, en wel ras plantte een algemeen misnoegen den standaard des opstands. Door den oorlog werd onvermijdelijk een geheel rijk in eene woestenij herschapen; en schoon de Koning gevangen genomen en onttroond werd, bleef niettemin het volk onder de leiding van eenige Hoofden den oorlog hardnekkig doorzetten, welke niet geeindigd is, dan met den overgang der Kolonie aan Engeland. Uit de overige distrikten van Java vlugtten de ingezetenen bij menigte naar de Landen van den Sultan en Keizer, en eerlang stonden de voorhenen | |||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||
bloeijende streken van Java in wildernissen herschapen te worden. De overige Vorsten, mede in eene hooge mate verbitterd over de krenking hunner regten, wierpen zich in de armen der Engelschen, en hebben een werkdadig aandeel genomen in het verbannen van het destijds in dat eiland gevestigd gezag der Franschen. - Ziet daar de gevolgen eener algemeene herschepping van âloude instellingen, en der invoering van een stelsel, dat, in het afgetrokkene beschouwd, en door eene bekwame pen voorgesteld, geheel den schijn van doelmatigheid vóór zich heeft, en op goede gronden schijnt te rusten; maar hetwelk niettemin regtstreeks strijdig was met de plaatselijke omstandigheden en de belangen der meeste ingezetenen, en alleen is ingevoerd geworden door de hoogst geweldige maatregelen, ook door geene andere dan dezen kon worden staande gehouden, en dat, even gelijk het Napoleóntische, door den invloed en de zegepraal eener uitwendige magt, door de inwendige algemeene ontevredenheid der landzaten begunstigd, met één' enkelen slag verbrijzeld werd. Onder zoodanige omstandigheden aanvaardde de Britsche overwinnaar het opperbestuur, en zag zich, - het zij dan getroffen door het misbruik, in de laatste jaren van den dwang-arbeid gemaakt, het zij overtuigd, dat de teelt van produkten voor Europeesch vertier, zoo lang het continentaal systema bestaan zoude, en waarvoor | |||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||
de dwang-arbeid, als middel van inkomen beschouwd, hoofdzakelijk gebezigd was geworden, niet aan het oogmerk beantwoordde, - zag zich alzoo gedrongen ter omhelzing van een ander stelstel, meer strokende met de omstandigheden des oogenbliks, en geschikt, om de vorige inkomsten, door dwang-arbeid verkregen, te vergoeden: en aldus moest voor de tweede maal Java de gevaarlijke bewerking ondergaan van eene geheele hervorming der aldaar bestaande inrigtingen. Gelukkig voor den Javaan, dat de nieuwe inrigtingen, zoo in haar beginsel als in hare toepassing, op meer billijke en gematigder gronden gebouwd waren, dan de naast voorgaanden. Bij dezen toch was niets dan alleen het belang van het Gouvernement in het oog gehouden; bij de laatsten integendeel was het zigtbaar doel, het lot van den Javaan te verzagten, het regt van bijzonderen eigendom uittebreiden en te verzekeren, en tevens, inwendige industrie en handel te bevorderen, door de voortbrengselen van het eiland ter beschikking eens, zoo veel mogelijk, onbelemmerden handels te stellen. Zoodanig altoos waren de beginselen, welken Lord minto, in den jare 1811 met het oppergezag in het eiland bekleed, wilde dat ten grondslag van het nieuw bestuur verstrekken zouden. De Heer raffles, na het vertrek van Lord minto als Luitenant-Gouverneur-Generaal belast met de invoering van een stelsel, op deze gronden | |||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||
gebouwd, ondervond al ras de meerdere moeijelijke heid, die er gelegen is in de toepassing van eenig beginsel, dan in het theoretisch aannemen daarvan. Inzonderheid bleck dit bij de inrigtingen, tot het Financie-wezen betrekkelijk. De dwangarbeid namelijk had voormaals tot eene voorname bron van inkomsten verstrekt, en deze moest noodwendig bij het nieuwe stelsel vervallen, niet alleen, om dat dezelve daarmede onbestaanbaar geoordeeld werd, maar ook, om dat er geen debiet in de voortbrengselen, daardoor eertijds verkregen, zoo lang het Continentale stelsel bestond, te voorzien was. Intusschen vorderde de noodzakelijkheid om aan de behoeften des Gouvernements te voldoen, eene vergoeding van dit geleden verlies, en men meende die niet anders te kunnen vinden, dan door het heffen eener belasting op alle bebouwde gronden, zoo als wij die reeds in het tweede Hoofdstuk hebben opgegeven. Deze belasting was in zichzelve niet onbillijk, en scheen te minder' tegenstand te zullen vinden, daar de Javaan, voor zoo verre hij niet tot dwangarbeid verpligt is, ook voorheen gewoon was een gedeelte van zijnen oogst aan zijn' Landsheer te betalen; dan al ras ontdekte men, dat het gedeelte, welk den Javaan van zijnen oogst overschoot, boven het benoodigde voor zijn gezin, ten uiterste gering was, en dat dus door den gewonen opbrengst met geene mogelijkheid in de uitgaven van het Gouvernement kon worden voorzien. | |||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||
Al ras begreep men, dat, daar voorheen de belastingen op den landbouw ingevorderd waren geweest door de Javaansche Opperhoofden, die hiervoor hun aandeel (doorgaans een tiende) van den oogst genoten, behalve nog eenige mindere voorregten, men de inkomsten van het Gouvernement zoude kunnen vermeerderen, door de belastingen zelf intevorderen, en zich alles toeteeigenen, wat voormaals door de Regenten genoten werd; en op deze wijze werd dan reeds een stelsel, weldadig in deszelfs beginselen, hoogst onregtvaardig in zijne toepassing, daar een aanzienlijke stand in de maatschappij hierdoor van deszelfs voorregten beroofd werd, welke niet alleen door een verjaard bezit als een wettig eigendom beschouwd kon worden, maar die tevens bij de voorwaarden, waarop deze Landen eertijds aan de Europeërs waren afgestaan, ten volle waren uitbedongen. De gematigdheid echter, die door Lord minto, bij het invoeren des nieuwen stelsels, zoo sterk en met zoo veel wijsheid was aanbevolen, duldde geenszins eene zoo onbepaalde, voor de Javaansche Grooten zoo harde, en in hare gevolgen waarlijk gevaarlijke verkrachting hunner regten; en men meende aan de bevelen, aan den eisch eener voorgeschrevene gematigdheid genoeg te doen, door in plaats van het geleden verlies aan de Javaansche Hoofden zekere stukken lands aftestaan, met het volle genot van derzelve inkomsten. | |||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||
Dan, hoezeer door dezen maatregel om zich de inkomsten der inlandsche Opperhoofden toeteeigenen, die van het Gouvernement eene vermeerdering stonden te erlangen, was het echter nog verre af, dat deze voldoende zou zijn geweest ter bereiking van het oogmerk, of dat door de belasting op de bebouwde gronden het evenwigt tusschen ontvang en uitgave slechts eenigermate zou zijn hersteld. Eene vermeerdering van lasten, boven het gene voormaals aan het Gouvernement betaald werd, scheen hiertoe noodzakelijk; doch de invoering daarvan was met geene geringe zwarigheid verbonden, daar het te voorzien was, dat de Javaan, wien inderdaad voormaals zoo vele lasten waren opgelegd, als hij immer dragen kon, zich aan deze nieuwe belasting voorzeker zoude onttrekken, door van het gewone middel, de verhuizing naar de Landen zijner Vorsten, gebruik te maken. Deze maatregel kon derhalve niet worden uitgevoerd, voor dat de vrije Vorsten van Java tot eene volstrekte afhankelijkheid gebragt waren, en ook in hunne Staten hetzelfde stelsel was ingevoerd. Dit ontwerp is derhalve, zoo al niet de aanleidende oorzaak, ten minsten het gevolg geweest van den oorlog, tegen den Sultan in 1812 ondernomen, en aangevangen op de beschuldiging, dat hij zich aan het hoofd eener zamenzweering zou gesteld hebben, die zich tot alle standen op het eiland uitstrekte, en welke niets minder bedoelde, dan | |||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||
het ombrengen van alle Europézen. De magtigste Vorst van Java, in zijnen Dalem overvallen, werd na een' hevigen wederstand gevangen gemaakt, verbannen, en zijne aanzienlijke schatten werden de buit des overwinnaars, terwijl tevens verscheidene der beste Provincien van zijn Rijk bij des Gouvernements Landen werden ingelijfd. De overige Vorsten van Java, verschrikt door dit voorbeeld, stemden in den maatregel, van het beheer hunner inkomsten aan het Engelsch Bestuur te onderwerpen, en toen was liet mogelijk den Javaan naar willekeur te belasten, daar er nu voor hen geen middel meer overbleef, om zich aan het gezag der Engelschen te onttrekken. En het was niet, dan na op deze wijze de uitvoering mogelijk gemaakt te hebben, dat men overging om de voormalige inrigtingen te doen vervangen door eene belasting, welke reeds boven (bl. 130) door ons is opgegeven, en die tevens tot de bebouwing der hooge gronden werd uitgestrekt, waarvan de Javaan in de meeste distrikten voormaals gewoon was niets te betalen. Dan, ofschoon deze belasting, gelijk wij nader zullen doen zien, het vermogen van den Javaan verre te boven ging, is het echter niet mogelijk geweest, zelfs langs dezen weg het oogmerk te bereiken, daar de uitgaven van Java en onderhorigheden, volgens de opgave van den Heer raffles zelve, in een tijdsverloop van drie jaren de inkomsten ongeveer eene som van tien millioenen gul- | |||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||
dens dens te boven gingen, en zulks in weêrwil, dat de nieuw veroverde Provinciën in dien zelfden tijd omtrent negen millioenen guldens hebben opgebragt. Ziet daar dus andermaals het bewijs, hoe weinig de waarde van een stelsel van Bestuur of van Financie kan beoordeeld worden naar de beginselen, waarop men voorgeeft dat gebouwd te hebben. Hier toch waren die beginselen in eene hooge mate liberaal, en niettemin in hare toepassing veelal onregtvaardig, altoos ten hoogste drukkend, en hoogst schadelijk voor de belangen van het Gouvernement. Ja, men mag vrijelijk aannemen, dat alleen de schrik der Engelsche wapenen, hunne aanzienlijke magt in Indië, gevoegd bij de waakzaamheid van het Bestuur, en welligt ook eenige gematigdheid bij het invorderen der opgelegde lasten, de uitbarsting van den algemeenen onwil verhoed hebben, welke echter meermalen, volgens hunne eigen' opgave, gevaarlijk voor hen geworden is, en altijd te duchten blijft, wanneer de wetgever, ook bij het invoeren van een meer gematigd stelsel, de omstandigheden der maatschappij niet in aanmerking neemt, maar ieder ander belang aan zijne beginselen onderschikt. Geen wonder dan ook, dat het den Heer raffles gemakkelijker is gevallen, een schitterend tafereel te ontwerpen van het theoretisch gedeelte der tot stand gebragte inrigtingen, en van al het nut, dat dezelven in de toekomst beloven, dan deze breede opgave door daad- | |||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||
zaken te staven. Die toch, welken hij heeft aangevoerd, wederspreken zulks volkomen. En schoon hij het gebrekkige daarvan tracht te vergoeden, door eene onafgebrokene deklamatie tegen de oude inrigtingen, die dan tevens moet strekken ter bemanteling van het gepleegde onregt, ten bewijze van de eerlijkheid der Britsche ambtenaren, en der bijzondere bekwaamheid van den Heer raffles, - zijn deze hulpmiddelen echter niet toereikend, om de bedoelde overtuiging te wege te brengen; te minder nog, daar men duidelijk ontwaart, dat de resultaten, welke hij opgeeft uit het tijdvak vóór 1808, in een valsch daglicht zijn geplaatst, en dat men door dezelven tracht het tegendeel te bewijzen van het gene werkelijk daardoor bewezen wordt. Het zijn dan ook deze daadzaken alleen, die de aandacht des Lezers verdienen, en in het bijzonder behoren gekend te worden; terwijl de theoretische stellingen, waarop men voorgeeft zijn systema van bestuur gebouwd te hebben, als beneden onze aandacht kunnen worden beschouwd, daar het, sedert de Republiek van plato, en na die ontelbare menigte van stelsels, uitgedacht om Rijken en volken gelukkig te maken, - waarvan echter de genomene proeven niet alle zeer gelukkig zijn uitgevallen, - niet moeijelijk meer kan zijn, onder die allen een aannemelijk getal van beginselen te vinden, en daarmede aan het hoofd van een Werk | |||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||
te pronken. Dan, daar men den boom aan zijne vruchten kent, en de waarde eens stelsels van Bestuur aan de resultaten, daardoor voortgebragt, zullen wij ons alleen tot de beschouwing en het onderzoek dezer laatsten bepalen, het beneden ons achtende, den schimp, door den Heer raffles aan onze inrigtingen en handelwijze toegevoegd, zelfs de beleedigingen, ons nationaal karakter aangedaan, met ééne enkele tegenaanmerking (buiten de grenzen van ons tegenwoordig onderzoek tredende) te beantwoorden. Onder de opgaven van den Heer raffles, waarbij zich dat onderzoek bepaalt, verdient in de eerste plaats opmerking die - van den vergelijkenden staat der FinanciënGa naar voetnoot(77), opgemaakt voor een tijdvak van negen jaren, en wel, over de jaren 1802 en 1803, tot de jaren 1804 en 5 onder het voormalig bestuur, over drie jaren onder dat van den Heer daendels, te weten, 1808, 9 en 10, en eindelijk over 1812 en 1813 tot 1814 en 15 onder het Britsch bestuur; welken staat wij hebben overgenomen, en onder No. I achter dit Hoofdstuk gevoegd. Al terstond is het opmerkelijk, dat hier de jaren van 1804 tot en met 1805 onder het voormalig bestuur gekozen zijn, in plaats, dat de geleidelijke | |||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||
orde des onderwerps scheen te vorderen, immers te doen verwachten, dat de drie jaren, die onmiddellijk aan het Bestuur van den Heer daendels voorafgingen, daartoe gekozen wierden. Dan onze bevreemding daarover houdt dra op, wanneer men, de sommen der inkomsten van deze rekening doorloopende, tot aan het artikel der koffij gekomen, bevindt, dat in plaats van opgave der geldswaarde, of liever, van de zuivere opkomste daarvanGa naar voetnoot(78), alleenlijk op dezen staat gevonden wordt deze aanteekening: ‘naar Europa gezonden;’ terwijl die opbrengst zelve, gedeeltelijk ten minste, gebragt wordt aan de winst-zijde van het tijdvak onder den | |||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||
Heer daendels, en geheel in het laatste jaar ten voordeele van dat der Engelsche administratie. - Voorzeker had noch het tijdperk vóór 1802, noch dat na 1804 en 5, hem eene zoo gunstige gelegenheid opgeleverd, om, in plaats van de aanzienlijke inkomsten, die dit produkt aan het voormalig Bestuur verschafte, als een nihil hic, te stellen: ‘naar Europa gezonden;’ - eene kunstgreep, waardoor de inkomsten van dit tijdvak dan ook ruim de helft minder schijnen, dan zij werkelijk geweest zijn. Het is echter genoeg bekend, dat in den jare 1803 hier te Lande, alleen van deze koffij, 15 millioenen ponden tegen 4½ stuivers het verkocht zijn, onder voorwaarde, dat een gering gedeelte, en wel de inkoops-prijs van dit artikel, in Indië zou betaald, en het overige hier ontvangen worden. Was dit alzoo geene inkomste, door Java verschaft, en behoorde dezelve dus niet ten voordeele der rekening gebragt te zijn?
Dan, met behulp van deze kunstgreep was het mogelijk, de uitgaven van dit jaar zoo te doen voorkomen, als of die de inkomsten in het eerste jaar met 1,631,916:8-, het tweede met 2,240,985:23-, en het derde met 1,839,454:81. - Rop″., waren te boven gegaan; ofschoon de Heer raffles volkomen overtuigd was, dat sedert het jaar 1795 geen onderstand in geld of andere waarde uit het Moederland gezonden was, daar hij (bladz. 221) zegt: ‘Geene specie is uit het Moederland sedert | |||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||
1795 ingevoerd, dan alleen in 1802, 1803 en 4, de onbeduidende som van een half millioen RopeijenGa naar voetnoot(79).’ Hij schijnt dus in het denkbeeld te hebben verkeerd, dat het Gouvernement te Batavia in het bezit geweest is van den steen der wijzen, om zoo groot een deficit, als door hem wordt opgegeven, te bestrijden. Indien hij dit ter goeder trouwe gewaand heeft, kan ik mijnen Lezers de verzekering geven, dat hij zich hierin bedriegt, en dat het Bataviaasch Bestuur, uit gewone menschen bestaan hebbende, alleenlijk in de gewone inkomsten het middel gevonden heeft, om het geheele tijdperk door van 1795 tot 1808, zonder onderstand uit het Moederland, zonder schulden te maken of domeinen te vermangelen, de noodige uitgaven te bestrijden; en dat zelfs in den jare 1808 door den Heer wiese aan den Heer daendels het Bestuur werd overgegeven, met een batig slot van ongeveer vier millioenen Rijksds. zoo in geld als in produkten, in de kas en pakhuizen voorhandenGa naar voetnoot(80). Intusschen moge de Lezer zelf beslissen, welke oogmerken er moeten voorondersteld worden in den | |||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||
man die, zelfs in een zoo ligt wederlegbaar geval, met even veel onnaauwkeurigheid en onwaarheid als stoutmoedigheid, spreekt van den voormaligen staat der Indische zaken en Financiën, en in hoe verre de geloofwaardigheid zijner overige opgaven hierdoor bevestigd of verzwakt worde. Het oogmerk middelerwijl zijner kunstgreep, om een onvoordeelig voorkomen aan den Staat der Financiën vaar het voormalig Bestuur te geven, is geenszins moeijelijk te doorgronden, wanneer men slechts de resultaten nagaat, onder het Britsch Bestuur verkregen, zoo als die op den meergemelden Staat No. I voorkomen, als waarin hij zelf erkent, dat de uitgaven in het eerste jaar van dat Bestuur over Java en onderhorigheden de inkomsten hebben te boven gegaan
| |||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||
acht heeft, die van het voormalig Bestuur in een, valsch daglicht te stellen. De Heer raffles is derhalve blijkbaar overtuigd geweest, dat de resultaten, door de van hem ingevoerde inrigting verkregen, eene vergelijking tegen de voormaligen niet konden uithouden. Zonder dit toch ware het doelloos geweest, ja schadelijk, tot bedriegelijke opgaven toevlugt te nemen; en deze overtuiging, zoo duidelijk bewezen uit het hulpmiddel, waarvan hij zich bedient, is dan ook het volledigst bewijs, waarvoor men het nieuw Financieel stelsel te houden hebbe. Tevens kan men hieruit zien, hoe geschikt dat financie-stelsel voor onze natie moet geacht worden, en hoe zeer hetzelve verdiene dat van het voormalig Bestuur te vervangen. Een jaarlijksch te kort toch van 5 of 6 millioenen guldens, - indien dit stelsel bepaald gebleven was tot de voormalige Nederlandsche bezittingen op Java, zonder vermeerdering der inkomsten uit de nieuw geconquesteerde Landen van den Sultan, - ware daarvan de heerlijkje vrucht geweest, en deze som zou jaarlijks, zonder eenige vergoeding, uit het Moederland hebben moeten worden overgemaakt, om de kosten der administratie goed te maken; en dit zou hebben moeten geschieden in een' tijd, wanneer onze Landgenooten te midden van den oorlog, buiten het genot van eenig voordeel uit deze Koloniën, door steeds in zwaarte toenemende Fransche lasten | |||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||
werden uitgekleed. Waarlijk, zoodanige Financiële inrigtingen konden weinig geschikt worden geacht om een stelsel te vervangen, hetwelk ook in de hagchelijkste tijden had toegereikt, om alle bestuursen administratie-kosten, zonder eenig bezwaar voor het Moederland, goed te maken. Ook ten aanzien van het deficit onder het bestuur van den Heer daendels is niet ter goeder trouwe gehandeld. Men had op de rekening van ontvang behoren te brengen de koffij, die onder zijn bestuur verkregen en niet verkocht was: als dan zou het te kort geene 8,223,308 Rop″., dat is, meer dan 10 millioenen guldens in de drie jaren, maar jaarlijks ruim 12 tonnen gouds, gelijk reeds hierboven (bladz. 143 in de noot) gezegd is, bedragen hebben. De staat intusschen dezer rekening staaft duidelijk de waarheid der aanmerking, dat, naarmate de hervormers hun systema in werking bragten, de uitgaven vermeerderd zijn. In het eerste jaar van den Heer daendels, toen de voormalige inrigtingen nog hare werking deden, bedroegen de uitgaven ruim 4½ millioenen Rop″.; in het volgende, wanneer de hervorming aanvang nam, reeds 5 millioenen, en in 1809, toen die gezegd kon worden in volle werking te zijn, reeds 7 millioenen; en in diezelfde evenredigheid was ook het te kort, vergeleken met de inkomsten, toegenomen. Men ziet, dat onder het bestuur van den Heer | |||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||
raffles de uitgaven nog aanmerkelijk vermeerderd zijn, en in diezelfde mate, ondanks alle schijnvertooning en aanwas van inkomsten uit de geconquesteerde Landen, de Financiële toestand is verergerd. Ziet daar de vruchten der zoo hoog geroemde hervormingen! en niet alleen zijn de uitgaven zoo zeer vermeerderd, en boven de inkomsten gestegen, maar tevens zijn de lasten vermeerderd en zelfs voor den Javaan ondragelijk geworden. Tot bewijs daarvan moet ik hier den Lezer doen opmerken, dat op de Iste Tabél, achter dit Hoofdstuk geplaatst, de inkomsten in het laatste jaar van Java alleen, onder het Britsch bestuur worden opgegeven ter somme van 6,549,594 Rop″.; dan, deze som kan alleen beschouwd worden als het zuiver bedrag der inkomsten, daar het uit den voorgaanden Staat No. II, achter het tweede Hoofdstuk van dit Werk geplaatst, blijken kan, dat de lasten van Java's noord-oostkust van den opbrengst der Provinciën zijn afgetrokken, ten bedrage van ruim 4,000,000:- Rop″., en dat dus met zekerheid kan worden aangenomen dat de lasten, door den Javaan gedragen, op meer dan 10, millioenen Rop″. geschat kunnen worden, dat is, op meer dan het dubbel, van het geen de uitgaven onder het oud Bestuur bedragen hebben; en daar de inkomsten van dien tijd de lasten maar weinig hebben overtroffen, zoo volgt dan daaruit: dat deze, onder het Britsch Bestuur, geheven, de voorma- | |||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||
ligen aanzienlijk hebben te boven gegaan, al kort men zelfs de inkomsten uit de veroverde Provinciën van de algemeene lasten af; en niet alleen waren deze lasten aanmerkelijk vermeerderd, zij waren tevens voor den Javaan volstrekt ondragelijk, gelijk wij uit de opgave van den Heer raffles zelve nader bewijzen zullen. De Statistieke Tabel, onder No. II hierbij gevoegd, en mede uit het werk van raffles overgenomen, zal hiervan ten bewijze strekken. Op dezelve worden, onder meer andere zaken, de bevolking, de waarde van de rijst, op Java gewonnen wordende, benevens de andere produkten en derzelver waarde opgegeven, gezamenlijk Rop″. 10,818,598:84- te bedragen; terwijl de belasting, daarop geheven, volgens het gezegde van den Heer raffles (Vol. 1 p. 117.)4,000,000 Rop″. beloopen heeft, zijnde nagenoeg ⅖ van het geheele te velde staande gewas, zoo dat den Javaan, na betaling der Landrente, van zijnen oogst slechts eene waarde van Rop″. 6,818,598:- werd overgelaten. Ondertusschen geeft die zelfde Schrijver (Vol. I. p. 109) op, dat een volwassen Javaan dagelijks 1¼ pond rijst tot zijne voeding behoeft, en wanneer wij dit dus voor de bewoners dezer gezamenlijke distrikten op ¾ pond stellenGa naar voetnoot(81), en | |||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||
de waarde van de rijst op 30 Spaansche matten de Koijang van 30 Pikols of 3370 ponden aannemen, gelijk de Heer raffles mede opgeeft gedaan te hebben, dan toch vordert de voeding van ieder persoon jaarlijks nagenoeg 2⅕ Pikols rijst, en dus voor eene bevolking van 1,965,914 zielen, -4,325,010⅘ Spaansche Piasters, of wel in Rop″. 9,515,022. Daar echter den Javanen, na de betaling der door den Heer raffles ingevoerde belasting, slechts 6,818,598 Rop″. overschoten: zoo volgt hieruit, dat aan dezelven niet ééns het noodig levensonderhoud gelaten werd; en hieraan is het dan ook toeteschrijven, dat zij in sommige distrikten tot tweemalen toe in één jaar onder het bestuur van den Heer raffles hunne rijstvelden bebouwd hebben, en niet aan de meerdere aansporing tot nijverheid, die zij in hun eigen belang en in de meerdere zekerheid van zelven de vruchten hunnes arbeids te oogsten, onder dat Bestuur zouden gevonden hebben, daar de Schrijver zelf (ter a. pl. p. 119) erkent, dat deze handelwijze de rijstvelden uitput, en den grond geen tijd laat om zich te herstellenGa naar voetnoot(82) En het is inderdaad eene door de ondervinding bewezen waarheid, dat eene onafgebrokene beteeling der rijstvelden dezel- | |||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||
ven in het vervolg onvruchtbaar maakt. Zoo was dan het resultaat der nieuwe orde van zaken, met betrekking tot den Javaan, dat hij, niet éénmaal begunstigd met het noodig levensonderhoud, in de noodzakelijkheid gebragt was, om het daaraan ontbrekende zich te vergoeden door een verzwaarden arbeid en eene hoogst schadelijke wijze van landbouw, bij welke aan de behoefte van den oogenblik de middelen van bestaan voor eene lange toekomst inderdaad werden opgeofferd. De lange reeks van zwellende magtspreuken, welke zich de Heer raffles veroorlooft tegen de voormalige lasten, den Inlander opgelegd, zal dan waarschijnlijk, even gelijk de misleidende vertooning van den Financiëlen Staat, straks door mij ontmaskerd, ten doel hebben, het drukkende der nieuwe inrigtingen te verontschuldigen; dan ook hier heeft, wanneer het op daadzaken aankomt, onnaauwkeurigheid plaats, of liever, men maakt andermaals eene schijnvertooning. - Tot staving hiervan moeten wij een' oogenblik vertoeven bij het geen raffles aanvoert (Vol. I. p. 300), waar hij inzonderheid aan zijne uitboezemingen nieuwe kracht poogt te geven door de opgaven en gevoelens van een Nederlandschen ambtenaar interoepen, en wel van den Heer rothenbuler, welke, gedurende een' langen tijd, als Opperhoofd het distrikt van Sourabaija en andere onderhorigheden, doorgaans de Oosthoek genoemd, bestuurd heeft, en die dus | |||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||
kan aangemerkt worden als volkomen bekend met den waren toestand van zaken aldaar. Het verdient zeer onze opmerking, dat deze Heer ook zijne winderige uitspraken, geheel in den stijl der Heeren r. vervat, met eene omslagtige en in nietige kleinigheden uitloopende opgave van alle lasten, waaraan de Javaan in het uitgebreide distrikt zijner zoo langdurige administratie eertijds onderworpen was, tracht te staven. Wij willen het dan ook daarvoor houden, dat de Heer raffles de getuigenis van rothenbuler, aangaande het drukkende der voormalige belastingen voor den Javaan, ter goeder trouwe geloofd heeft: - anders toch ware het schandelijk, zulk eene getuigenis tot bewijs daarvan aantevoeren; - dan, zoo hij waarlijk in dit geloof stond, is het onbegrijpelijk, hoe hij met die overtuiging in de ziel hebbe kunnen overgaan, om de belastingen der arme Javanen tot de helft boven het geen zij volgens de opgave van rothenbuler onder het Nederlandsch bestuur hadden opgebragt, te vermeerderen, gelijk wij uit het verslag dier beide Heeren zullen aantoonen dat werkelijk geschied is. De gewone belastingenGa naar voetnoot(83), zegt r., welke | |||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||
jaarlijks geheven worden in het distrikt van Sourabaija, van eene Jonk rijstveld, zijnde doorgaans eene maat van 2000 □ roeden, zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||
Zoo dat al de vereenigde lasten, die van de vruchtbaarste rijstvelden per Jonk onder het Ne- | |||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||
derlandsch bestuur werden betaald, ultmaken 63 Rop″. - Een Jonk rijstveld van de beste soort (en naar die is de belasting geregeld) brengt jaarlijks op van 40 tot 50 Amats PadieGa naar voetnoot(86), zoo als de zwaarte daarvan door de Engelschen geregeld is, en waarnaar bovenstaande belastingen zijn afgemeten; de geldswaarde daarvan bedraagt, mede volgens den prijs van 30 Spaansche Piasters den Koijang, door den Heer raffles aangenomen, 198 Ropeijen, zoo dat alle belastingen te zamen genomen nog geen derde der volle waarde van den oogst uitmaken; en hiervan genoot het Nederlandsch Gouvernement, gelijk wij zoo even gezien | |||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||
hebben, iets meer dan een vijfde, terwijl daarvan alleen, onder den Heer raffles, aan het Engelsch Gouvernement 99 Ropijen, dat is, de helft der geheele waarde van het voortbrengsel, moesten betaald worden; gezwegen nu van de verdere belastingen voor de tempels, priesters, waterleidingen, enzv., welke onder het Britsch bestuur als vrijwillig beschouwd schijnen te zijn, doch niettemin van het geen den Javaan overschoot, moeten worden afgetrokken. Rothenbuler voegt hierbij, hoe het ligtelijk te begrijpen was, dat, na het betalen dezer belastingen onder het voormalig bestuur, den Javaan weinige middelen moesten overblijven om | |||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||
eenig geld te verzamelen, ten minste zoo veel als hij noodig had. Indien nu de Heer raffles deze door hem aangevoerde getuigenis als geloofbaar heeft laten, gelden, wat, vragen wij, moet dan toch wel voor den Javaan zijn overgebleven, toen de belastingen, hem door het Britsch Gouvernement opgelegd, behalve het geen hij tot onderhoud der godsdienstige instellingen enzv. betalen moest, reeds ⅓ te boven gingen alle lasten, aan welken hij voorheen was onderworpen geweest. Ik herhaal het, de Heer raffles moet inderdaad niet geloofd hebben, dat deze vroegere lasten voor den Inlander zoo drukkend zijn geweest, als in het Rapport wordt opgegeven: anders toch ware het eene schreeuwende onregtvaardigheid geweest, dezelven, voor zoo veel zij aan het Gouvernement behoorden, meer dan te verdubbelen. Wat overigens betreft de beweegredenen, die rothenbuler hebben kunnen aanspooren, omzijne opgave aan den Heer raffles te bekleeden met eene zoo langwijlige grootspraak, hieromtrent zullen wij ons liefst geene gissingen veroorlooven; hoewel het inderdaad opmerking verdient, dat hij, een vreemdeling van geboorte, onder ons Gouvernement tot aanzienlijke waardigheden opgeklommen, en zoo vele jaren een uitgebreid distrikt bestuurd hebbende, in het gedrag en de handelwijze der inlandsche Hoven gebreken heeft geduld, welken te weeren niet alleen zijne eer en zijn pligt vorderden, maar | |||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||
die tevens regtstreeks strijdig waren met het belang van het Gouvernement, hetwelk hij diende. Dan het is meermalen, ook wel buiten Indië, waargenomen, dat, wanneer hooge personaadjes, inzonderheid die een groot gezag uitoefenen, tot staving van hunne geliefkoosde meeningen, of ter regtvaardiging van hun gehouden gedrag in belangrijke administratiën, bewijsstukken noodig hebben, deze hun door hunne onderhorigen niet alleen met veel welwillendheid verschaft worden, maar dat zelfs door dezen, om zich aangenaam en verdienstelijk te maken, vaak de waarheid verzwegen wordt, en de zaken in een valsch daglicht worden geplaatst; terwijl men, wanneer het verslag moet rusten op daadzaken, te algemeen bekend om eenige plooijing naar het oogmerk toetelaten, het onvoldoende daarvan tracht te vergoeden, door ecn zwellend geschreeuw, gevat in den geest des mans, aan wien men zich welgevallig poogt te maken, hem daardoor als het ware aanduidende, dat men niet bij mangel van goeden wil iets aan zijn verlangen ontbreken laat, maar dat zulks aan den aard der stof en aan onoverwinbare hindernissen, in de omstandigheden gelegen, moet worden toegeschreven. Verre intusschen zij het van mij, de gegrondheid van alle klagten over het drukkende der voormalige Nederlandsche belastingen, ofschoon ook veel geringer dan die onder het Engelsch bestuur, | |||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||
te willen logenstraffen. In vele volkrijke distrikten toch was het getal der rijstvelden niet toereikend, om aan ieder huisgezin den genoegzamen voorraad te verschaffen, tot eigen voeding en betaling der lasten vereischt. Dan, in zoodanige gevallen werd de belasting geregeld, niet naar de hoegrootheid van het bebouwde veld, maan naar het geen de Javaan missen konde. De Heer raffles erkent dit zelf op meer dan ééne plaats van zijn werk; onder anderen, sprekende van de belastingen, die de Javaan gehouden was te betalen, zegt hijGa naar voetnoot(87): ‘dat deze, volgens sommiger gevoelen op een tiende, door anderen op een vijfde geschat wordt; doch dat men doorgaans den Javaan afnam, zoo veel hij maar konde missen.’ - Weinig hadden wij vermoed, dat eene daad van de billijkste inschikkelijkheid des Nederlandschen Gouvernements, om in geen geval de belastingen boven het vermogen van den schattingpligtigen te doen stijgen, voor eene zoo hatelijke uitlegging zou zijn vatbaar geweest, en dat men er den zwaai aan zou hebben kunnen geven, als of men niet alleen den Javaan zijn verschuldigde hadde doen betalen, maar nog daarenboven vorderde van hetgeen hem regtmatig toekwam, zoo veel als hij immer ontbeeren konde: eene beschuldiging voorzeker, door daadzaken zoo regtstreeks wedersproken, dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||
de aanvoering er van inderdaad als een staal van schaamtelooze driestheid mag worden aangemerkt. Het is toch algemeen bekend, dat al de rijst, welke het voormalig Gouvernement van Java trok, bestaan heeft in 7000 Koijangs om niet, en in 5000 tegen 15 Rijksd. den KoijangGa naar voetnoot(88), welke (de waarde van den Koijang tegen 30 Piasters berekend, zijnde de door den Heer r. aangenomen middenprijs) 360,000 Piasters, of 794,000 Rp″. waardig waren. Daarentegen heeft de belasting, den Inlander in de plaats van dit kontingent opgelegd, volgens de eigen' opgave van den Heer r., niet minden dan Rop″. 4,000,000 bedragen. Men kan dus hieruit opmaken, of het afmeten der belasting naar het ondeelig vermogen van den Javaan een middel geweest zij om 's Gouvernements inkomsten willekeurig te vermeerderen, of te verminderen, - en of zulks aan baatzuchtige, dan wel aan edele beginselen zij toeteschrijven. | |||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||
Dewijl dan nu de voeding van den Javaan zelve het grootste gedeelte der door hem geteelde rijst vordert, zoo kan het rijstveld, noch deszelfs produkt, immer beschouwd worden als een voorwerp ter heffing van eene dergelijke belasting. Hoe toch zou men daarop eene billijke heffing van eenig belang kunnen doen, daar de Heer raffles zelf de geheele waarde van den Javaanschen oogst op ongeveer 11 millioenen Rp″. schatGa naar voetnoot(89), en de consumtie van den Javaan, volgens zijne eigen' opgave berekend, alleen aan rijst (buiten zijne overige behoeften) meer dan 9½ millioenen Rp″. vordert, zoo dat daarvan slechts ruim één millioen Rp″. overschiet? - Te minder kon van de rijstvelden eene minder of meer aanmerkelijke belasting geheven worden, daar dit volk schier geheel uit landbouwers bestaat, en ieder Javaan in den kring van zijn huisgezin genoegzaam al zijne benoodigdheden zelf vervaardigt. Eene aanzienlijke belasting zou dus alleenlijk hebben kunnen worden voldaan door gedeeltelijken verkoop van den opbrengst des akkers; doch, wanneer nu het overschot, na het voldoen der belasting aan den Javaan verblijvende, te zijner voeding niet toereikt, gelijk werkelijk het geval zijn kan, indien de belasting eenigzins aanmerkelijk is, - welk middel schiet er | |||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||
dan voor dezen landbouwer over, - hem, die buiten den landbouw geen ander middel van bestaan heeft noch kent, - om dat gene, wat hem waarlijk ontbreekt, magtig te worden? Het is dan ook op dezen grond, dat ik reeds vroeger beweerde, dat in vele gevallen eene matige belasting in arbeid, ter aankweking van voortbrengselen, in Europa vertierbaar, meer met de belangen van den inboorling, zoo wel als van het Europeesch Gouvernement, strookt, dan wel eene heffing op de rijst, daar hij alsdan in het volle genot blijft van het geen zijne onontbeerlijke behoefte vordert. - Ook was zulk eene belasting in geenen deele onbillijk, daar het Gouvernement immers voorzeker evenzeer geregtigd was, om de bebouwing zijner rijstvelden onder beding van een' matigen arbeid in produkten van Europésche consumtie aftestaan, als tegen eene belasting in geld of in een gedeelte van den oogst; zelfs was het Gouvernement daartoe verpligt, daar, bij den vrijwilligen afstand dier provincie door de Javaansche Vorsten aan de gewezen Kompagnie, uitdrukkelijk bedongen was, dat de inrigtingen des inwendigen bestuurs zouden blijven op den ouden voet, waartoe dan ook de Heerendiensten behoorden. Het is dus niet in het gebruik, maar in het misbruik, van deze wijze van belasting gemaakt of kunnende gemaakt worden, dat men het onbillijke of schade- | |||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||
lijke daarvan voor den Inlander zou behoren te zoeken. Hoort men hieromtrent den Heer raffles, dan zou men waarlijk gelooven, dat de Javaan onder het voormalig Gouvernement is aangemerkt als een lastdier, het welk niet alleen tot ongeloofelijk zwaren arbeid verpligt, maar tevens aan zoo vele wreede behandelingen en lasten onderworpen was, dat het lot van den Neger in de West-Indische volkplantingen, volgens zijn' getuigenis, in vergelijking daarmede gelukkig mag worden genoemd. Zelfs veroorlooft hij zich te zeggenGa naar voetnoot(90): ‘het is een geluk voor den Javaan geweest, dat het bestuur der Inlandsche Vorsten billijker was, dan dat der Kompagnie;’ verzekerende hij tevens, ‘dat dikwerf de bewoners van geheele distrikten derwaards verhuisden.’ Wanneer het echter op bewijzen aankomt, - wanneer daadzaken zijne gezegden staven moeten, dan gaat veelal het paard kreupel, en men verdraait de zaken zoo zigtbaar, of men neemt tot niets bewijzende omstandigheden zoo blijkbaar zijne behelpende toevlugt, dat er slechts een weinig plaatselijke kennis of eene geringe aanwijzing vereischt wordt, om het valsche der opgaven te doen bevroeden. | |||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||
Hoe toch kan de dwang-arbeid op Java's noord-oostkust onder het Nederlandsch bestuur, tot het jaar 1808 toe, ondragelijk geweest zijn, daar r. zelf zegtGa naar voetnoot(91), dat de koffij, hier geleverd, naauwelijks 1/10 gedeelte der hoeveelheid uitmaakte, welke in de Préanger Regentschappen geleverd werd? Hij had er bij kunnen voegen, dat er bovendien, eer deze dwang-cultures door den Heer daendels waren afgeschaft, nog ongeveer 10,000 Pikols peper, benevens eenige Indigo en suiker, geleverd werden, en dat dus de dwangarbeid en waarde der geleverde produkten naauwelijks gezegd kon worden ⅕ uittemaken van het geen op diezelfde wijze in de Préanger Regentschappen geleverd werd, hebbende dit volgens zijne opgaveGa naar voetnoot(92) 100,000 Pikols bedragen, terwijl de bevolking op Java's noord-oostkust ongeveer 1,500,000 zielen bedroegGa naar voetnoot(93), en die der Préanger Regentschappen slechts 243,000 zielen, dat is, een zesde gedeelte van het ander. Waaruit dus voortvloeit, dat de dwang-arbeid in de Préanger Regentschappen dertig malen sterker is geweest dan op Java's noord-oost-kust, onder het oud Nederlandsch bestuur. Billijk had men dus mogen verwachten, dat in de Préanger Regentschap- | |||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||
pen altoos deze zoo drukkende last zoude zijn afgeschaft. Men heeft dien echter doen voortduren, en denzelven op Java's noord-oostkust integendeel afgeschaft, waaruit het regtmatig vermoeden ontstaat, dat het lot des Javaans te verligten enkel het voorwendsel, en zichzelven meerdere inkomsten te verschaffen, het wezenlijk doel der geheele Britsche inrigting is geweest. - Te meer vinden wij ons tot dit besluit geregtigd, daar de Heer rafflesGa naar voetnoot(94), hoewel met de vereischte wijsgeerige inkleeding, ten einde alle gunstige gevoelens wegens de gedwongen' cultures tegentegaan, zegt: ‘De bewoners der Sundasche distrikten (Préanger Regentschappen), in een binnenlandsch bergachtig distrikt woonende, en sedert lang aan den last der koffij-teelt gewend, zijn voor het drukkende daarvan minder gevoelig, dan hunne overige landgenooten. Tijd en gewoonte hebben hen verzoend met het gene wat hun eerst tegenstond, en wat altijd als onregt beschouwd moet worden. Hunne leefwijze, de kunsten, de landbouw, huishoudkunde, en andere maatschappelijke gebruiken, - alles heeft zich geschikt naar deze soort van arbeid, waartoe zij aanvankelijk gedwongen waren; en een staat van dienstbaarheid, welken de Wijsgeer als eene verlaging [der menschheid] beweent, (inzonder- | |||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||
heid die, welke van eenen aard is, dat zij onder schoonschijnende voorwendselen een ondragelijk stelsel van belasting invoert) - wordt naauwelijks meer als een last gevoeld.’ Dit is dan, volgens r., de slotsom der uitwerkselen van tijd en gewoonte. De Javaan gevoelde den dertig malen zwaarderen arbeid in de Préanger Regentschappen naauwelijks meer als eenen last; en voor de bewoners van Java's noord-oostkust, sedert even zoo langen tijd aan Heerendiensten gewoon. was de dertig malen ligter dwang-arbeid ondragelijk, en eene nieuwe belasting, die hun niet eenmaal het noodig levensonderhoud overliet, een weldadig geschenk! Van geen beter' waarde is het volgende, dat hij elders aanvoertGa naar voetnoot(95), indien men slechts de moeite neemt, om hetzelve eenigermate te ontleden, en aan de waarheid te toetsen: - ‘Gelukkig was het voor het belang der menschheid, en voor Java's aangelegenheid, dat de regering der nationale Gouvernementen [der Vorsten van Java] minder drukkend was, dan het gezag van hunne Europésche overwinnaars, en dat hunne Staten eene zekere schuilplaats verschaften tegen eene meer verwoestende tirannij. Het is bewezen, dat ten tijde, wanneer de Hollanders zich het eerst in het oostelijk gedeelte des eilands vestigden, de | |||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||
inwoners van geheele distrikten te gelijk verhuis den naar de inwendige provinciën [de Landen van den Keizer en Sultan]. Elke daad van gestrengheid, iedere onverwachte afvordering, veroorzaakte een nieuw verloop van volk, en de landbouw werd verplaatst naar landstreken, die voormaals naauwelijks ééne familie voedden. Deze staat van zaken bleef voortduren tot op den laatsten oogenblik, dat het Nederlandsch Gouvernement bestond. Gedurende de administratie van den Maarschalk daendels in de jaren 1808, 9 en 10, vlugtten genoegzaam al de inwoners uit de provincie van Démak, een der rijksten van de Oostelijke distrikten, naar der Vorsten Landen, en na dat er gestrenge bevelen gegeven waren ter uitbreiding van den koffijalleenhandel, leed elk distrikt in deszelfs bevolking, naar gelang van den dienst, aan hetzelve opgelegd. Van de duizenden en tienduizenden, die opgeofferd zijn, om de Hollandsche armee te rekruteren, en om wegen en openbare werken aanteleggen, zullen wij hierna spreken.’ Waarlijk, eene verhevene schilderij van den voormaligen staat van zaken! Dan, de Lezer zal, na onze volgende aanmerking daarop te hebben ingezien, zelf beslissen kunnen, waarvoor hij de berigten en verzekeringen van den Heer raffles, ook hier, te houden hebbe. Oogenblikkelijk valt het in ieders oog, dat een | |||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||
volksverloop uit nieuwelijks aan ons afgestane distrikten, waarvan de inwoner dus nog niet kon bekend zijn met het lot, dat onder het Nederlandsch bestuur op hem wachtte, eigenlijk niets bewijst, vooral dan niet, wanneer men de algemeene gehegtheid der Inlanders aan hunne Vorsten in aanmerking neemt, en overweegt dat deze Volken, naar hunne bekrompene wijze van zien, van een Gouvernement, waartegen velen hunner den oorlog gevoerd, en de grootste wreedheden, volgens hunne wijze van oorlogen, gepleegd hadden, - zich weinig goeds beloven durfden. - Dan, indien het waar is, dat de aan ons afgestane distrikten bij derzelver aanvaarding een groot verlies aan volk ondergaan hebben; indien sedert dien tijd het Nederlandsch Gouvernement zich aan mishandelingen der nog overig gebleven' inwoners heeft schuldig gemaakt, en deze bij voortduring zijn verloopen naar de Landen der Vorsten, waar zij eene betere behandeling ontmoeteden: - dan moeten voorzeker deze distrikten onder het voormalig bestuur slecht zijn bevolkt geweest, en in bevolking moeten der Vorsten Landen, naar evenredigheid van beider oppervlakte, dezelven verre overtroffen hebben. Blijkt intusschen het tegendeel waar te zijn, - is namelijk de bevolking in de strand-provinciën des Gouvernements aanzienlijk, en gaat dezelve naar evenredigheid der grondvlakte die van de Landen | |||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||
der Vorsten verre te boven, - dan is dit niet alleen een voldingend bewijs van de onwaarheid der opgave van den Heer raffles, maar tevens de ontegenzeggelijkste proef, dat de behandeling van den Javaan onder de voormalige inrigtingen niet drukkend kan geweest zijn, uit hoofde dat in distrikten, bij de aanvaarding door het meerderdeel der inwoners verlaten, en welker overblijveude bevolking bij elke onderdrukking steeds meer afnam, het onmogelijk zoude zijn eene zoo talrijke volksmenigte te vinden, bijaldien in dezelven eene onafgebrokene volks-verdrukking had plaats gehad, gelijk het geval zoude zijn, zoo de opgave van den Heer raffles omtrent de oude inrigtingen waarheid behelsde. Het kan geenszins des Heeren raffles oogmerk zijn, deze vergelijking te bepalen, of zelfs uittestrekken tot de provincie van Palemboang, daar hij niet onbewust kan zijn, dat deze weleer door een volk, van Balij overgekomen, bewoond was, hetwelk in den oorlog van 1718, tegen den Keizer van Java gevoerd, (welke laatste ondersteund werd door ons Gouvernement) verpligt is geworden dat distrikt wederom te verlaten, en met zijne Vorstjes naar Balij te vlugten; terwijl die verlatene provincie, geheel woest en van volk ontleedigd, eerst in den jare 1743 aan ons is afgestaan. Even weinig is deze vergelijking toepasselijk op de provincie van Passarouang en Bezoeki, in | |||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||
den jare 1675 ontvolkt, als welke een der Vorsten van Makasaar, Krain Montemarani geheten, met eene aanzienlijke bende overgekomen, vermeesterd, en daarop een' hevigen en langdurigen oorlog met de Vorsten van Java gevoerd heeft, waarin de meeste inwoners zijn omgekomen, terwijl eindelijk met onze hulp de Makassaren van daar verdreven zijnde, die provinciën niet voor den jare 1743 aan ons zijn afgestaan; zoo dat de bevolking, die er thans gevonden wordt, hoofdzakelijk moet worden toegeschreven aan de aanmoediging, den nieuwe Kolonisten door ons Gouvernement verleend, om zich aldaar te komen vestigen. De vergelijking bepaalt zich dus eigenlijk tot die lange strook langs de Javaansche stranden, ter lengte van 80 uren gaans, onmiddellijk tegen de Landen der Vorsten aan gelegen, en door dezen eertijds aan het Nederlandsch Gouvernement afgestaan. Het is uit aanmerking van den staat van zaken in deze distrikten, dat de Heer raffles voorwendt tot de invoering der nieuwe inrigtingen te zijn overgegaan, en op dezen uitgestrekten grond derhalve, grootendeels sedert den jare 1706 door ons bezeten, moet dan ook het bewijs voor de waarheid of onwaarheid zijner opgave te vinden zijn. Ten einde nu den Lezer in staat te stellen, om daaromtrent met volle kennis en overtuiging zelf te kunnen beslissen, hebben wij achter dit Hoofdstuk geplaatst de Tabel No. III, zijnde letterlijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||
uit het Werk van den Heer r. overgenomenGa naar voetnoot(96). - Op deze Tabelle wordt de bevolking van de Landen der Vorsten van Sourakarta en Djokjokarta opgegeven te bedragen 147½ hoofden op de □ Engelsche mijl. Wanneer men nu daarmede vergelijkt de voornaamste distrikten, die vóór de komst der Engelschen aan het Nederlandsch Bestuur toebehoorden, en door de Vorsten der genoemde Rijken bij onderscheidene gelegenheden aan hetzelve zijn afgestaan, gelijk wij in het Eerste Hoofdstuk hebben opgegeven: - dan zal men voorzeker met geene geringe verwondering zien, dat in verscheidene, derzelven de bevolking naar gelang der oppervlakte die van der Vorsten Landen overtreft; ja zelfs, dat in het distrikt van Samarang, waar het Europeesch Hoofdbestuur dezer kusten gevestigd, en dus de invloed onzer ambtenaren het meest werkzaam was, de bevolking nagenoeg het dubbel van die der Vorstelijke Landen bedraagt. En deze verwondering zal toenemen, wanneer men het oog slaat op de distrikten van Grobogan en Djepan, welker volkrijkheid bij de overige zoo zeer afstrekt, en welke distrikten tot den jare 1811 aan de Vorsten hebben toebehoord, zijnde eerst in den jare 1812, na den oorlog, tegen den Sultan gevoerd, aan de Engelschen afgestaan. Deze zeer vruchtbare distrikten intusschen waren, gelijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||
de Kaart No. IV aanwijst, op de grenzen van 's Gouvernements Landen gelegen, en zouden dus bij de uitverhuizingen der Javanen blijkbaar het meest hebben moeten winnen; terwijl het omgekeerd waarschijnlijk is, dat, zoo er integendeel eene verhuizing uit de Landen der Vorsten naar de provinciën van het Gouvernement plaats had, de hier genoemde distrikten het meest zouden hebben moeten verliezen. Welke nu dezer twee tegengestelde uitkomsten het waarschijnlijkst voorkome als werkelijk te hebben plaats gehad, moge de Lezer zelf opmaken uit de onderlinge vergelijking der wederzijdsche bevolking, op de □ mijl gerekend, van deze provinciën tegen die der Vorstelijke Landen. Nog valt hier optemerken, dat de som der bevolking van deze laatsten tot 147½ zielen op de □ Engelsche mijl, volgens de opgave van den Heer raffles, alleen verkregen wordt daardoor, dat eenige uitgebreide, slecht bevolkte distrikten, welke tot den jare 1811 aan de Vorsten behoord hebben, bij die opgave tot de Gouvernements-Landen gerekend worden, waardoor dus de evenredigheid tusschen de bevolking en grondvlakte dier Landen afneemt, en daarentegen die der Vorstelijke Landen in dezelfde verhouding toeneemt. Hierom is het dan ook noodzakelijk ge worden, wilde men tot eene zuivere vergelijking | |||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||
geraken, - op een' bijzonderen staatGa naar voetnoot(97) de bevolking der distrikten van Java's noord-oostkust, en die der Vorsten-Landen, zoo als dezelven onder het voormalig Bestuur hebben bestaan, ieder afzonderlijk bij één te trekken en tegen elkander te vergelijken: waar uit dan blijkt, dat de gemiddelde bevolking in de Gouvernements-distrikten op ieder □ Engelsche mijl 154 hoofden bedragen heeft, of wel, op eene □ Duitsche mijlGa naar voetnoot(98) 3259 hoofden, dat is, eene grootere bevolking, in verhouding met de grondvlakte, dan in de meeste Landen van Europa gevonden wordtGa naar voetnoot(99). - Terwijl de bevolking in der Vorsten Landen op eene □ Engelsche mijl slechts 144 hoofden, of wel, op eene □ Duitsche mijl 3048 hoofden opleverde. Het blijkt alzoo, dat de bevolking der Gou- | |||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||
vernements-distrikten, in evenredigheid der oppervlakte, tegen die der Vorsten-Landen staat, als 154 tot 144, en dat derhalve de eerste deze laatste met tien hoofden op elke □ Engelsche mijl overtreft; welke bevinding dus de verzekering van den Heer raffles ten volle wederspreekt, en de overdrevene partijdigheid zijner opgave wegens de uitwerking der voormalige inrigtingen op den staat der bevolking middagklaar aan den dag legt: eene partijdigheid, die vermoedelijk geen' anderen grond heeft, dan de behoefte om bij zijne landgenooten eene administratie te regtvaardigen, welke jaarlijks eene uitgave van ettelijke millioenen boven de inkomsten veroorzaakt heeft; terwijl de voormalige beheering, bij eene meer billijke handelwijze jegens Vorsten en Volken, en bij minder drukkende belastingen, heeft toegereikt, om, zelfs onder zeer ongunstige omstandigheden, in de gewone inkomsten genoegzame hulpmiddelen te vinden ter goedmaking aller onkosten van bestuur, administratie en verdediging. Wat de aanmerking van den Heer r. betreft nopens het verloop van volk uit het Regentschap Demak, en de duizenden en tien duizenden, aan de bemanning der armee, het maken der wegen enzv. opgeofferd; - hij is niet onkundig, of behoorde zulks ten minste niet te zijn, dat deze gebeurtenissen alleenlijk behoren tot het tijdvak van 1808 tot 1810, en geen Nederlander voorzeker, | |||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||
bekend met den aard daarvan, zal op zich nemen, de daden van het toenmalig Bestuur te verdedigen. Dan de Heer raffles weet even goed, dat men niet daarnaar, even weinig als aan de Britsche zijde naar het Bestuur van eenen hastings, den geest van voormalige Gouvernementen behoort te beoordeelen, en dat zoo veel te minder, daar en de inrigtingen, en de Staatkunde van ons voormalig Bestuur, destijds hebben moeten plaats maken voor nieuwe beginselen, geheel naar den omwentelings-geest der Franschen van dien tijd gewijzigd. Overigens tarten wij den Heer raffles uit, - en wij durven deze uitdaging allerwege herhalen, - dat hij één eenig voorbeeld te borde brenge ten bewijs, dat de volken van Java's noordoostkust in eenig geval, het zij aan de openbare wegen, het zij aan de koffij-cultuur, of aan persoonlijke diensten, ieder afzonderlijk of te zamen genomen, ooit verpligt zijn geweest zestig dagen in het jaar, ten behoeve van het Nederlandsch Gouvernement of van deszelfs ambtenaren, te arbeiden, te rekenen van derzelver overgang onder het Bestuur der Kompagnie af, tot den jare 1808; - gelijk wij hem al mede uitnoodigen, om aantetoonen, dat het aanwerven en rekruteren der armee van 1795 tot 1808, en dus in den tijd van dertien jaren, het getal van 23,460 koppen heeft te boven gegaan. Waarlijk, indien een Land van ongeveer 5 millioenen menschen ontvolkt kon worden door | |||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
zoodanig eene rekrutering, welke moest dan wel de toestand zijn van die volkeren op den vasten wal van Indië, die, in datzelfde tijdsverloop, in evenredigheid van derzelver getal, eene zoo veel grooter' menigte van rekruten aan de Engelsche armee geleverd hebben? - Intusschen weêrspreken niet alleen de opgegevene daadzaken de tegen het voormalig Gouvernement ingebragte beschuldiging, en pleiten sterk voor de zagtheid der inrigtingen zelve, maar ook andere opgaven, in het Werk van den Heer raffles te vinden, doen ten duidelijkste zien, hoe overdreven hij geweest is in al zijne opgaven, ten aanzien van den toestand der Javanen onder het vorig Bestuur. Bij herhaling wordt deze op het ongunstigst afgeschetst, en zijn lot gesteld verre beneden dat der slaven in de West-Indïsche volkplantingen. Ter proeve diene de volgende schets van den toestand van CheribonGa naar voetnoot(100). ‘Er is misschien, zegt hij, - uitgezonderd de ommestreken van Batavia en BantamGa naar voetnoot(101), geen gedeelte van het eiland Java, dat zoo zeer geleden heeft door de uitwerkselen van een slecht Bestuur, als het distrikt van Cheribon. Deze | |||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||
uitwerkselen zijn zigtbaar in het karakter des volks, het welk zelfs onder de Javanen opmerkelijk is door onverschilligheid in het bevorderen hunner eigene belangen, werkeloosheid, gebrek aan veerkracht, bijgeloovigheid en onkunde, welke hen onophoudelijk het slachtoffer der misleiding maken.’ ‘Gedurende de laatste 40 jaren in het bijzonder, wordt wijders gezegdGa naar voetnoot(102), zou eene reeks van verkeerde maatregelen en onderdrukkingen eene zeer ongunstige verandering in het volks-karakter hebben veroorzaakt, den ijver hebben uitgebluscht, en zelfs de gedaante van het Land veranderd, zoo dat hetzelve niet meer te erkennen is als dat vruchtbaar distrikt, welk het éénmaal was. Gedurende de laatste zeven jaren hebben, volgens hem, hongersnood, sterfte en oproeren, de werking van deze verkeerde maatregelen verzwaard, en hebben op de ééne of andere wijze eenige der schoonste gedeelten van dit distrikt verwoest.’ Na zoodanige berigten gelezen te hebben, zou de Lezer natuurlijk moeten besluiten, dat het Cheribonsch distrikt nagenoeg ontvolkt, de landbouw aldaar vernietigd, en de gedaante van den grond die eener onafgebrokene woestenij zoude zijn. Men oordeele echter niet te haastig, maar | |||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||
werpe alvorens het oog op de lijst der bevolking, zoo als die door den Heer raffles wordt opgegeven, te vinden in de IIIde Tabelle achter dit Hoofdstuk, en men zal tot zijne niet geringe verwondering zien, dat Cheribon op eene □ Engelsche mijl 162 hoofden, alzoo nagenoeg 3449 hoofden op eene □ Duitsche mijl oplevert, dus in evenredigheid der oppervlakte eene sterkere bevolking dan Frankrijk of Engeland zelven; gaande die van Cheribon tevens de gemiddelde bevolking der Vorsten-Landen, en der overige Gouvernements-distrikten, nog te boven. Slaat men voorts het oog op de waarde van den oogst, zoo als die op de Tabel No. II door den Heer r. zelve wordt opgegeven, dan zal men tevens zien, dat ook deze in evenredigheid der volkrijkheid, die van de meeste overige distrikten van het Gouvernement te boven gaat, en zelfs die der provincie. Kadoe, wier staat van kultuur door den Heer r. zoo zeer geroemd wordt, in evenredigheid der bevolking ¼ overtreft. Inderdaad, men weet niet, welken naam te geven aan eene handelwijze van dezen aard; en het is moeijelijk zijne bedaardheid te behouden, wanneer men alom eene zoo in het oog loopende, verachtelijke zucht, om onze natie in het oog van Europa te schandvlekken, in eenen schrijver van zijne talenten ziet doorstralen. De Javaan bezit, in zijn oog, geene gebreken, | |||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||
zelfs tot de slaafsche onderwerping aan zijne Opperhoofden toe, of deze wordt aan onze natie geweten, gelijk ook het gebrek aan nijverheid in hem, om door eene grooter mate van arbeidzaamheid den kring zijner genietingen uittebreiden, als een gevolg der voormalige inrigtingen beschouwd word, in plaats dat deze eigenschap aan het karakter van den Javaan, en aan zijn geringe zucht om grondeigenaar te zijn, zou worden toegeschreven. Het is waar, en wij zelven hebben dit boven erkend, dat de voormalige nationale, en door de Javaansche Vorsten bij den afstand der Landen bedongene inrigtingen, in haren geheelen omvang beschouwd, niet gunstig waren ter aanmoediging van het stelsel des bijzonderen landeigendoms bij den Javaan, en om het eigen belang in beweging te brengen ter uitbreiding der kultures; dan, de onpartijdigheid, zoo al niet de goede trouw, hadde van den Heer raffles gevorderd, tevens te vermelden, dat het voormalig Gouvernement gedurende meer dan 100 jaren onafgebrokene pogingen heeft in het werk gesteld, om de vrije werkzaamheid bij den Javaan optewekken; dat het te dien einde in de ommelanden van Batavia perceelen vruchtbaar land van 1000 en meer morgens groot, zonder eenige belastingen of Heerendiensten daarvan te vorderen, in levenslang vruchtgebruik aan verscheiden' aanzienlijke Inlanders, die zich in den dienst van het Gouvernement onderscheiden had- | |||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||
den, heeft afgestaan; dat het eene menigte kleine perceelen, van 25 tot 100 morgens groot, mede zonder lasten of Heerendiensten, en onder het vol genot aller vrijheden en regten, aan de blanke landeigenaars vergund, voor geringe prijzen aan mindere Inlanders heeft doen verkoopen, en zelfs onder den verdienstelijken imhof verscheiden landlieden uit het Vaderland doen overkomen, om door hun voorbeeld den Javaan tot nijverheid aante-sporen; doch dat het resultaat immer hetzelfde is geweest, dat is, dat men den Inlander wel gewillig vond, om die mate van arbeid te verrigten, welke het bestaan van zijn huisgezin vorderde, en zelfs ter verrigting van gematigde Heerendiensten, door het gebruik bepaald; doch dat niets hem tot een' grooter' trap van werkzaamheid dan dezen bewegen kon, en dat hij altijd den grond woest liet liggen, welks bebouwing niet onmiddellijk tot zijne behoefte vereischt werd. Trouwens, wat zou den Javaan, zoo als hij is, daartoe hebben kunnen aansporen in een Land, waar men zich alleen uit welvoegelijkheid kleedt, waar de mindere veerkracht (intensiteit) der deelen, tot de spijsverteering behorende, een zacht verteerbaar voedsel vordert, en allen overdaad verbiedt, waar tevens de natuur zonder eenige kunstbewerking al het benoodigde voortbrengt voor eene woning, genoeglijker en meer met het klimaat strokende, dan die, welke men van kostbare | |||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||
bouwstoffen zou kunnen vervaardigen, en waar alle arbeid, zoo door de mindere ligchaams-sterkte als door den brandenden hemel, tot eenen bij ons onbekenden graad moeijelijk wordt gemaakt? Men doorloope, op de Kaart, den geheelen omtrek der aarde, op eene gelijke breedte gelegen; men sla de Geschiedenis op, en onderzoeke, of in eenig tijdperk een volk, in diezelfde omstandigheden geplaatst, en zoodanig een klimaat bewonende, zich ten aanzien eener vrijwillige arbeidzaamheid van den Javaan onderscheiden hebbe; en dan beslisse men, of aan onze inrigtingen behore te worden toegeschreven dat gene, wat onder dezelfde voorwaarden altijd enoveral hetzelfde is geweest! Men voege hierbij, dat het bezit van eigendom, ook zelfs in de Gouvernements-distrikten, gelijk die van Java's noord-oostkust, waar het denkbeeld van grondbezitting zeker het minst algemeen was, echter niet zoo onbekend is geweest, of, zoo de Javaan de minste neiging daartoe gevoed hadde, hij zoude aan dit verlangen hebben kunnen voldoen. Tot bewijs hiervan zullen wij wederom bij voorkeus van de opgave des Heeren raffles zelve gebruik maken, als het minst verdenkbaar van de zaken in een al te gunstig daglicht voor de oude inrigtingen te willen plaatsen; en wel bepaaldelijk zullen wij hier het verslag bezigen van een' Indisch ambtenaar, den Heer koops, door raffles zelven in kommissie gesteld, om dit belangrijk stuk plaatse- | |||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||
lijk te onderzoeken, het welk, gedeeltelijk, aldus luidtGa naar voetnoot(103): ‘Daar is geen eenige Javaan, zegt hij, welke onderstelt, dat de grond het eigendom is van den (inlandschen) regent; alleenlijk zijn zij overtuigd, dat die behoort aan het Gouvernement, gewoonlijk onder hen de Souverein genoemd, beschouwende zij den regent, even zoo zeer als zichzelven, een onderdaan te zijn, die het distrikt dat hij beheert, en het gezag welk hij uit-oefent, van den Souverein ontleent. Zijne begrippen van het regt van grond-eigendom zijn gewijzigd naar den aard der drie voorwerpen: rijstvelden, Gaga (rijst op hooge gronden) en vruchtboomen. De Javaan heeft geene rijstvelden, die hij zijn eigendom noemen kan: de zoodanige, welken hij het voorgaande jaar gebruikte, kunnen in het volgende in handen van een ander overgaan, en dat wel van den éénen persoon (gelijk in het regentschap Samarang) op den anderen. Zoo één eenige van die bedeeling was uitgesloten, zou hij onfeilbaar verhuizen. - Met de Gaga's (hooge gronden) is dit anders gelegen: de bebouwer, die het land van hout en struiken zuivert, beschouwt zich als deszelfs eigenaar, en verwacht daarvan de vruchten te plukken, zonder eenige vermindering of afgave. | |||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||
Met betrekking tot de vruchtboomen maakt de Javaan aanspraak op die, welke door hem zelven geplant zijn, als een wettig eigendom, zonder eenige belasting. Echter heeft de Javaan, naar mijn gevoelen, geen duidelijk begrip van eigendom, zelfs niet met betrekking tot zijne vruchtboomen; doch gebruiken gelden bij hem voor wetten. Alle schikkingen, door zijn Opperhoofd gemaakt, niet strijdig met het gebruik (den adat) worden als wettig beschouwd, gelijk mede alles, wat de strekking heeft, om de lasten des volks te verminderen, het zij door afschaffing of vermindering van den hoofdtaks, het kontingent en de Heerendiensten, in het kort, van alle lasten, hem opgelegd. Het tegengestelde (die te verzwaren) zou beschouwd worden als strijdig met het gebruik. Alles, wat de lasten verligt, is wettig; alles wat die verzwaart of vermeerdert, is strijdig met, en inbreuk op het gebruik (den adat).’ Men ziet hieruit, hoe eensluidend alle berigten zijn betreffende den Javaan, en dat, daar hij hooge en vruchtbare gronden bezitten kon, de lust tot dat bezit wel klein moet geweest zijn, daar de Heer raffles zelf opgeeft, dat 7/8 gedeelten van dezen grond nog onbebouwd liggenGa naar voetnoot(104), en dat waarlijk | |||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||
de vrees voor het niet genieten der vruchten van zijn eigendom niet de beweegoorzaak kan zijn, die hem van den wensch ter uitbreiding zijner bezittingen terug hield, wordt door dit berigt zelve gestaafd. Een volk toch, dat geen' den minsten inbreuk op zijne gewoonten duldt, en waarvan niet slechts ieder ondeelig lid, maar de geheele massa, in zijne regten gekrenkt wordende, dadelijk naar der Vorsten Landen verhuisde, had weinig te vreezen, dat het Gouvernement, om eenig meerder inkomen te erlangen, deszelfs regten verkorten zoude, daar de verhoogde of nieuw ingevoerde lasten door dit verloop van volk juist in de omgekeerde reden van het oogmerk zouden gewerkt hebben. Ondertusschen kan door de opgaven van den Heer raffles zelve niet alleen bewezen worden de ongegrondheid van zoo vele beschuldigingen, tegen het voormalig Bestuur ingebragt, en tevens het drukkende der nieuwe lasten voor den Javaan, maar daardoor kan tevens worden aangetoond, hetgeen wij reeds te voren betoogd | |||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||
hebbenGa naar voetnoot(105), dat namelijk de voormalige inrigtingen veel geschikter waren om de aankweking van voortbrengselen voor Europésche konsumitie te bevorderen, dan zulks door de van hem ingevoerde orde geschieden kon: immers, hij erkent zelfGa naar voetnoot(106), dat de suiker, zoo te Batavia als in de onderscheidene Residentien gemaakt, in den jare 1779 bedragen heeft:
terwijl hij, even te voren, zegt, dat de hoeveelheid, in den jare 1815 gemaakt, niet meer dan 20,000 Pikols, dus ongeveer het ⅕ der vroegere hoeveelheid, bedroeg. Billijk zou men hebben mogen verwachten, dat hij in dit geval altoos aan de inrigtingen van het Neêrlandsch Gouvernement zou hebben regt gedaan, daar deze arbeid voor meer dan ¾ gedeelten op vrijwilligen arbeid berust; dan het tegendeel is waar. Het was cene gunst, den suikerplanter onder het oud Bewind toegestaan, dat hij, des verkiezende, te allen tijde tegen een' prijs, welke aan het Gouvernement geene noemenswaardige voordeelen verschafte, zijn produkt in des Gouvernements pakhuizen konde afleveren, en dat wel | |||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||
tot het volle, beloop der aan hem voor de bewer-king zijner suiker-plantaadjes voorgeschotene penningen, waardoor hij de zekerheid verkreeg van een immer toereikend debiet, ter terug bekoming zijner fondsen, terwijl hem tevens het regt gelaten werd, om van het overschot naar welgevallen te beschikken. Een voorregt, eerst onder het bestuur van den Heer daendels ingetrokken, dewijl men meende, dat de suiker-kultuur deze aanmoediging niet behoefde, en inzonderheid om dat er, ter volhouding van dit voorschot, geene penningen voorhanden warenGa naar voetnoot(107), - wordt den Heer raffles almede uitgekreten als een ondragelijke alleenhandel. En wat is dan toch het gevolg geweest van deszelfs afschaffing? wat anders, dan dat deze kulture van meer dan 100,000 tot op 20,000 Pikols gedaald is? Het voorwendsel, dat naar dit artikel in den laatsten tijd geen vraag zoude geweest zijn, verdient geene de minste aanmerking, daar dit, wel is waar, bij blokkades en gestremde scheepvaart meermalen onder het oud Gouvernement heeft plaats gehad, doch onder het Engelsch bestuur, met eene geheel zekere vaart, was er altijd middel om eene zeer groote hoeveelheid suiker naar Perzië, dat alleen ongeveer 5,000,000 ponden jaarlijks vordert, behalve | |||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||
naar Japan, Bombay en elders heên, te verzenden: waarheden, die de Heer raffles zelve op meer dan ééne plaats erkentGa naar voetnoot(108). - Indien hij aan de waarheid had hulde gedaan, zou hij toegestemd hebben, dat de suiker-kultuur op Java, tot den prijs, waarvoor dit produkt destijds verkoopbaar was, zonder aanmoediging van het Gouvernement niet bestaan kon, en dat, sedert die aanmoediging had opgehouden, de kulture voor meer dan ¾ verminderd was. Ook ten aanzien van de koffij erkent hijGa naar voetnoot(109) dat dit artikel tot op 70,000 Pikols verminderd is, terwijl hetzelve onder het Nederlandsch Bestuur in 1808, 1809, 123,000 P. opleverde. Nogtans zegt hij eldersGa naar voetnoot(110) dat, zoo dra de vraag daarnaar op de markt van Batavia toenam, er op nieuws elf millioenen boomen aangeplant zijn; doch hij wacht zich wel van te zeggen, dat dit door den Javaan uit eigen' beweging, en dus niet door dwangarbeid, geschied was. In weêrwil echter, dat alle voortbrengselen, voor de markt van Europa geschikt, op Java eene zoo aanzienlijke vermindering hebben ondergaan, en tot minder dan de helft der voormaals geleverde hoeveelheid zijn ingekrompen; in weêrwil dat de | |||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||
rijst, gelijk wij hebben aangetoond, na aftrek van eigene konsumtie, naauwelijks een millioen Rop″. voor den uitvoer heeft afgebragt; in weêrwil dat Java noch kapitalen bezat om handel te drijven, noch manufaktuur-goederen, die een belangrijk voorwerp van uitvoer konden opleveren, - tracht de Heer r. zijnen Lezers dieds te maken, dat altoos de handel onder zijn Bestuur aanzienlijk is toegenomen, dat is, - dat de uitwerkselen in dien tijd gestaan hebben in de omgekeerde reden tot de oorzaken, en dit wel, door eene breede opgave van het toenemend getal schepen, het welk Java heeft aangedaan: als of niet zeer vele schepen Java aandeden, om ververschingen of water, zoo dat hieruit niets voor zijne beweering met eenige zekerheid kan worden afgeleid. De Heer raffles was in zijne betrekking volkomen in staat, om door middel van de Officieren der Konvooijen en Licenten (costum-house) tot op éénen penning na den uit- en invoer van Java te kennen, en de lijst daarvan had hij moeten overleggen, indien hij den zin gehad had om iets te bewijzen; maar, het getal der schepen optegeven, dat door Straat Sunda gezeild is, en de scheepslasten, die op Java zijn in-en uitgeklaard, - bewijst even weinig, als men door de in- en uitgeklaarde sehepen op St. Helena, alvorens of sedert het aan buonaparte ter woonplaats verstrekte, zou kunnen besluiten tot de uitgebreidheid of vermeerdering van den handel op dit eiland. | |||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||
Dan, hoe vele ongerijmheden, onnaauwkcurigheden en onwaarheden hebben wij niet reeds in het Werk van den Heer raffles aangewezen! Te veel ware het voorzeker van het geduld onzer Lezers gevergd, indien wij, op dien voet voortgaande, al het strijdige en voor onze natie beleedigende, genoegzaam op elke bladzijde van zijn Boek te vinden, wilden aanwijzen en wederleggen. Verkieslijker achten wij het daarom, onze Landgenooten te verwijzen naar de getuigenis van den Heer nederburgh, een man, in de hoogste betrekking, onder het voormalig Bestuur ten jare 1791 naar Indië gezonden, om den staat van zaken aldaar te onderzoeken, en die, aanvankelijk doordrongen van de hier zoo algemeen aangenomene denkbeelden wegens het gebrekkige der inrigtingen in, Indië, gelijk deszelfs brieven, aan den Doorluchtigen Erfstadhouder van dien tijd geschreven, doen zien: echter, na een behoorlijk en naauwkeurig onderzoek der zaak, niet alleen daarvan is terug gekomen, maar ook een' des te geloofwaardiger getuigenis van den waren toestand der zaken gegeven heeft, daar zijne eerlijkheid nimmer is verdacht geworden, en hij althans in eernoch belang eenige aansporing heeft kunnen vinden, om de daden van een Bestuur te verontschuldigen, waarin hij nimmer gedeeld had. Zelfs kan men zeggen dat, indien hem, gelijk zoo vele anderc hervormers, de wensch bekropen had, om | |||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||
aan zijne verrigtingen eene overdreven' waardc toetekennen, hij in zijn eigen belang eene aanmoediging zou gevonden hebben, om de voormalige inrigtingen met verdonkerende kleuren aftemalen, en daardoor zoo wel het gewigt zijner zending, als de belangrijkheid zijner verrigtingen, te doen schitteren. Dan, als ecn regtschapen man het beneden zich achtende de waarheid aan eene valsche glorie opteofferen, heeft hij den staat van zaken naar geweten en bevinding getrouwelijk afgeschetst, en schoon ik nimmer den Heer nederburgh gezien noch gekend hebbe, is het mij een aangename taak, aan zijne nagedachtenis regt te doen wedervaren, en dat des te meer vrijmoedig, daar het thans den Lezer niet moeijelijk vallen kan, door de opgegevene daadzaken, als, de vergelijking tusschen de bevolking der distrikten van het voormalig Gouvernement en die der Vorsten Landen, de berekening der lasten, waaraan de Javaan vroeger en later is onderworpen geweest, en de beschouwing van den Financielen toestand onder de verschillende besturen, - te beslissen, welke der beiden getuigenissen, die van den Heer raffles of van den Heer nederburgh, het meeste geloof verdiene. Zoo wel het bestek dezer bladen als de welvoegelijkheid verpligt mij, den Lezer te verwijzen naar het Werkje van den Heer n. zelven, bekend onder den titel van: Verhandeling over de vragen, | |||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||
en z.v. - Dan, daar hetzelve thans zeldzaam tobekomen is, heb ik gemeend, de zoodanigen, die buiten de mogelijkheid zijn gesteld, om zich hetzelve aanteschaffen, geenen ondienst te doen, met eenige weinige belangrijke plaatsen daar uit overteschrijven en hier intelasschen. Als zoodanig verdient voorzeker te worden medegedeeld, het gene hij, hl. 3o en volgg., opgeeft wegens de Staatkundige gronden, op welke de Indische huishouding gebouwd was, den invloed, dien deze op het geluk der volken gehad heeft, en de bewijzen voor de echtheid dezer opgave. ‘Uit de beschrijving, zegt hij, van valentyn en anderen is genoeg bekend, op wat wijze het vermogen van de O.I. Maatschappij op het eiland Java uit kleine beginselen is aangegroeid, zoo dat zij eindelijk een aanzienlijk gedeelte van dat kostbaar eiland in eigendom verkregen heeft; terwijl de nog overgeblevene Vorsten derzelver Rijken in leen bezitten, en verpligt zijn aan haar de hulde te bewijzen, welke zij bevorens van haar plegen te ontvangen. Deze voorregten echter zouden slegt bevestigd en bewaard zijn gebleven, indien daarvan niet een gematigd gebruik was gemaakt, het welk zoo veel eer doet aan het karakter als aan het doorzigt van hen, welke in onderscheiden tijden het opper-bestuur in Indië hebben helpen uitoefenen. De wetten en zeden der Javanen eerbiedigende, heeft men hen in | |||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||
het ongestoord bezit daarvan gelaten, ja, voor zoo ver zulks te pas kwam, zich daarnaar geschikt, zoo dat zelfs in al dc provinciën, alwaar de Kompagnie de volstrekte. Opperheerschappij bezit, tot op dit oogenblik de Javaan bestuurd wordt door zijne eigen' Regenten en mindere hoofden, geoordeeld wordt volgens zijne eigen' wetten, leeft naar zijne voorouderlijke gewoonten, en over het algemeen genomen, het aanwezen der Maatschappij voornamelijk daaraan kent, dat het geheele eiland zich, van het ééne einde tot het andere, bevindt in eenen staat van rust en vrede, welke er te voren onbekend was, doch die zich achtervolgelijk heeft gevestigd, naarmate het vermogen der Maatschappij op hetzelve is aangegroeid. ‘Die zelfde beginselen van gematigdheid en gezonde Staatkunde bespeurt men in de handelwijze der Maatschappij omtrent de Vorsten, welke in het Bestuur hunner Rijken zijn gebleven, waarvan thans nog de voornaamste zijn de Sultan en Keizer, tusschen welken, na eenen langdurigen en kostbaren oorlog, in den jare 1755, het âloude Rijk van den Mataram in gelijke hoegrootheden is verdeeld. Den afstand der stranden, door hunne voorvaderen aan de Maatschappij gedaan, getroosten zij zich eenigzins, om dat dezelve niet is geweest (gelijk doorgaans op het vaste land van Indië) een bloot uit- | |||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||
werksel van het regt van den sterksten, maar eene niet onbillijke vergelding van uitstekende diensten, en voor den krachtdadigen bijstand, door de Maatschappij aan die Vorsten bewezen, waaraan dezelve hun geheel behoud, en dat hunner Staten, te danken hadden, en gedeeltelijk ook eene schadeloosstelling voor de aanmerkelijke onkosten, door de Maatschappij daartoe gemaakt, welke zij zich niet in staat bevonden op eene andere wijze te vercvenen. Even zoo valt hun derzelver afhankelijkheid draaglijk, om dat de Maatschappij dezelve nimmer verder heeft doen gclden, dan tot verzekering van de rust van Java noodig, en voor de welvaart van het land, en de daaraan verbonden belangen van de Maatschappij zelve, dienstig was. Een geoorloofd gebruik makende van het vermogen, hetwelk de meerdere verlichting en beschaafdheid den Europeërs geeft op de bewoonderen dier gewesten, bezorgde zij zich, door gepaste inrigtingen aan de Hoven der Vorsten, den noodigen invloed, om aan derzelver gedragingen jegens haar, jegens hunne naburen, en zélfs met opzigt tot de behandeling hunner eigen Rijken en onderdanen, die wending te geven, welke het meest strookte met de algemeene belangen; maar zorg vuldig werd alles vermeden, wat naar den minsten schijn van vernedering konde zwemen. De toon, waarop de Maatschappij gewoon is, met | |||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||
hen te handelen, is meer die van een' welmeenenden vriend en raadgever, dan van een Souverein, die het gewigt van het oppergezag doet gevoelen. Zij genieten openlijke eerbewijzingen, even of zij geheel onafhankelijke Vorsten waren. Zij oefenen het opperste gezag in alle deszelfs deelen, in hunne eigen Staten uit, zonder eenige andere bemoeijenis van den kant der Maatschappij, dan die van welmeenenden raad, in gevallen waarin zulks dienstig wordt geoordeeld. Zij hebben eene van de Maatschappij geheel onafhankelijke krijgsmagt op de been, welke zij naar goedvinden kunnen vermeerderen of verminderen, en, hoezeer de Maatschappij zich het regt heeft voorbedongen, om over de troonsopvolging te beschikken, is deze gewigtige zaak echter altijd, bij het leven der regerende Vorsten, met gemeenschappelijk overleg, en tot hun genoegen, geregeld geworden. ‘Ook heeft eene zoo gematigde handelwijze, welke ons door geene voorbeelden in volkplantingen van Europëers, en althans niet door dat van de Engelschen in den Hindostan, was aangewezen, doch die zoo zeer tot eere verstrekt van het Indisch Bestuur, al die vruchten voortgebragt, welke daarvan natuurlijk moesten worden verwacht. Sedert het jaar 1755, wanneer de Opperheerschappij der Nederlanden op het eiland Java gerekend moet worden, deszelfs volkomen | |||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||
beslag te hebben verkregen, is de rust op het geheele eiland beveiligd gebleven; de bevolking aanmerkelijk toegenomen; nieuwe bronnen van bestaan en welvaart zijn geopend, van welke de Inlander, zoo wel als de Maatschappij, sedert lang milde vruchten plukt, waarin deze eenen aanmerkelijken, te voren onbekenden, steun voor hare schatkist heeft gevonden; en, op die wijze beginselen, met die verbeteringen en veranderingen, welken de omstandigheden kunnen vorderen, voortgaande, meer en meer vinden kan. En, hetgeen vooral ook opmerking verdient, hierdoor heeft zij Vorsten, Regenten, ja het geheele Volk van Java aan zich verbonden, in eenen graad, waarvan bezwaarlijk een genoegzaam denkbeeld te geven is, daar men, en, helaas! niet zonder reden, zoo algemeen gewoon is, dc Europeërs in alle hunne bezittingen der beide Indiën, als geweldenaars en onderdrukkers, en de natuurlijke bewoners derzclven als rampzalig te beschouwen, zoo dat de uitzondering, welke de Hollandsche natie daarvan maakt op het eiland Java, (van welker huishouding aldaar tot nog toe zoo weinig bekend is geweest) met moeite geloofd zal kunnen worden: schoon iemand, die de zaken onbevooroordeeld beschouwt, niet ligt eene andere oplossing zal zal kunnen vinden van het treffend verschijnsel, hetwelk de laatste jaren hebben opgeleverd, dat in | |||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||
zulke uitgestrekte bezittingen, die reeds in het jaar 1794 geoordeeld werden te zijn in een' geheel weerloozen staat, en sedert dat jaar geene de minste ondersteuning, van wat aard ook, uit het Moederland hebben ontvangen, die al dien tijd onder den invloed van eenen verderfelijken oorlog hebben gezucht, - nogtans eene handvol Europézen de Opperheerschappij hunner Natie over eene bevolking van millioenen menschen ongeschonden heeft bewaard, zonder dat er de minste schijn of schaduw van ongenoegen, ik laat staan, van ontrouw of onrustige bewegingen onder de Inlanders heeft kunnen worden bespeurd, en zulks, niettegenstaande de hoofdplaats ééns vijandelijk wierd aangerand, en de geest van ontbinding en regeringloosheid, welke in die verschrikkelijke jaren zoo vele rampen over het menschdom gebragt heeft, meermalen te Batavia door eenige onzinnigen is uitgelokt, en zelfs aangemoedigd geworden van eene zijde, van waar men zulks niet had behoren te verwachten. Men verbeelde zich voor een oogenblik de Engelschen op het vaste land van Indië, ontbloot van hunne magtige legers, zonder eenigen bijstand of 'ondersteuning uit Groot-Brittannië, met eene uitgeputte schatkist, en vrage het gevoelen van een iegelijk, aan wien de geestgesteldheid der Vorsten en Volkeren van den | |||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||
Hindostan omtrent die natie bekend is of er, binnen drie maanden tijds, van den Indus tot de Ganges, en van den oorsprong van dezen vloed tot aan Kaap Kommorijn, wel een enkele Engelschman zoude te vinden zijn? ‘Ik beken, dat deze mijne stellingen omtrent het Indisch bestuur niet strooken met die reeks van betichtingen van allerlei aard, welke sedert een' geruimen tijd zoo mildelijk tegen het Indisch bestuur zijn voortgebragt, en door velen geredelijk geloofd; het zij verre van mij, dat ik de direktie van dat Bestuur over de belangen van de Maatschappij in alle deelen zonde willen regtvaardigen; doch ik heb bevonden, dat de misbruiken, welke daaromtrent hebben plaats gehad, genoegzaam alléén de beurs van de Maatschappij hebben gegolden, en dat de Hooge Regering hare handelingen omtrent de Vorsten, Regenten en het Volk van Java, inderdaad steeds geregeld heeft naar die beginselen, welken ik zoo even heb aangewezen; en de retroacta van de Maatschappij dragen daarvan onloogchenbare bewijzen. Er hebben zeker wel eens kwellingen, en knevelarijen plaats gehad, en het bestuur van den Inlander is op vele plaatsen nog gebrekkig; doch de oorzaken daarvan huisvesten niet in deszelfs vorm, maar alleen in de slegte pligtsbetrachting en erger bedrijven van ondergeschikte | |||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||
dienaren, welke de palen van hun gezag te buiten treden, en het in hen gesteld vertrouwen schenden; er zijn menigvuldige, en zelfs nog versche voorbeelden, dat de Regering, van diergelijke slegtigheden kennis bekomende, zich daar aan, volgens haren pligt, ten ernstigsten heeft laten gelegen liggen, en dat het aan haar niet gehaperd heeft, dat de schuldigen geregtelijk vervolgd, en naar verdiensten gestraft wierden. - Zoo er echter in vorige tijden nu en dan ook wel eens eene verkeerde toegevendheid dienaangaande heeft plaats gehad, bewijst zulks alleen, dat hier, even min als in alle andere ondermaansche zaken, het volmaakte moet gezocht worden. Er was zeker nimmer eenig Gouvernement, van hetwelk, bij opzameling van deze en geene anekdotes , door iemand, welke zich die hatelijke, moeite zoude willen geven, niet wel eene chronique scandaleuse zoude te maken zijn. De vraag is hier alleen: wat was het vaste sijstema, welke waren de doorgaande handelingen van de Hooge Regering van Indië? En dat deze zoodanig waren, als ik ze heb opgegeven, bewijzen - en de geheele Geschiedenis van Java, sedert dat de Maatschappij zich op dat eiland gevestigd heeft, en de staat, waarin dat eiland zich tegen woordig bevindt, en alle officiële en geloof waardige berigten, bij de Maatschappij daaromtrent ontvangen, den eindelijk de uitslag van | |||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||
het plaatselijk onderzoek door de Kommissie, waarvan ik lid ben geweest, op haren last bewerkstelligd.’ Zietdaar een berigt betreffende den voormaligen staat van zaken en de inrigting in Indië, die, gelijk wij zeiden, te meer geloof verdient, om dat hetzelve gevloeid is uit de pen van iemand, niet alleen volkomen in staat om met kennis van zaken daarover te oordeelen, maar wiens bekende eerlijkheid ook een' nieuwen waarborg voor de echtheid daarvan verstrekt, terwijl die getuigenis, zoo wij meenen, eene volkomene bevestiging gevonden heeft in onze vergelijking van den voormaligen toestand der Indische zaken, in betrekking tot de financiële en andere aangelegenheden van het Europeesch Gouvernement, en in dien daarop gevestigden staat van rust en vrede, welken, onder de oude inrigtingen, de inboorlingen des Lands genoten hebben, - met die van lateren tijd, bij welke deze gewigtige voordeelen niet alleen verloren zijn gegaan, maar onder welke het papieren geld tot een buitengewonen graad is vermeerderd en in waarde is gedaald, de te voren onbekende staatsschulden tot een aanzienlijk bedrag zijn opgeklommen, de domeinen vermangeld of verkocht, de openbare gebouwen verwaarloosd of vervallen, de lasten van den Javaan verzwaard, en een onafgebroken staat van verwarring en oorlog de vorige inwendige kalmte en rust heeft vervangen; terwijl | |||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||
nog bovendien de inkomsten ontoereikende geworden zijn, om de uitgaven van het Gouvernement te bestrijden. In zulke omstandigheden hebben wij, gelijk algemeen bekend is, het eiland van Java wederom overgenomen, en hun, die geroepen zijn, om er den geest van orde en de beheering der financiën weder te herstellen, de Javanen, zoo Vorsten en Rijksgrooten als gemeenen, met het Europeesch Gouvernement te verzoenen, en den vorigen bloei en welvaart te herstellen, is inderdaad eene moeijelijke taak opgelegd: zij zullen voorzeker met al de bezwaren te kampen hebben, welke wij in den aanvang van dit Hoofdstuk den Lezer hebben voorgeschilderd als de onvermijdelijke gevolgen, wanneer een gematigd Wetgever eenen onbesuisden hervormer vervangt. En indien ook hier eene algemeene tevredenheid der gezamenlijke bewoners, benevens een onmiddellijk herstel van den ouden voorspoed, niet terstond de vergelding zijn mogt hunner ijverige pogingen: herinneren wij ons dan, hoe moeijelijk de heeling zij van verouderde, diepe wonden, door een' langdurigen tegenspoed en eene zeer verminkte maatschappelijke orde aan het Staatsligchaam toegebragt; laat ons met vertrouwen het oog werpen op die hulpbronnen, welken wij aangetoond hebben dat onze O.I. bezittingen nog in zich bevatten, zoo wel als op den huishoudelijken aard on- | |||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||
zer natie, wier geest van spaarzaamheid en orde het best berekend is, om den vervallen staat van zaken allengskens te herstellen; laat ons eindelijk van onzen Koning, en van hen, die zijnen naam het hoogste gezag in Indië uitoefenen, de beste maatregelen ter bereiking van dit oogmerk verwachten!
Einde des Eersten Deels. | |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 1]
| |||||||||||||||||||||
Eerste Hoodfstuk, Iste Tabelle.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 2]
| |||||||||||||||||||||
Eerste Hoofdstuk, N.o 2.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 3]
| |||||||||||||||||||||
Tweede Hoofdstuk, Iste Afdeeling, Tabelle N.o 11.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 4]
| |||||||||||||||||||||
Tweede Hoofdstuk Iste Afdeeling, Tabelle N.o 1.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 5]
| |||||||||||||||||||||
Tweede Hoofdstuk, IIde Afdeeling, No. 1.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 6]
| |||||||||||||||||||||
Tweede Hoofdstuk, IIde Afdeeling, Tabelle N.o 2.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 7]
| |||||||||||||||||||||
Tweede Hoofdstuk, IIde Afdeeling, N.o IV.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 8]
| |||||||||||||||||||||
Derde Hoofdstuk, N.o 8.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 9]
| |||||||||||||||||||||
Derde Hoofdstuk, N.o 7.
| |||||||||||||||||||||
[pagina uitklapblad 10]
| |||||||||||||||||||||
Derde Hoofdstuk, N.o 3.
|
|