| |
| |
| |
[XXXIV]
VOOR EEN WINDMOLEN OP DE WAL DER Brugse vesting staan vijf Franse officieren te wachten tot het middernachtsuur slaat op de Halletoren.
Twee van hen staan met getogen rapier tot de strijd bereid, terwille van de schone prinses, die thans rustig en onwetend te slapen ligt in een huis met hoge drempeltrap in de Goezeputstraat.
De schone prinses! Zij heet Eléonore. Zij is deze laatste maanden bij de genade van haar gelukkig moederschap, een nog weliger beauté geworden. Als die Franse kragen haar voorbijlopen, schiet hun een oude kinderdeun te binnen:
Want zij is een vrouw die ze met hun laatste louis zouden betalen.
Het is nog verder gegaan. Deze twee met de getogen degen wachten op het middernachtelijk uur om er zelfs hun bloed aan te wagen. Hoe zo iets komt?
Luitenant Paul-Marie de la Touraine heeft, kort na de geboorte van Marie-Antoinette, mademoiselle Eléonore ontmoet op straat.. Zij sloeg geen acht op hem. Hij liep haar achterna, aangezogen door haar vernieuwde schoonheid. Tot aan de hoek van de Goezeputstraat. Nu wist hij waar ze woonde.
| |
| |
's Avonds heeft hij vaak aan die hoek gestaan, hopend dat zij daarlangs mocht komen. Vruchteloos. Hij heeft aangeklopt. Er werd niet opengedaan. Hij ging bij klare dag. Zij was niet thuis. Maar hij zag het kind, het kleine meisje Marie-Antoinette. En iets schokte hem geweldig: dat het enkele trekken had van Maarten Engelbrecht. Hoe was zoiets mogelijk? Zo zeker als de dag was dit kind de vrucht van zijn gedragingen met Eléonore. En toch zat er iets van een Engelbrecht in.
Achteraf had hij nog gehoord over haar, dat ze trouwen wou met Maarten, doch dat het op een blauwtje was uitgelopen, omdat die molenaarszoon er achter gekomen was hoe het met het lieve bruidje gelegen en gezeten was. Nu blijkt het dat ze toch met haar gedachten en met een stuk van haar hart aan Maarten heeft gehangen. Ja, dit kleine meisje draagt er de sporen van. Als die felle Maarten haar nog ooit terugziet, haalt hij haar binnen in 't molenhuis. Die molenarin zal nu wel van kommer naar de hemel gegaan zijn. En het zal lustig worden in dit witte huis bij de molen.
Een wilde jaloersheid staat in hem op. Waarom heeft hij haar in de steek gelaten? Waarom? Hoe zag zij er uit, toen hij haar achterliet: gellig en gispig, een aangebrand deerntje, dat morgen een feeks moest worden. Ei, wat is ze geworden? Een vrouw om voor te knielen. Om als déesse de la Raison op een altaar te staan. Een goddelijke Eléonore.
Hij heeft niet lang geweeklaagd en gezucht. Hij wilde haar heroveren.
Het lukt. Zij gelooft zijn schone woorden, erbarmt zich over dit berouwvol hart. Ze neemt zijn hand en troont hem naar de wieg. Daar ligt het lieve kind schelms te lachen. Iets van het kind weerstraalt op Eléonore's gezicht. Zoals op de oude Madonnaschilderijen in de Brugse kerken. En nu begrijpt hij dat het de goedheid der moeder is, die haar gezicht nieuwe wijding en verse schoonheid schenkt.
Het kind heeft haar ook wijzer gemaakt. Woorden zijn geen oorden, Paul-Marie. Een ezel stoot geen twee keer tegen dezelfde steen. Luister, als je 't meent met je gevoelens, moet je 't bewijzen.
- Hoe bewijzen?
| |
| |
- Trouwen.
- Wanneer?
- Over een maand.
Zij glimlacht. Zij denkt aan haar antwoord tegen Maarten: Seffens trouwen. Nu kan zij al een maand respijt geven. Misschien nog zes, zeven maanden. Maar zij wil deze man niet kwijtspelen. Hij is de vader van het meisje Marie-Antoinette.
De luitenant is in de zevende hemel. Als het maar op trouwen aankomt. En ach, alles zou hij voor haar doen. Moet ik van de Lieve-Vrouwtoren springen, een wolf worgen in 't bos, een pastoor uit het prison verlossen, mijn galons laten afrukken, mij laten fusiljeren? Spreek, Eléonore, spreek, uw dienaar luistert.
Op 30 Ventose, l'an 7 de la République, dat is in 't begin der lente, kort vóór de vastgestelde bruiloft van Eléonore, viert Brugge het jaarlijkse ‘Fête de la Souveraineté du Peuple’. De republikeinse vlaggen ontrukken de grijze gevels een lentelijke lach. Er is jong gezang van marcherende scholieren op straat, en onder de vrijheidsboom staat een autaar opgericht, waarin de constitutie van het jaar III berust. De beiaard kweelt als een verliefde vogel en de zegeklok bromt als een tevreden kermisbeer. Bij 't geschetter van de militaire trompetten, die de nieuwste airkes blazen, is er wedloop met vlammende toortsen en bal populaire als slot.
De republiek heeft de straat veroverd. Er vloeit wijn in de taveernen. In de hotels wordt champagne geschonken. Want daar hokken de officieren. Een der vrolijksten onder hen is luitenant de la Touraine. Hij zit zijn laatste penning te verzuipen naast zijn gedistingueerde vriend en collega, luitenant Emile Marin, die voor enkele maanden als jonge officier de militaire school verliet. In zijn vreugderoes spreekt Paul-Marie een gevaarlijk woord tot zijn vriend.
- Kom, zegt hij, we gaan naar mijn ‘future’!
Ze lopen naar de Goezeputstraat, waarboven de reuzige gestalte van de Lieve-Vrouwkerk met haar gonzende zegeklok hangt. Een gonzen dat door hun bloed vaart en het hart verheugt. Het hart dat door champagne en jonge hartstocht opgewarmd is.
Ze worden feestelijk onthaald bij Eléonore.
| |
| |
In de hoek staat de hoge wieg. Het licht van het haardvuur vloeit als een gestreel over de golvende meubellijnen. En daar zijn schaduwen die fluisteren in de hoeken, en die Eléonore boetseren tot een uitdagend beeld. De twee Franse officieren zitten haar bewonderend aan te gapen. Zij voelt hoe ze vóór haar in aanbidding liggen nedergebogen. Ze wordt tien jaar jonger. Zoals ze was toen ze op Aartrijke de ogen van Maarten, van Anna, van Maria-Christina en van heel de afgunstige kliek en van zoveel anderen, vol verering of jaloersheid op zich gevestigd wist.
Ook bij luitenant de la Touraine beginnen warme herinneringen door het hoofd te suizelen.
- Zo ben ik nog eens bij jou thuisgekomen op dat gekke dorp, Eléonoorke. Jij zat op me te wachten naast de haard. Ik moest je het laatste détail verhalen over de parures en decolletés van de onvergetelijke demoiselles Huyseune. Daar stond wijn te chambreren. Schoon was het toen, zo met een glas Bourgogne in de hand en la plus belle du département op mijn knie. We hebben het uitgehouden tot de hanen kraaiden. En daarna...
- Niet zo luid, la petite; remt Eléonore.
En ze kijkt de onbesuisde zwetser gebiedend in de ogen. Hij zwijgt. Eén wenk van haar, en die hooggeboren gentilhomme gehoorzaamt als een lakei. Eléonore, hoezeer ook op dociliteit gesteld, kan het slecht uitstaan dat hij zo honds en zo klein doet. Altijd uit vrees dat hij haar nog mocht kwijt spelen. Ma chère Eléonore, ik wil zelfs uw nederige voetschabel zijn.
Het gaat soms te ver. En dan is hij verachtelijk in haar ogen. Hij is dezelfde Paul-Marie de la Touraine niet meer. De edelman is er uit. Zijn vriend - laat hij geen druppel blauwbloed bezitten - ziet er driemaal voornamer uit. Je kan het horen aan zijn stevige zinnen, aan zijn kordate doch correcte manier van antwoorden, dat hij de laureaat van zijn school was. En nog zo fris als die jongen is. Nog niet eens een lange snor. Hij moet beslist vier of vijf jaar jonger zijn dan Paul-Marie. Tot zeven maal toe betrapt Eléonore zichzelf op een oude herinnering: Mon Dieu, mon Dieu, als hij spreekt moet ik aldoor aan mijn verloofde denken. Ze heeft een greintje medelijden met hem. Zal het bestendige gezel- | |
| |
schap van het sansculottenrapalje hem op zijn beurt neerhalen?
Het vereert haar dat zij zoveel belang inboezemt. Ze praten en drinken. En een fijn stuk avondeten dient zij op. Luitenant de la Touraine is tureluurs. Hij ziet niet hoe luchtig en warm de conversatie wordt tussen luitenant Emile Marin en Eléonore, hoe geïnteresseerd hij zich naar haar toeneigt.
Eléonore merkt het. Hoe zit die jonge laureaat haar aan te kijken. Zo ontstoken, zo minnedronken. Het jaagt haar een nieuwe lentevreugde door 't hart. Zij laat het zich welgevallen. Zij heeft nog veel weg van de vlinder, die van de ene bloem op d'andere gaat dartelen. Paul-Marie drinkt beker op beker. De laureaat is sober. Zie eens hoe nobel hij zijn dunne lippen aan de wijn zet, en hoe keurig hij de beker heft ten dronk. Een fijne man. En zijn taal zingt met het verende accent van de Midi.
Alles is nieuw en schoon aan hem.
Het is laat als ze naar huis gaan.
- Je moet nog eens terugkomen met Paul-Marie, zegt Eléonore tegen de laureaat.
- Als je dat plezier doet, breng ik hem mede telken keer we samen vrij zijn.
Ze zijn zelden samen vrij. Ze moeten elkaar dikwijls op de wacht aflossen. Maar luitenant Emile Marin heeft spoedig genoeg een voet in huis bij mademoiselle Eléonore, om alleen een bezoek al te leggen.
Het huwelijk met Paul-Marie wordt uitgesteld. Hij protesteert niet. Integendeel. Zij vindt het zonderling. Zij weet niet dat hij nog met een blok aan 't been zit. Ze heeft niet veel tijd om zich zorgen te maken over Paul-Marie. Zij voelt zich stilaan in een kluwen van prangende intrigues gevangen. Maar een zijden kluwen is het: teder, glanzend, nieuw, hart- en ogenstrelend. Ze leeft weer! Leven! Haar dagen zijn weer interessant. Ze leeft. Echt en vol. Zij is een ongeblust vuur. Zij weet geen maat. Het loopt op flirten uit met de uitverkoren laureaat. En dat gebeurt achter de rug van Paul-Marie, die ze binnenkort wil trouwen.
Zij bedriegt de vader van haar kind. Het kan haar al eens wroegen. Want het kind groeit. Het wordt een mens. Het lacht, het graait naar de schone wijde wereld.
| |
| |
En dit te zien wordt een tweede vreugde. Soms moet zij bekennen dat het haar eerste vreugde is. Zo diep haakt het kind zich in haar eigen leven vast. Het kind doet haar soms tot nadenken stemmen. De laureaat komt over een uur. Wat ga je nu weer doen, Eléonore? Pozen van bezinning. Korte pozen. Want als hij er een kwartuur is, dompelt ze weer onder in de koortsige vreugde van zijn aanwezigheid.
Maar die korte pozen duren lang genoeg om wantrouwen te wekken bij de laureaat. Haar lach, en het vuur van haar ogen en van haar kussen zijn hem dagelijks brood geworden. Hij weet het. Die Paul-Marie de la Touraine heeft meer rechten dan hij. En wat hij hier begaat is gemeen. Maar de brutaalste zelfbeschuldiging kan hem van mademoiselle Eléonore niet wegjagen. Alles wat tot hiertoe het edelste was in zijn leven heeft hij voor die relatie met Eléonore veil: zijn eergevoel, zijn fatsoen, zijn vriendschap met Paul-Marie.
Nee, pozen van bezinning kan hij bij Eléonore niet dulden. Misschien komt het spoedig uit haar mond: Ik trouw in 't kort met Paul-Marie.
In den beginne zag hij er niet tegen op. Het moest toch eens gebeuren. Het was haar recht, zijn recht ook. Ze waren reeds lang man en vrouw. Het kind is er. Het kind, dat de belichaming is van het huwelijk. God, hoe kon hij er aan denken zich daartegen te verzetten. Hij moest zich verzoenen met dit feit, met het voldongen feit.
Met dergelijke praat heeft hij zich een tijdlang kunnen in bedwang houden. Nu is het zover gekomen dat hij het uit haar mond niet wil horen: Ik trouw weldra met Paul-Marie.
Hij moet er wat op vinden. Hij doet gemeenzamer en vertrouwelijker dan ooit tegen luitenant Paul-Marie. Tot deze in een zatte roes verklapt dat hij nog een ander lief heeft in Brugge. Ik geraak er niet gemakkelijk van af, een lastig poesje, man. Maar schoon. En dol! Als je lust hebt, luitenant Marin... Hij verklapt alles.
Nu weet de laureaat waarom hij niet vroeger durfde doorzetten met zijn huwelijk. Die lastige maîtresse moet hij kwijtspelen. Asjeblief, mon cher Emile, ze is voor
| |
| |
jou! Je zal je ervan beloven! Merci, Paul-Marie, ik ben fijner gebekt. Zal je nog wel ondervinden.
Hij mag niet talmen met zijn plan. Hij heeft ook geen scrupules meer. Integendeel, er zit iets ridderlijks in zijn opzet. Hij zal die edele mademoiselle Eléonore van die geile vent verlossen. Aangevuurd door dit schone geloof spreekt hij op een avond met Eléonore als zij weer wat te ernstig schijnt.
- Ik heb al eens een oogje geknipt tegen een meisje, lieve Eléonore, maar jij bent de enige die ik onbegrensd bemin. De enige, zeg ik. Ik ben niet als luitenant de la Touraine.
- Als luitenant de la Touraine, zeg je?
- Die er een maîtresse op nahoudt.
- Dat zeg je uit pure afgunst, Emile.
- Kan ik je bewijzen!
Hij bewijst het haar.
Hij neemt haar op een avond mee naar een donker bruggetje over de Reien.
- Een poosje geduld, mademoiselle Eléonore, hij komt straks.
- Hij komt niet. Hij moest naar Oostkamp, zeg ik.
Het geduld moeten ze inderdaad maar een kort poosje beoefenen. Er is gerinkel van gespoorde laarzen door het hobbelige slopje, en Paul-Marie stapt aan, in een brede mantel gehuld. Even later komt een vrouw. Hij zoent haar. Samen gaan ze een hoog huis binnen. In de zwart-donkere gevel snijdt plots de klare rechthoek van een verlicht raam. Eléonore staat huiverend tegen de klamme muur.
- En nu? vraagt ze.
- Een poosje geduld, mademoiselle Eléonore.
Nu wordt het een lang poosje. Een uur staan ze daar te wachten. Zij is een beeld, innerlijk en uiterlijk versteend. Emile vindt het heerlijk lang te mogen wachten. Hij luistert naar een ontwaakte zwaan en snuift de geuren op van jasmijn, die over een hoge tuinmuur naar de straat buigt.
Eindelijk komt het paar weer buiten. Eléonore wil er op af. Wil die vuige meisjeszot, die Judas, die vuile pad in 't gezicht gaan slaan. Emile weerhoudt haar. Hij voelt
| |
| |
haar polsen rillen van toorn. Geen dwaasheden, Eléonore, het zou je duur te staan komen.
Hij brengt haar rustig naar huis. Waar het rozige kind van de jente luitenant Paul-Marie de la Touraine te slapen ligt. Zij valt huilend op de wieg, raaskalt en dreigt.
- Neen, geen dwaasheden, Eléonore. Maak het niet erger dan het reeds is. Dank hem stilletjes af.
- Ik zal hem...
- Jaag hem alsjeblief niet brutaal de deur uit. Je weet dat je hier alleen bij de gratie van de commissaris gedoogd wordt. Hou hem op een respectabele afstand. Intussen kan je er aan denken hiervandaan te gaan. De wereld is groot.
- En dan?
- Dan kan je van mij zijn. Jij mijn vrouw, ik je man. Een leven lang, Eléonore.
Zij is bleek. Ze gaat naast de wieg zitten. Het kind is wakker geschoten uit zijn eerste slaap. Het huilt. Wil niet zwijgen. Het ergert de laureaat dat zij zo almachtig flauw doet tegen dat kind van die andere vent. Waarom is ze niet gelukkig dat het knakaf is met die vunzige bedrieger? Waarom zit ze daar zo bedot, zo verslagen op het geschrokken meisje te staren?
Is het leven toch iets anders dan een spelletje, Eléonore? Toe, jij bent er geentje om een pruilmondje te zetten, om te morren en te mijteren. Morgen straalt de zon opnieuw. En wat voor schone man staat daar op je neer te staren. Sla je fluwelen ogen op. Ga in het licht van die stralende blik zitten. En hoor je niet hoe schoon hij tot je spreekt? Klinkt het niet als een nieuw menuet uit de speeldoos, die je verleden week uit de koffer hebt opgedolven? Nee, hoor je 't niet eens?
Maar zij luistert naar een vreemde stem: Zij heeft geen recht om ontevreden te zijn, om Paul-Marie te beschuldigen. Wat heeft zijzelf gedaan? Komt boontje toch om zijn loontje?
En het kind, ach het kind...
De laureaat wordt ongeduldig. Zijn toon wordt scherper.
- Geen scènes, Eléonore. Wees wijs, wees voorzichtig. Maar als Paul-Marie 's anderendaags met zijn lief- | |
| |
talligheden komt opdagen, en zijn handen naar haar uitsteekt, is er iets in haar dat scheurt en breekt. Ze spuwt kort en grimmig haar gal uit, en gooit hem de deur uit.
Hij komt terug. Kruipt en knielt. Die andere vrouw wil hij niet meer bezien. Hij is nog eenmaal met haar samengekomen om haar te overtuigen dat ze scheiden moeten. Pas op, zij is geen slet. Zij is een dochter van goeden huize, waar hij op logies was. Ze heeft zich aan hem verhangen. Hoe stort een mens al niet eens in een aartsdomme amourette? Een spelletje is 't! Geen liefde, Eléonore. Hoe durf jij zo te spreken! Denk eens aan Maarten Engelbrecht. Wat is het geweest tussen jullie? Niets. Spel, een uurtje verstrooiing en verlustiging. Maar hoe verging het ons? Dat was geen spel, nee, dat was volle, dolle liefde... Je weet het nu van die andere. Je weet nu ook dat het uit is. We hebben mekaar niets te verwijten. Het is me heilige ernst.
Hij meent het inderdaad zeer enstig. Hij kan haar echter niet overtuigen. Ze voelt dat hij schrapper en krachtdadiger wordt. Zijzelf zit gevangen in de stevige armen van de laureaat.
Ze weet niet wat aan te vangen. Paul-Marie komt er achter dat de andere er een rol in speelt. Het loopt op een striemende ruzie uit. Op schelden en verwijten.
Meer, op een duel.
Want ze geloven dat er geen andere uitweg is.
Morgen zeggen ze allebei vaarwel aan Brugge. Ze moeten de laatste nesten van brigands gaan uitroeien in Brabant en in de Kempen. Eer ze scheiden van deze schone stad willen ze weten aan wie van hen de nobele dame Eléonore zal behoren. Ze kan niet van twee mannen zijn. Voor Paul-Marie of voor Emile. Zij weet niets. Zij slaapt. Naast het lieve kind Maria-Antoinette.
De klok slaat twaalf! De beiaard twinkelt er een vooizeke op. Het klinkt als een bespotting. Zoals al deze fluwelen amourositeiten van deze roomzachte nacht hun louter waan en louter larie zijn. Maar die rillende degens zijn geen spot, zijn geen pose. Twee mensen gaan vechten om hun liefde, om hun geluk, om hun leven.
- En position! knalt het droge bevel van de scheidsrechter.
| |
| |
De getuigen gaan op hun kant staan.
De degens flitsen op, groetend. De laatste groet tussen deze twee, die zolang goede vrienden zijn geweest.
En dan schieten ze op elkaar toe. De rapieren zwieren en weerlichten in de klare maneschijn met korte, wrede flitsen. Het wordt een vuil gevecht, een zoeken en stoten naar het hart. Het hart, dat ze met de degenpunt tussen twee ribben heen willen treffen. Een doodsteek. Geen paradestoot in de bil, geen hak in 't gezicht, die anders zo nobel en manmoedig staat in de facie van een officier. Nee, geen parade. Daar is niets van de gratie en het kavalereske van het schermgevecht, dat hun op de militaire school werd aangeleerd. Daar is alleen het dierlijk gevecht om de vrouw, dat zo oud is als de wereld.
De getuigen treden enkele passen terug. De arbitre ook. Dat is geen schermen meer, dat is moorden.
Vooral Paul-Marie legt het er op aan om kort en brutaal zijn tegenpartij af te maken. De andere weert meesterlijk af, valt nog niet aan tracht de andere af te matten. Hij gelukt er in. De rollen keren om. Emile valt aan, vlug, zeker. Twee, drie keer kan de andere alleen op 't nippertje de stoot pareren. Maar zijn hand verslapt en vertraagt. Paul-Marie begint zijn minderheid te bevroeden. Zijn lippen staan op elkaar geklemd. Het zweet parelt op zijn slapen. Hij vecht. Hij voelt hoe de andere op de gunstigste gelegenheid wacht om toe te stoten.
De omstanders houden de adem in. Het klingen en klirren der degens verkerft de nare stilte van de nacht.
Het duurt lang. Emile schijnt nog met zijn slachtoffer te spelen. Aarzelt hij nog? Wacht hij?
Neen, een volle meesterlijke stoot treft Paul-Marie in de hartstreek. De degen schampt over een rib, maar gaat er nog diep genoeg in om de nobele luitenant ogenblikkelijk neer te slaan. Hij valt achterover, en ligt met open armen en met de schone degen in het gras.
Emile veegt zijn degen over een zode af, steekt hem in de schede en zegt:
- C'est fait.
Hij kijkt niet meer om. De anderen kunnen zich met de rest bemoeien. Hij gaat door de Meienacht naar huis.
| |
| |
Hij voelt hoe zijn hemd tegen de rug plakt van het zweet. Het was een hard gevecht. Hij heeft het gehaald.
- Eléonore! zegt hij.
Zonder tederheid. Het klinkt haast als een gedempte vloek. Want het is geen roes van vreugde, die hem deze sonore naam op de lippen jaagt. Om haar te winnen heeft hij een mens neergestoten.
- C'est fait.
De beiaard speelt weer. Die dwaze, kinderachtige rammel. Hou op met dat gejank, hou er mee op!
|
|