geen dag gebouwd. Het is niet gemakkelijk, moeder. Kortom, de afgedreunde litanie, die ze nu stilaan van buiten kent.
Maar Maarten glimlacht rustig en zegt:
- We trouwen, moeder.
- Wie? vraagt ze onthutst.
- Da's nog een vraag, Eléonore en ik!
- Ha, jullie trouwen?
- Ja, en liefst zo vroeg mogelijk.
- Waarom zo'n haast?
- Eléonore wil het.
- Wat een bekering!
- Ja, zij ziet nu in dat ze nooit meer naar huis kan. Ze aardt hier best op het dorp. En het zal haar goed gaan. Ik sta niet met ledige handen vóór haar.
- Huis en erf, de molen... ja, dat alles komt eens in je hand, Maarten. Je bent de enige erfgenaam.
Zo traag als ze deze laatste woorden zegt.
- Zal vader er mede instemmen, moeder?
- Ja, jongen.
- En dat we zo vroeg trouwen?
- Wanneer dan?
- Kort na Sint-Antoniuskermis. Nog vóór Lichtmis. Moeder knikt. En dan vraagt zij plots:
- En Anna?
- Ik kan met geen twee meisjes trouwen.
- Dit meisje moet het vlug weten. Ik zal het haar zeggen.
- Ja, moeder.
Maria-Christina zet hem de warme pap voor. Ze zit naast de haard, met de rug naar hem toe. Haar ogen blinken, en haar lippen prevelen zachte woorden tegen het vertederde beeld van Anna, dat uit de haardvlammen opstaat. Ach, Anna!
's Anderendaags weet de pastoor het.
- Gods zegen over deze kinderen! klinkt het haar terug. Ik zal de eerste zijn om het monsieur l'abbé te melden. Hij zal een gelukkig man zijn.
- Dank u, mijnheer pastoor.
Maar het dunkt hem dat ze zo diep in haar mantelkap duikt, en wat voorover buigt.
- Gij schijnt niet zo gelukkig, moeder?