Nederlandsche bezittingen in Azia, Amerika en Afrika
(1818)–Johannes van den Bosch– AuteursrechtvrijIn derzelver toestand en aangelegenheid voor dit Rijk, wijsgeerig, staatshuishoudkundig en geographisch beschouwd
Derde hoofdstuk.
| |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
Wij hebben in het Iste Hoofdstuk aangetoond, hoe zeer het overwigt van Engeland, en deszelfs uitsluitend bezit van vele in Indië algemeen gewilde voortbrengselen, voor onzen handel, zoo in Indie zelf van haven tot haven, als uit Europa op de Landen van den vasten wal van Indie, nadeelig is geweest, en hoe daardoor het vooruitzigt voor onze toekomstige handelsbetrekkingen is beperkt geworden binnen de grenzen van eigen' comsumtie. De uitbreiding derhalve, in onze bezittingen zelve, der culture van voortbrengselen, voor de markt van Europa geschikt, of vatbaar om in ruiling gegeven te worden voor goederen, die thans voor geld door ons moeten worden ingeruild, kan beschouwd worden als het eenig middel, om onzen O.I. handel uittebreiden, en de mogelijkheid daarvan alleen bepaalt het vooruitzigt op de toekomendheid. Men zal zich wel herinneren de gewigtige aanmerking, dat de hoeveelheid van waaren, die onze bezittingen opleveren, geschikt voor de Europésche markt, geenszins geëvenredigd is, noch met de uitgebreidheid dier Landen zelve, noch met de vruchtbaarheid van den bodem of met de talrijkheid der bevolking; - het zal daarom noodig zijn, meer in bijzonderheden de oorzaken natespooren, welke tot dus verre de uitbreiding van den landbouw in deze soort van voortbrengselen, voor den handel zoo belangrijk, verhinderd hebben, en ver- | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
volgens nategaan, in hoe verre van den tegenwoordigen staat van zaken daaromtrent zich eene gunstige verandering met eenigen grond verwachten late. Het is echter niet mijn voornemen, in al die kleine bijzonderheden te treden, welke dikwerf op deze cultures van invloed geweest zijn, en die, hoezeer geene onoverkomelijke hinderpalen opleverende, echter meestal deze ondernemingen bezwaard hebben, ja, niet zelden dezelve in den aanvang doen mislukken. - Ik wensch alleenlijk de aandacht te bepalen bij die mer groote zwarigheden, welke voorhenen bestaan hebben, waaraan het misslagen eener zoo groote menigte van proefnemingen is toeteschrijven, en die, bestonden dezelve nog allen in derzelver volle uitgestrektheid, het thans gegrond vooruitzigt op vermeerdering van produkten en voordeeliger handelsbalans, aanmerkelijk zouden benevelen en verflaauwen. Deze hinderpalen kunnen, naar mijn inzien, hoofdzakelijk tot de vier volgende gebragt worden, als:
| |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
Wat het eerste betreft, de geringe mate van nijverheid der bewoners: - deze is niet alleen het gevolg van derzelver weinige behoeften en onverschilligheid voor meerder genot, maar tevens een uitwerksel van het klimaat. De groote hette toch veroorzaakt, bij een' aanhoudenden en eenigermate ingespannen arbeid, eene zeer sterke uitwazeming, en gevolgelijk spoediger uitputting van krachten. De mensch, tusschen de keerkriugen geplaatst, is derhalve ook met den besten wil niet in staat, om even zoo veel arbeids te verrigten, als onder de meer gematigde luchtstreken, en wordt hij daartoe gedwongen, dan bezwijkt hij al ras, gelijk de ongelukkige Amerikanen onder de handen der Spaansche en Portugésche kolonisten, en nog dagelijks het sterker ras der Negers in de West-Indische volkplantingen. Op Java wordt, bij de bestekken, door de Ingenieurs opgemaakt, de arbeid in gewoon aardwerk van eenen Javaan op een zesde gedeelte van dien eens arbeiders in Europa bepaald, en nog bevindt men dikwijls, dat de arbeidsloon te laag gerekend is. Men kan dus hieruit afleiden dat, indien het gemiddeld dagloon in Indië op zes stuivers geschat wordt, de arbeid van een Europeesch dagwerk alsdan zes en dertig stuivers zou moeten kosten. Ligtelijk zal men dus bezeffen kunnen, hoezeer alle ondernemingen, op vrijwilligen arbeid gegrond, hierdoor bezwaarlijk gemaakt worden, en tevens; dat de onderneming om in | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
daghuur land te doen bebouwen ter kweking van produkten, die ook in de West-Indiën worden voortgebragtGa naar voetnoot(63), zoo goed als eene volstrekte onmogelijkheid moet zijn. Daar toch worden die, immers werden zij tot op dezen tijd, geheel voortgebragt door den arbeid van slaven, welke niet alleen geenen loon voor hunnen arbeid ontvangen, maar nog daarenboven nagenoeg geheel in hun eigen onderhoud moeten voorzien, zoo dat aldaar de interessen van den uitgeschoten koopschat en de risico der sterfte bijna de eenige onkosten zijn, waarmede die arbeider is bezwaard, terwijl de planters in dat werelddeel tevens het voorregt genieten, van zoo veel nader bij de markt te zijn, en dus van een merkelijk goedkooper en vaardiger overvoerGa naar voetnoot(64). De inboorlingen derhalve van onze O.I. bezittingen zouden (indien dit niet reeds uit hunnen afkeer van allen | |||||||||
[pagina 222]
| |||||||||
arbeid en van al wat nieuw is, voortvloeide), in hun eigen belang geene aansporing vinden, om zich op de teelt van produkten voor Europésche consumtie toeteleggen, ten minste niet van zoodanige, die ook in de West-Indiën worden voortgebragt. De rijst, een voorwerp van algemeene behoefte, belooft hun een gemakkelijk debiet, en de markt daarvan wordt niet verlaagd door anderen, die ten aanzien der waarde van den arbeid boven deze eilanders begunstigd zijn. De geringe arbeidzaamheid dus der bewoners, de mededinging der West-Indische volkplantingen, en de hieruit voortvloeijende onmogelijkheid, en de uitbreiding der cultures aan vrijwilligen arbeid of onderling belang alleen toetevertrouwen, heeft het noodzakelijk gemaakt, toevlugt te nemen tot maatregelen, in hun' aard en hunne strekking geheel afwijkende van die gebruiken, waarop de landbouw en welvaart in Europa alom gevestigd is. Het Bestuur namelijk in O. Indië, geene mogelijkheid ziende om de produkten, voor de markt van Europa geschikt, en voor den handel van zoo veel belang, door eene vrije cultuur voorttebrengen, is verpligt geweest om den arbeid, daartoe vereischt, als eene schatting te vorderen: - eene inrigting, onder den naam van geforceerde cultuur of dwangarbeid bekend, en in de vorige Hoofdstukken uitvoeriger omschreven. - Deze inrigting, die noch in zichzelven onregtvaardig is, | |||||||||
[pagina 223]
| |||||||||
noch, met de vereischte matiging, drukkender behoeft te zijn, dan elke andere belasting, verschaft eene ruime gelegenheid, om tot zeer geringe prijzen een' aanzienlijken voorraad van produkten te doen aankweken. De Préanger Regentschappen bij Batavia alleen leverden, met eene bevolking van ruim 200,000 zielen, - voor zes millioenen aan koffij ten behoeve der Europesche markt, en dus zoude er, indien overal de gronden en de omstandigheden in deze eilanden dezelfde geweest waren, - dat geenszins het geval was, - op deze wijze uit onze O.I. bezittingen alleen voor 200 of 240 millioenen aan produkten van dien aard geleverd hebben kunnen worden. Voorzeker geen gering bewijs van het doorzigt van hen, aan wie de uitvinding dezes maatregels moet worden toegeschreven, inzonderheid daar, gelijk wij meenen vroeger te hebben aangetoond, dezelve voor den Inlander niet drukkender behoeft te zijn dan eenige andere soort van belasting. Deze schoone instelling echter heeft aan den handel niet al die voordeelen verschaft, welke men daarvan had mogen verwachten, en dit uit hoofde van onderscheiden' oorzaken, waartoe dan ook de tweede opgegevene hinderpaal, gebrek namelijk aan een genoegzaam debiet, vooral mede behoort. Het vertier, bij voorbeeld, der kostbare specerijen van Ambon en Banda, is ten uiterste be- | |||||||||
[pagina 224]
| |||||||||
paald. Een vermeerderde aanvoer daarvan in Europa zou alleen eene vermindering der prijzen veroorzaakt hebben. En of deze door een meer algemeen gebruik ten volle zou zijn vergoed geworden, laat zich in alle gevallen alleen door de ondervinding beslissen. Ook de suikerteelt kan door geforceerde cultuur niet verder worden uitgebreid. De hoeveelheid daarvan, door de planters geleverd, was volkomen geëvenredigd aan het mogelijk vertier, en de prijs zoo laag, dat zij daaruit slechts eene kleine winst erlangden; terwijl het uitbreiden dezer teelt door dwangarbeid wel de hoeveelheid suiker, maar geenszins het debiet zou kunnen doen vermeerderen; was men derhalve hiertoe overgegaan, dan zou deze tak van landbouw, - de eenige genoegzaam van die soort, welke nog grootendeels op eene vrije werkzaamheid rustte, - met de houders der plantaadjes zijn te gronde gegaan. Het aankweken van andere produkten, waaronder ook de koffij, wordt door de opgegeven' hindernis, of wel door de gesteldheid des Lands en deszelfs huishoudelijke inrigtingen, moeijelijk gemaakt. Alle gronden zijn geenszins voor deze culture geschikt: alleen de bergachtige streken, waar eene grooter' hoeveelheid regen valt, en een minder' graad van hitte plaats heeft, brengen de koffij voort, en nog is men verpligt dezelve door den Dadapboom te beschermen tegen de ver- | |||||||||
[pagina 225]
| |||||||||
schroeijende stralen der zon. Op Java alleen heeft men tot dus verre geschikte gronden voor dezen tak van landbouw; dan, het is bekend, dat dit eiland de eigenlijke voorraadschuur is van al de Nederlandsche bezittingen in Indië. Geen ander, buiten Celebes, levert eene toereikende hoeveelheid van rijst op om zijne eigen' inwoners te voeden, en dus vorderde de rijst-cultuur, als een voorwerp van onontbeerlijke behoefte, de eerste zorgen van het Gouvernement. De dwangarbeid, waarop de koffij-cultuur rust, kon, als belasting beschouwd, niet gevorderd worden in die distrikten, waar de Inlander reeds zijne belasting in rijst betaalde, ten zij men deze laatste cultuur afschafte, en dus kon de verdere uitbreiding der koffijteelt alleen ten koste der rijstteelt verkregen worden. De ondervinding zelve heeft de waarheid dezer stelling bewezen. Gedurende dat men getracht heeft, de meeste uitbreiding aan de cultuur der koffij te geven, is de rijst, ondanks den verboden uitvoer, tot meer dan 50 Rijksdaalders de Koijang gestegen, terwijl onder het Engelsch bestuur, bij afschaffing der gedwongen' cultures, en onder het genot van vrijen uitvoer, de prijzen tot 25 of 30 Rijksdaalders gedaald zijn. Een onbetwistbaar bewijs derhalve, van den invloed der koffij teelt op die der rijst, en van de daaruit voorvloeijende noodzakelijkheid, om bij de uitbreiding der eerste, het belang van de laatste | |||||||||
[pagina 226]
| |||||||||
in het oog te houden. - Uit dien hoofde dan ook was door het Bestuur van Europa ten jare 1793 bepaald, dat de aanplanting van koffij op Java's noord-oostkust de hoeveelheid van 40,000 Pikols niet zou te boven gaan, en zulks uit hoofde dat eene verdere uitbreiding daarvan, hoe zeer voor de belangen van den Koophandel anders wenschelijk, als voor de algemeene belangen nadeelig werd beschouwd. ‘Dan, zal men welligt vragen, was het niet mogelijk deze cultures uittebreiden, door dezelve, even gelijk die der suiker, overtelaten aan den vrijen arbeid, daar het verschil van de uitkoops- met die der verkoopsprijzen aanmerkelijk genoeg schijnt, om den arbeid, daaraan besteed, ruim te beloonen?’ - Ik moet hierop aanmerken, dat de inkomsten van de koffij noodzakelijk zijn om het Gouvernement in staat te stellen ter goedmaking der onkosten van bestuur, administratie en verdediging. Gesteld echter, dat men te dezen aanzien in staat geweest ware, eene aanzienlijke opoffering te doen, en zelfs als schatting van de koffijgronden eene mindere landrente te vorderen, dan na 1811 door het Engelsch Gouvernement volgens bladz. 130 op de andere gronden geheven wordt, - dan nog zouden de prijzen te laag zijn geweest, om dit produkt door vrijwilligen arbeid te kunnen voortbrengen, daar men op Tabelle n.o I. der 2de Afd. van het IIde Hoofdstuk zien kan, dat, met de gewone | |||||||||
[pagina 227]
| |||||||||
prijzen in Europa, voor de koffij op Java niet meer betaald kan worden dan vier stuivers het pond. Indien men nu aanneemt, dat het Gouvernement daarop eene belasting hefte van ⅖ in plaats van de helft, gelijk door het Engelsch bestuur van de beste gronden geschiedde, - waartoe toch die, voor de koffij-teelt geschikt, zeker behooren, - en dus de Javaan nagenoeg de helft van zijne inkomsten daaruit moest opofferen, en dat de planter, - dien wij vooronderstellen, even als bij de suiker-cultuur, in het bezit te zijn van eene zekere uitgestrektheid gronds, tot deze teelt bekwaam, - zoo voor de interessen van zijn uitgeschoten kapitaal, als voor de onkosten van het zoo moeijelijk, en dikwerf alleen met draagbeesten uitvoerbaar transport, en voor de uitgaven en moeiten van de koffij inteslaan, te doen bewerken en afteleveren, slechts ééne stuiver op het pond genoot, - dan reeds zou er voor den Javaan naauwelijks 1½ stuiver op het pond overblijven, en dit voorzeker zou geene vergoeding zijn voor zijnen arbeid, dus ook nimmer de beweegvêer kunnen worden, om hem tot deze cultuur vrijwillig aantesporen. Eene verdere uitbreiding daarvan zou derhalve, bij een stelsel van vrijen arbeid, alleen mogelijk zijn geweest, door den planter te regtigen, om den Javaan tot dezen arbeid te dwingen, dat is, dezen tot den voormaligen staat der ongelukkige Amerikanen onder het Spaansch Bestuur in de West-Indiën te verlagen. | |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
Aan den gemeenen Javaan, zonder tusschen-komst van den Europeër of van Opperhoofden, kan deze cultuur nog minder worden overgelaten, daar het aanleggen van koffij-tuinen, het houden van lastbeesten tot den vervoer en geheelen omvang, dien de bewerking en aflevering der koffij in eene hoeveelheid van eenig belang vordert, verre het vermogen van één enkel persoon te boven gaat. Natuurlijk zal hij zich liever op de rijst-cultuur toeleggen, waar door hij, na het betalen der gewone belasting, niet alleen genoeg zal overhouden, om zich en zijn huisgezin te voeden, maar ook ten minste nog iets, om te verkoopen, of te verruilen, ter bekoming van zijne overige kleine behoeften. Ten aanzien der andere cultures, geldt ook de aanmerking, dat, voor zoo verre die op dwang-arbeid berusten, deze als belasting moet beschouwd worden, en slechts op éénerlei wijze kan worden genoten; en dat dus de uitbreiding der ééne cultuur altoos tot nadeel der andere strekken moet, ten zij men, door het vermeerderen van den dwang-arbeid, en dus door verhooging der belasting, middel vond om van den Javaan meerdere diensten te trekken, dan men zulks voorheên billijk geoordeeld had. Allen dus, die wenschen, de cultures van Europésche consumtie, op dwang-arbeid gegrond, vergroot te zien; allen, die voorgeven deze vergrooting tot stand gebragt te hebben, ten minste voor zoo veel Java betreft, ver- | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
langen niets minder, en hebben niet anders gedaan, dan de lasten van den inlander te verzwaren boven het pijl, dat vroeger' ondervinding als mogelijk en billijk had doen beschouwen. Tot het invoeren van zoodanig een stelsel wordt voorzeker weinig meer vereischt dan een toereikend getal van bajonetten; doch dan ook zullen weldra de bewoners dier landstreken even gelukkig zijn als de rampzalige Amerikanen onder het beheer hunner Christelijke overwinnaars. Intusschen strekke het onzer natie tot eeuwige eer, dat een middel, gelijk dat van dwang-arbeid, dermate vatbaar voor misbruiken, alleen zoo lang, als wij ons waarlijk Nederlanders noemen mogten, met gematigdheid is aangewend, en dat noch glorie- noch baatzucht de Bestuurders dezer Landen vervoerd hebben, om den koophandel en de grootheid van hun Vaderland op het zweet en bloed van millioenen ongelukkigen te vestigen. Ook gebrek aan magt is dikwerf van veel invloeds geweest op den staat der cultures. De gewezen' Kompagnie, slechts een gering vermogen in eenen kleinen Staat bezittende, kon bezwaarlijk haar gezag in zoo vele uitgebreide en door ruime zeeën van één gescheiden' Landen naar eisch doen eerbiedigen. Het was toch niet genoeg, op één of ander punt eene mobile magt te vertoonen, en zich een tijdelijk gezag te verschaffen. Een bestendig toezigt, eene toereikende magt op ieder punt, | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
kon alleen aan het bestuur en ieder bijzonder gedeelte dien regelmatigen gang, dien klem en die zekerheid verschaffen, zonder welke noch handel noch landbouw in deze gewesten bloeijen kan. De verwaarloozing, slechts voor eenige weken, van eeene nieuwe aanplanting in Indië's vruchtbare Landen, waar de weelige groei van het onkruid zoo spoedig de beste planten verstikt, is toereikend om de vruchten van verscheiden' jaren arbeids te vernietigen. Zonder een onafgebroken toezigt, en zonder het vermogen van dit altijd en alom te doen gelden, is er aan geene uitbreiding van cultures voor Europeesch vertier bij den werkeloozen inwoner dezer gewesten te denken, en zulks te minder, daar hij in zijn eigen belang geene aanmoediging tot dien arbeid vindt. - Ook dit gebrek aan toezigt en aan magt, inzonderheid na het vernietigen onzer zeemagt, heeft dikwerf verhinderd de inlandsche Vorsten te verpligten, om aan hunne verbindtenissen te voldoen, en de bedongen' hoeveelheid van goederen afteleveren; welke dan niet zelden ter sluik aan naburige volken verkocht werden. Dit Was inzonderheid het geval met de voortbrengselen van Sumatra en Borneo, vooral met de peper. De zeerovers in de Lamponsche provinciën van het Gouvernement beletteden de aflevering van dit produkt, en te Palembang werden de goederen grootstendeels aan de Engelschen verkocht. Aan deze en soortgelijke oorzaken is het mede toete- | |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
schrijven, dat het vruchtbaar eiland Celebes, zoo geschikt voor de teelt van katoen, en misschien de eenige van al onze O.I. bezittingen, in staat om katoen opteleveren, voor de markt van China berekend, ondanks de veelvuldige oorlogen en herhaalde veroveringen om en van hetzelve, van geene groote beduidenis ooit geworden is voor de belangen van het Gouvernement en van den handel op China. De strijdbare aard der bewoners, en hun aangeboren afkeer van den arbeid, hadden het aanwezen eener sterkere krijgsmagt aldaar gevorderd, dan elders kon gemist worden. Het zijn deze opgegevene hindernissen, waaraan het voornamelijk moet worden toegeschreven, dat de O.I. bezittingen geene grootere voordeelen aan het vaderland verschaft hebben, en dat het zoo vermogend middel der gedwongen' cultures zoo bepaald is geweest in het voortbrengen van koopmanschappen, voor de markt van Europa geschikt, in vergelijking namelijk van het geen, dat daar had kunnen worden voortgebragt. En zeker, wanneer men den invloed dezer beletselen, en de daaruit vloeijende bezwaren, met welken het bestuur in Indië steeds heeft te kampen gehad, overweegt, zal met hetzelve den wel verdienden lof niet weigeren kunnen, maar gaarn erkennen, dat onder den invloed van zoodanige omstandigheden met billijkheid niets meerder kon worden verwacht, en dat, zoo lang de geschetste staat van zaken bleef voortduren, het | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
nutteloos zou zijn geweest, zich met grooter' resultaten te vleijen. Waaruit dan van zelve volgt, dat alleen in eene reeds gebeurde of nog te voorziene verandering in den voormaligen staat van zaken de grond kan gelegen zijn, om eene betere toekomst te gemoet te zien. Tot dit onderzoek naar den waren werkelijken staat van zaken zal het niet noodig zijn, al de plaats gehad hebbende veranderingen optegeven, zoo in Europa ten aanzien van het Koloniale stelsel, als in het bestuur en de administratie der Koloniën zelven gemaakt; maar alleen de zoodanigen aantewijzen, die op de reeds opgegevene hinderpalen van wezenlijken invloed zijn. De eerste hindernis, gebrek aan arbeidzaamheid namelijk, vooral uit den aard van het klimaat voortvloeijende, is natuurlijk dezelfde gebleven. Alleen dwang of volstrekte behoefte zou de bewoners dier Landen tot een' zwaarder' arbeid verpligten kunnen, doch dan ook zouden zij waarschijnlijk even spoedig onder den geesel van dien arbeid wegsmelten, als de voormalige bewoners van Amerika, en nog heden aldaar de sterkere Negers. Wijsselijk heeft de natuur de behoeften der inwoners van de Tropische Landen, en de vruchtbaarheid van hunnen bodem, met hun vermogen om te kunnen arbeiden, geëvenredigd. Te verlangen of hen te noodzaken, dat zij deze palen overschrijden, is slechts te vorderen, dat zij zich, vrij- | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
willig of gedwongen, in een' onverdragelijken toestand plaatsen. Gelukkig is de vermeerdering van arbeid tot zulk een' ondragelijken graad niet noodzakelijk voor ons belang. Door de geforceerde cultures, billijk gewijzigd, kan zonder drukkenden last het oogmerk bereikt worden, wanneer men namelijk slechts aan ieder, hoofd voor hoofd, in plaats van eene verschuldigde schatting, eenige dagen arbeids oplegt. De taak naar billijkheid bepaald zijnde, kan de Javaan daartoe eenige dagen minder of meerder besteden, naar evenredigheid van zijn' ijveren vermogen, zonder verpligt te zijn tot eenen arbeid, die zijne krachten te boven gaat. Dan, deze arbeid bekomt alleen waarde door het mogelijk debiet der voortbrengselen, daardoor verkregen. Wij hebben de naauwe bepaaldheid van dat vertier hierboven gezien; en het is dus van het vooruitzigt hieromtrent, dat eene betere toekomst voornamelijk zal afhangen. Indien iets, dan voorzeker zal de afschaffing van den slavenhandel op den Kolonialen handel van invloed zijn. Het is toch bekend, dat in de gezamenlijke West-Indische Koloniën een getal van 2½ millioenen Negers gevonden wordt, dat de sterfte onder dezelven de geboorte nagenoeg 5 ten honderd te boven gaat, en dat dus, zonder toevoer, hun getal aanmerkelijk verminderen moet. Het is te voorzien, en zelfs te hoopen, dat de planters aldaar hun belang beter zullen leeren inzien, | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
en door eene billijke behandeling der slavenGa naar voetnoot(65) het verwijt ontgaan, van andermaals aan hunne hebzucht het leven van tusschen de twee en drie millioenen menschen te hebben opgeofferd; dan dit kan niet geschieden, zonder hunnen arbeid te verminderen. Zoo onbillijk trouwens zal niemand ten aanzien dezer planters willen zijn, van te gelooven, dat het harde lot der Negers aan eene nog verachtelijker oorzaak dan belang, - en dus aan eene nuttelooze wreedheid, - zou moeten worden toegeschreven; liever willen wij het daarvoor houden, dat de strenge aansporingen, welke men zich te hunnen opzigte veroorloofd heeft, noodzakelijk geoordeeld zijn geworden, om den Neger dien arbeid te doen verrigten, welke van de planters gevorderd werd. Eene billijker behandeling moet derhalve eene verligting in de den Neger opgelegde taak ten gevolg hebben, om dat deze, gelijk de meerdere sterfte aanduidt, thans deszelfs krachten te boven gaat. Maar dan ook zullen de voortbrengselen uit de West-Indiën niet zoo aanmerkelijk zijn en duurder worden, ja zelfs, naar mate de Neger zich meer vrij gevoelt, en dus ophoudt zonder loon voor zijn' meester te werken, in prijs merkelijk stijgen. De arbeid van vrije lieden in andere Landen, zal daardoor eene waarde verkrijgen, die thans denzelven ontbreekt, en door middel van welke voort- | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
brengselen kunnen worden aangekweekt, welke voormaals alleen door dwang-arbeid voortgebragt werden. Reeds te voren heb ik doen zienGa naar voetnoot(66) de geringe winst, welken eene suiker-plantaadje in O.I. aan den eigenaar verschaft, terwijl op de Tabelle N.o I des IIde Hoofdst. IIde Afd. aangetoond is, dat slechts 2 1/112 stuivers per te Batavia aan den planter kunnen worden betaald, de markt-prijs in Europa tegen 5 stuivers het gerekend. Men stelle nu, dat door den verminderden aanvoer uit de West-Indiën de prijs ééne stuiver verhoogd worde, dan zal dit den planter in O. Indië, op een produkt van 250,000 ponden, - het gewone voortbrengsel waarop men eene plantaadje rekent, - eene meerdere winst van ƒ12,500:-:- jaarlijks verschaffen, en dus dezen tak van handel den voormaligen trap van bloei niet alleen doep bereiken, maar zelfs nog verre doen te boven gaan, en eene culture, welke thans reeds voor een groot gedeelte op vrijwilligen arbeid berust, en nog onlangs de ondersteuning van het Gouvernement behoefde, geheel aan het bijzonder belang kunnen worden toevertrouwd, en wel aanmoediging, maar geene ondersteuning noodig hebben. De uitgestrekte, thans ledig liggende velden, benevens zoo vele eilanden, waar de behoefte sints lang slechts ééne cultuur deed wenschen, voor hunnen grond geschikt, zullen dan onder de han- | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
den van den ijverigen Chinees eene hoeveelheid van vruchten voortbrengen, aan de behoeften van Europa geëvenredigd. En dat dit niet te veel gezegd is, mag men daaruit afleiden, dat voormaals in de ommestreken van Batavia, - dat is, op den minst vruchtbaren grond, in oppervlakte nog niet het 1/100 gedeelte der bezittingen uitmakende, en tevens dun bevolkt, - in den jare 1710, 131 suikermolens gevonden werden, ongerekend die van Cheribon, Bantam, en Java's noord-oostkust. Dan, toen reeds ging het produkt het vertier te boven, en hierdoor werd dat getal van molens spoedig verminderd. Alle overige cultures, vatbaar om aan den vrijen arbeid te worden overgelaten, en aan de Landen tusschen de keerkringen gemeen, gelijk de Indigo en z.v., zullen mede in eene hooge mate worden aangemoedigd door de afschaffing van den slavenhandel, en de daaruit te voorziene prijsverhooging dier voorwerpen. Zoodra de ijverige Chinees eene billijke vergelding voor zijnen arbeid in het aankweken daarvan vinden kan, mag men van zijne werkzaamheid de vermeerdering van vele dier voortbrengselen gerustelijk verwachten. Wat de koffij-cultuur betreft, ook daarop zal de vernietigde slaven-handel, en de daaruit voortvloeijende prijs-verhooging, van eenigen invloed zijn, hoewel minder dan op die der suiker en andere waaren, omdat men in de uitbreiding daarvan nog | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
altoos meer hinderpalen wegens de gesteldheid der gronden, en het belang der andere cultures, ontmoeten zal. Was het echter mogelijk, in de Moluksche eilanden deze teelt intevoeren, er zou voorzeker eene groote uitbreiding aan dezen gewigtigen handelstak kunnen gegeven worden. Dan, het schijnt dat de koffij in de O. Indiën een lagen, vogtigen grond en zwarte klei vordert, of ook wel meer hooge en koele landstreken, waar aanhoudende regens de mindere vogtigheid van den grond vergoeden. Daarom ook groeit dezelve in O.I. alleen onder de schaduw van den Dadapboom, terwijl in West-Indië deze beschutting niet noodig is. In de Moluksche eilanden nu worden weinig lage gronden gevonden, en de bergen zijn er zeldzaam zoo hoog en aan één geschakeld, dat men er in den droogen tijd gestadig regen, gelijk op Java, verwachten kan. Evenwel, eenige mislukte proeven behoren niet afteschrikken. Hoe vele aanplantingen zijn niet in den aanvang op Java mislukt! Misschien zelfs zou men met vrucht de West-Indische koffij, die welligt aldaar eenige bijzondere, voor den droogen grond meer geschikte eigenschappen verkregen heeft, naar de Molukkes kunnen overbrengen; ten minsten, het belang der zaken verdient, dat men er de proef van neme. Op al deze cultures zal ook van invloed zijn het aanzienlijk vermogen, waarover het Rijk der | |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
Nederlanden thans zal kunnen beschikken, in vergelijking met dat der voormalige Kompagnie. Door eene tamelijke en wel zamengestelde Land- en zeemagt zal aan het Gouvernement aldaar die veerkracht gegeven worden, welke in de onderscheidene bezittingen noodzakelijk is, om aan de vereischte inrigtingen ter uitbreiding van landbouw en koophandel regelmatigen voortgang en duurzaamheid te verzekeren. Voorheên bestond de krijgsmagt der Kompagnie meestal uit manschappen, die doorgaans het uitschot waren van Europa, door een ongebonden leven, ligchaams-gebreken, en dikwerf ook door te hooge jaren, meer geschikt om in Indië de hospitalen te bevolken, dan tot werkzame en vermoeijende inspanningen, die de krijgsdienst in deze gewesten vordert. - Indien men voortgaat met zorg en oplettendheid de voorwerpen uittekiezen, voor dat klimaat geschikt, zal weldra het Gouvernement in Indië, in den eerbied dien het zal inboezemen, een grooter waarborg vinden voor de zekerheid der bezittingen, en voor de uitvoering der vereischte maatregelen, dan ooit een onafgebroken oorlog, met ongeschikte soldaten gevoerd, verschaffen kan. In geen land ter wereld is de talrijkheid eener armee van minder beteekenis dan daar, om dat men zonder wegen, met talrijke rivieren doorsneden, en van geene bruggen voorzien, met eene | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
groote magt, op één punt vereenigd, moeijelijk bestaan kan, en slechts zeldzaam den vijand ontmoet. Hiertoe zijn voornamelijk kleine détachementen dienstig; dan, wat is het lot van dezen, indien dezelve uit soldaten bestaan, die reeds bij den eersten marsch voor de vermoeijenissen of voor het klimaat bezwijken? In dit Land behoorde geen soldaat te blijven, maar hij moest naar Europa terug gezonden worden, die voor zoodanigen dienst onbekwaam geoordeeld werd. Het is hier de plaats niet, om over dit ontwerp breeder uitteweiden; dan zij, die Indië kennen, zij, aan wie het bestuur thans is vertrouwd, zullen de waarheid dezer aanmerkingen erkennen, en er den invloed van ondervinden. Ondersteund door zoodanig een krijgsmagt, zal het mogelijk zijn, de rijst- en katoen-cultures op Celebes uittebreiden, en deze benevens vele anderen, op de eilanden beoosten Java gelegen, inte-voeren, inzonderheid, zoodra een verminderde aanvoer uit de West-Indiën, een' meerderen toe-voer van noodwendigheden uit dit werelddeel gedoogt. Ook ten aanzien der huishoudelijke inrigtingen in Indië zijn de vooruitzigten gunstig. Onderscheidene inrigtingen zijn nu beproefd; de uitwerking daarvan kan thans met zekerheid berekend worden, daar die anders alleen op onderstellingen zou moeten rusten. Inzonderheid zullen die inrigtingen, | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
welke door de Engelschen zijn ingevoerd, een groot licht verspreiden, en ter oplossing van het gewigtig vraagstuk strekken: in welke omstandigheid, en onder welke voorwaarden, het verkieselijk zij, aan de eigene vrije werkzaamheid van den inboorling deze of gene culture overtelaten, en in hoe verre en op welk eene wijze het gezag zijner Regenten te zijnen opzigte behore te worden gewijzigd, ten einde hetzelve meest dienstbaar te maken ter bevordering van het geluk der inlanders, en van onze belangen? Het stelsel, door de Engelschen ingevoerd, schoon uit zijnen aard de uitbreiding der cultures van Europésche consumtie (voor den handel van Europa zoo belangrijk) tegenwerkende, om redenen, al eerder door ons opgegeven, - heeft echter, dit kan niet ontkend worden, de rijst-cultuur bevorderd. Dat stelsel is eenvoudig, in zijne beginselen meer overeenkomstig met den aard en het bestaan eener maatschappij van vrije lieden, en zou derhalve boven alle meer gekunstelde inrigtingen de voorkeus verdienen, indien slechts het oogmerk daardoor kon worden bereikt; en schoon het niet te voorzien is, dat hetzelve in onze Etablissementen met geheel zijnen omvang zal blijven bestaan, is het echter te gelooven, dat in vele bijzondere omstandigheden daarvan een nuttig gebruik zal worden gemaakt, Mogen wij ook niet met eenig regt onderstellen, | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
dat, bij de wederkeering van al deze eilanden onder het vaderlijk beheer van Neêrlands Gouvernement, deze natiën, die nu den invloed en het verschil van een strenger bestuur, zoo wel als van vreemden willekeur, tot hunne schade en droefheid ondervonden hebben, de verkieslijkheid en waardij van een hersteld zagtzinnig, en meer met hunne geaardheid overeenkomstig bestuur zullen hebben leeren inzien? Mag men niet uit dien hoofde meer dan ooit op die welwillendheid van hunne zijde rekenen, welke een Gouvernement meer sterkte geeft, dan alle Forten, geschutparken en legers, en welke de invoering van alle nieuwe inrigtingen zoo gemakkelijk, derzelver opvolging en instandhouding zoo zeker maakt? Ja, voor zoo veel het nieuw intevoeren stelsel van eenen aard mogt zijn, om, gelijk van ouds, hoewel naar den geest der tijden gewijzigd, den tusschentredenden invloed der inlandsche Vorsten en Regenten in eene zekere mate te vereischen, zou het in zoo verre wel ongerijmd zijn zich voortestellen, dat ook van dien kant toeneigingen der harten en daaruit vloeijende voordeelen kunnen geboren worden, even belangrijk voor den inboorling zelven, als gewigtig in de gevolgen voor het bestuur en den handel onzer O. Indiën? Ook door de menigte van landen, aan bijzondere personen verkogt, is het stelsel van Kolonisatie uitgebreid, en gevolgd geworden van eene vermeerdering der rijst-cultuur. | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
Het zal welligt nu reeds mogelijk zijn, ook den landbezitter aantesporen tot het nemen van proeven, in hoe verre nog andere cultures door vrij-willigen arbeid kunnen worden tot stand gebragt, vooral zoo hij de zekerheid erlangt, dat daarop geene belastingen, van welken aard ook, zullen geheven worden, zoo lang de marktprijzen te Batavia niet eene bepaalde som, b.v. van 6 stuivers voor de koffij, en van 5 stuivers voor de suiker, zullen te boven gaan. Voorzeker kan het Gouvernement zijne eigen' aanplantingen op deze voorwaarde niet afstaan, maar het kan gerustelijk deze aanmoediging verleenen aan de bezitters der vrije landen. Alleenlijk kenne men dezen nimmer het regt toe, om de ingezetenen tot deze of gene cultuur te dwingen, maar wel, om hen door aanmoedigingen, en inzonderheid door het voorbeeld van den nijveren Chinees, daartoe te brengen. - Zoodra men, integendeel, het dwangregt aan bijzondere personen afstond, zou weldra niets dan het bijzonder belang in aanmerking genomen, en het algemeen belang, de veiligheid en zekerheid der bezittingen, gegrond op de tevredenheid van den inwoner, daaraan opgeofferd worden. Ook behoorde men aan den gemeenen Javaan in vollen eigendom aftestaan zoodanige thans woest liggende gronden, als door hem tot rijstvelden zouden worden aangelegd, tegen betaling van de gewone belasting van een vijfde van het gewas. En schoon | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
ik niet durve gelooven, dat zij van deze vergunning, voormaals noodzakelijk alleen tot eenige streken van Jacatra bepaald, en thans over geheel Java mogelijk intevoeren, veel gebruik zullen maken, is het echter niet onwaarschijnlijk, dat hier en daar een ijverig huisvader daar door zal worden aangespoord ter meerdere werkzaamheid, en dat het voorbeeld eindelijk van algemeener uitwerking zal worden: trouwens het is billijk, aan de nijverheid het vooruitzigt op meedere genietingen te verschaffen. Het Bestuur in Indië bezit toereikende inkomsten om alle onkosten van administratie goed te maken. Het algemeen belang vordert, dat hetzelve die niet trachte te vermeerderen, ten koste van middelen, geschikt om den landbouw uittebreiden en te doen bloeijen. Integendeel mogen wij verwachten, dat, naarmate de prijzen der Koloniale voortbrengselen in Europa stijgen zullen, elke tak van landbouw, door in handen van den vrijen arbeiderGa naar voetnoot(67) overtegaan, of door dien ten minste daarin te doen deelen, een nieuw leven en aanmoediging ontvangen zal, en dat de voormalige enge grenzen, waarbinnen omstandigheden van tijd en zaken de werking der industrie bepaalden, door vrijer beginselen zullen worden uitgezet. Door | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
geene dekreten noch willekeurig aantenenien stelsels voorwaar zal dit groote doel bereikt worden: men volge met voorzigtigheid den loop der tijden, en verwerpe het oude niet, vóór dat het nieuwe deszelfs plaats vervangen kan; maar men dulde ook, dat het kiemtje, door den voortgang der beschaving en den loop des tijds ontwikkeld, daar naast opschiete; men kweke het aan met ijver, en naar-mate de toenemende wasdom betere vruchten belooft, verschaffe men daaraan een ruimer' grond en mildere pleging. De verordeningen, dieGa naar voetnoot(68) reeds wegens den | |||||||||
[pagina 245]
| |||||||||
handel en inwendig bestuur gemaakt zijn, inzonderheid de zoodanige, waarbij wel onze eigen handel bevoorregt, doch die van andere natiën niet geheel uitgesloten wordt, - doen zien, dat men het gewigt erkent van alle aanmoediging aan de uitbreiding der cultures, die daarvoor vatbaar zijn, in de Indiën te geven. Wijsselijk heeft men verkozen den landbouw op Java aantemoedigen, door een' gereeden aftrek der voortbrengselen meer te verzekeren, dan zich aan het schijnbaar belang van den uitsluitenden han- | |||||||||
[pagina 246]
| |||||||||
del onzer natie slaafsch te verbinden. Zoodra onze kapitalen dien handel omvatten kunnen, en wanneer de vreemde kapitalen niet meer zullen worden noodig geacht om de inwendige industrie te bevorderen, zal het niet moeijelijk vallen, de voorregten, aan den eigen handel te verleenen, zoodanig uittebreiden, als ons belang vordert, Engeland heeft ons daarvan het voorbeeld gegeven: te regt begreep dat Gouvernement, dat de handel op Indië berustte op de vertierbare hoeveelheid van voortbrengselen, die deze Landen opleveren, en dat de vermeerdering daarvan in gelijke reden toeneemt met den aftrek. Daarom is dan ook de handel op | |||||||||
[pagina 247]
| |||||||||
de bezittingen dier natie in O.I. aangemoedigd, zelfs voor de vreemden open gesteld, en hierdoor Landbouw tevens en Fabrijkwezen uitgebreid. Dan, naarmate men het doel nader gekomen, en het oogmerk eenigermate bereikt geworden is, heeft Engeland het aandeel der vreemden aan dezen handel tot eene naauwe maar nuttige concurrentie, - dewijl daardoor aan de planters billijke prijzen verzekerd worden, - weten te bepalen. Voorzeker kunnen wij thans, daar de afschaffing van den slavenhandel een beter vertier aan de in onze bezittingen vallende waaren belooft, dit voorbeeld met vrucht volgen, en ons daarvan een' even goeden uitslag beloven. Te bejammeren is het middelerwijl, dat de opgerigte geoktroijeerde thee-handels-maatschappij niet is tot stand gekomen. Na den afloop dier geweldige staatsberoerten in Europa, waardoor zoo vele staatkundige en merkantile betrekkingen veranderd zijn, en waardoor menigvuldige takken van handel zoo vele jaren achter een belemmerd werden, en derzelver stroom langs buitengewone beddingen vloeide, is het bij den herboren vrede en herlevende commercie van het uiterst belang, de verstopte kanalen spoedig weder te openen, en te zorgen dat de stroom haren ouden, natuurlijken loop herneme, op dat dezelve niet voor altoos worde afgeleid. Voorzeker is het tijdstip ter oprigting van uitsluitende maatschappijen niet gunstig. | |||||||||
[pagina 248]
| |||||||||
Het algemeen vertrouwen, zoo zeer verzwakt door de geweldige, en dikwerf bedriegelijke inbreuken, welke onder de revolutionnaire Gouvernementen op de bijzondere eigendommen gemaakt zijn, is nog niet herboren; terwijl de veelvuldig geledene verliezen elk een' huiverig maken, om het geringe overschot der kapitalen aan vreemde handen en vreemd beheer toetevertrouwen. - Dan, indien de oprigting eener maatschappij, door welke voorzeker deze handel met de meeste vrucht zou kunnen worden gedrevenGa naar voetnoot(69), niet tot stand te brengen is, zoo vordert het algemeen belang dat men dien aan bijzondere personen afsta, ten einde zoo spoedig doenlijk, en alvorens die in andere handen over ga, daarin voor ons het grootst mogelijk aandeel te bekomen. Welligt zal het niet onmogelijk bevonden worden, door het oprigten eener Direktie, in den geest van die des Levantschen handels, met bijbehonding van het verbod of beswaar van invoer met vreemde schepen, en onder bepaling der hoeveelheid van thee, die gedurende de twee eerste jaren zal mogen worden ingevoerd, - de voordeelen van een bijzonderen handel met die eener maatschappelijke eenigermate te vereenigen. Dit Bestuur zou, zoo veel mogelijk en met de | |||||||||
[pagina 249]
| |||||||||
noodige wijziging, zorgen moeten, dat ten aanzien der bestellingen en inkoopen in China dezelfde bepalingen wierden in het oog gehouden, als of deze handel door eene maatschappij gedreven wierd, terwijl door het verbod van invoer met vreemde schepen, en door de bepaling, hoe veel thee er jaarlijks mag worden aangebragt, de eerste ondernemingen met het beste uitzigt op voordeel zouden kunnen geschieden, en hierdoor de ondernemingslust worden opgewekt. Terwijl voorts, de uitrusting en administratie van dezen handel aan ondeeligen overgelaten zijnde, het voordeel van den bijzonderen handel daarbij zoo veel mogelijk behouden werd. Mogt onder zoodanig eene inrigting de Chinasche thee-handel die uitgebreidheid verkrijgen, dat de bepaling der intevoeren hoeveelheid ter aanmoediging niet meer noodig was, dan zou ook deze kunnen worden afgeschaft, en de invoer geheel aan de verkiezing des koopmans verblijven. Soortgelijke begunstigingen zijn dikwijls in den beginne noodig; dan, wanneer de handel een toereikenden aanwas bekomen heeft, worden zij vaak als belemmeringen beschouwd, die meer schadelijk dan nuttig zijn. Uit dien hoofde zou het dan ook dienstig kunnen wezen, aan den bijzonderen, op China handelenden koopman, de vrijheid te laten, om zich, des verkiezende, zoo wel van vreemde Faktoors, als van die onzer eigene natie, aldaar ge- | |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
vestigd, te mogen bedienen, omdat, indien eigen direktie hem voordeeliger dan de vreemde is, hij de eerste van zelf verkiezen zal, en is zij dit niet, dan is het eene schadelijke beperking, hem aan de eerste te verbinden. In eenen handel, waarin wij eene zoo gevaarlijke concurrentie te verwachten hebben, behoort ieder bezwaar zoo ligt mogelijk, en de handelaar zoo weinig als doenlijk is, van den willekeur of de luim van één of meer ambtenaren afhankelijk gemaakt te worden. Door het gezag en den invloed van dit Bestuur uittestrekken tot de overige Landen aan den vasten wal van Indië, en door soortgelijke maatregelen, waarbij de prijzen en het debiet der aldaar vallende waaren, met eigen schepen afgehaald, zoo veel mogelijk verzekerd worden, zou de handel ook op die Landen worden aangemoedigd. Voornamelijk is het van belang, aan den koophandel eene bijzondere bescherming te verleenen, door het houden, van gevestigde Agenten in de Landen der onafhankelijke Indische Vorsten, tegen wier willekeurig gedrag en geldafpersingen de af- en aanvarende schepen anders geen der minsten waarborg hebben. Ook zou het misschien niet onmogelijk zijn bij de Vorsten en Volken op de Kust van Malabar en Kormandel, welke niet onmiddellijk aan Engeland onderworpen zijn, gelijk ook in de bezittingen dier natie zelve, eenige handels-voordeelen te bedingen, door dezelven wederkeerig aan | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
Engeland toetestaan op zoodanige Landen in O. Indië, waar wij den uitsluitenden handel bedongen hebben, en waarvan het grootste belang voor ons opgehouden heeft te bestaan, sedert de aldaar gewilde waaren in handen der Engelschen zijn overgegaan. Meermalen zijn soortgelijke maatregelen nuttig bevonden, om een nieuwen tak van handel te doen ontstaan, of eenen kwijnenden handel te verlevendigen; en meermalen waren die toereikend, om door eigen' handel en schepen in zijne eigene behoeften te voorzien. Is de handel tot deze hoogte gestegen, en behoeft dezelve geene bijzondere aanmoediging meer: dan ook worden dikwijls vele dezer bepalingen overbodig, en somtijds schadelijk. Een handel, aanvankelijk door bijzondere aanmoedigingen gevestigd, tiert doorgaans, na eene zekere hoogte bereikt te hebben, het allerbest onder het genot der meest mogelijke vrijheid. Van de vaderlijke welwillendheid onzes Konings, die reeds meermalen zijne genegenheid heeft getoond, om door soortgelijke maatregelen den aktieven vaderlandschen handel aantemoedigen, mogen met vertrouwen ook de geschiktste beramingen ter opbeuring en herstelling der zoo gewigtige O.I. Kommercie verwacht worden. Beloond zou ik mijne moeite, aan dit Werk besteed en nog daartoe aantewenden, waarlijk achten, indien het mij gelukken mogt het groot gewigt on- | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
zer O.I. bezittingen meer algemeen en grondiger te doen kennen, en de overtuiging bewerkt te hebben, dat dezelve niet alleen van het uiterste belang voor geheel den handel van Nederland zijn, maar dat ook zelfs de tegenwoordige staat van zaken, en wel inzonderheid de afschaffing des slavenhandels, de gunstigste uitzigten in de toekomst voor ons opent. Wie toch zal den invloed, welken dit op de prijzen der koloniale voortbrengselen hebben moet, ontkennen, of zich vermeten vooraf de uitwerking te bepalen, welke deze prijsverhooging hebben kan op den arbeid en den geheelen toestand van 8 of 9 millioenen menschen, bewoners van eenen vruchtbaren, voor koloniale voortbrengselen zeer geschikten, en uitgestrekten grond? En hoe zeer mag men niet hoopen, dat daaruit ook voor onze welvaart bronnen ontspruiten zullen, toereikende om den vervallen handel te herstellen, en welligt andermaals zelfs tot zijne vorige hoogte te doen opklimmen! Terwijl tevens deze bezittingen eene ruime vergoeding beloven voor de verminderde welvaart onzer West-Indische koloniën, welke natuurlijk te verwachten is ten gevolge van een' maatregel, waarbij derzelver voortdurende bloei aan de lijdende menschheid is ten offer gebragt, en heeft moeten gebragt worden; hoewel, bij eene verstandige inrigting, de geheele val dier volkplantingen nog jaren lang kan vertraagd, en welligt geheel voorgekomen worden, ja zelfs ook de | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
West-Indische kommercie nog vele jaren aanzienlijke, schoon altoos verminderende bijdragen leveren kan tot onzen algemeenen handel. Het is dan ook uit dezen hoofde, dat de tegenwoordigen staat van zaken aldaar desgelijks onze ernstige nasporing verdient, aan welke wij daarom de tweede hoofd-afdeeling onzes geschrifts, hoewel met meerdere beknoptheid, grootstendeels zullen toewijden. - Thans gaan wij, ten slotte van dit tegenwoordig Stuk over, om in het vierde Hoofdstuk eenige misvattingen, dwaalbegrippen, en verkeerde opgaven, naar ons inzien, te wederleggen van een' man, wiens naam, rang en betrekking tot de Nederlandsche O. Indiën, als hebbende vier jaren lang het Gouvernement derzelven bekleed, en te gelijk de luister van zijn daarover uitgegeven Werk, al te zeer geschikt zijn, om buiten en in ons Vaderland aan verkeerde begrippen dienaangaande voedsel te verschaffen, - om niet zoo spoedig mogelijk dezen valschen indruk te keer te gaan, en het publiek in staat te stellen, om een juist oordeel te vellen over zaken, die door geen gezag noch magtspreuken, maar alleen door grondige kennis, veeljarige ondervinding, en een onzijdig wikkend oordeel in derzelver ware daglicht kunnen geplaatst worden. |
|