| |
| |
| |
[XXII]
IN DE WINDERIGE BLASIUS-DAGEN KOMT EEN troep sansculotten uit Zedelgem naar Aartrijke. Daar zijn piepjonge melkbaarden bij, veel te vroeg van moeders rokken weggerukt. Op de foeragewagens zitten een paar oudgedienden met een houten been. Anderen lopen te hoesten als paarden. Eén is er bij die een arm kwijt is, terwijl er nog een viertal op verschillende afstanden de roezige troep achterna hinken. Een allegaartje van soldaten, die te groen, te onervaren, of, wegens ziekten en kwetsuren, onbekwaam zijn om in 't vuur te treden. Wat niet belet dat ze op hun manier de belangen der republiek degelijk dienen.
Het omwillige volk der Belgische Staten koestert een heilzame vrees voor deze garnisairen.
Het dorp op de heuvel steekt het in de bol de republiek te wederstreven. Ze willen hun aandeel niet betalen in de emprunt forcé. Hier zijn wij, de jongens van 't goeleven, de sansculotten met het kleine hart en de wijde maag. Laat ze maar eens vertellen, de luidjes waar we vandaan komen, hoe het hun vergaan is. En hoe lang zij het uitgehouden hebben tegen ons. We gaan niet heen voor de laatste stuiver van de emprunt forcé betaald is. Ha, dom boerentuig, jullie willen niet betalen!
Bij David Laevens op Noordover gaan er vijf en twintig man, en langs de Steenstraat, op de Stapstake bij Carolus Pommelet, twintig man.
Het relaas van hun verblijf op deze hoven gaat weldra van mond tot mond. De vleeskuip hebben ze leeg- | |
| |
gegapt, een zwijn gestolen, de ganzen geslacht. Er worden tien, twintig kippen vermist, en hun paarden voederen ze met beste haver. Ze stoken als duivels - de houtvim smelt weg - kaarten en dobbelen tot over middernacht, en slapen een gat in de dag. Geen meid durft nog op het hof blijven, daar ze zich geen minuut veilig weten voor hun geile praat en beestige manieren.
De week is nog niet om, als David Laevens en Carolus Pommelet op de drempel van Delpla's woning staan. Een buidel ponden in de ene, en een korfje met boter en eieren voor de agent municipal in de andere hand. Hij mag er zeker van zijn: altijd hebben ze hem in het hart gedragen. En als hij asjeblief hun bijdrage voor de verplichte lening wil aanvaarden, en er voor zorgen dat ze niet langer met die... met die garnisairen gestraft zitten. Het hof is leeggeplunderd. Laat ze nu maar eens op een ander gaan. Elk zijn beurt is niet te veel.
Citoyen Delpla zet een bedenkelijk gezicht:
- Jullie beginnen dus in te zien dat het werkelijk niet anders kan. God zij gedankt! Als je wist hoe ik me uitgeput heb om het bedrag van de emprunt forcé, dat ons op het kanton werd opgelegd, tot zijn minimum te brengen. We werden eerst met ongeveer honderd duizend pond getakseerd. Ik heb het tenslotte op de helft kunnen brengen. En hoe ik gesmeekt heb, opdat ze geen garnisairen op ons zouden afsturen. Zelfs voor Andries Engelbrecht heb ik ten beste gesproken, al had hij ook nog zo onzinnig gestookt. Je hebt kunnen zien waar het op uitgedraaid is. Andries zouden ze nooit gehaald hebben, als de boeren alles kunnen zwijgen hadden wat hij in 't Rood Huis had gebabbeld. Ik mocht wel zeggen dat ze 't niet woordelijk moesten opnemen, daar hij stellig weer bij drank was. Alles tevergeefs. Die Fransen zijn geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Ik offer me op om voor jullie de kastanjes uit het vuur te halen. En wat krijg ik? Stank voor dank! Delpla is een klikspaan. Delpla is een Judas. Delpla is de oorzaak van alle rampen en rooien...
- Neen, neen, monsieur Jacques. Dat zeggen ze niet. Misschien een paar domme dwarskoppen. Maar niemand schenkt hun gehoor. Nu eens rechtzinnig gesproken:
| |
| |
we zullen het nooit kunnen vergeten wat je voor ons doet. Maar verlos ons in Godsnaam van die garnisairen.
- Het zal geen drie dagen meer duren, ik durf het jullie verzekeren. Ik zal er de luitenant over spreken.
- Hier het geld... en dit hier voor de kinderen.
- Merci. Maar ik wil jullie ook iets vragen.
- Vraag op, monsieur Jacques!
- Dat jullie verder geen woord over dit gesprek rept. Ik heb liefst dat mijn woorden niet op straat vendelen.
- Geen woord, monsieur Jacques, zelfs tegen ons wijf niet.
De agent municipal knikt gewichtig. En tevreden. Hij is er van overtuigd dat zijn woorden van mond tot mond zullen gaan.
Hij zal er de luitenant over spreken!
Luitenant Paul-Marie de la Touraine - zeker, met een kleine d! - is een verarmde gentilhomme. Er zitten meer edellui in het sansculottenleger dan een eerlijk burger vermoeden kan. Tussen twee kwalen moet je de minste kiezen. Liever officier bij het leger dan tegen het muurke staan.
En een edelman is hij op en top. Dat kan je van zijn uitgestreken gezicht, van de minste plooi in zijn officiersbuis, van zijn galante manieren als van een boek aflezen. Hij is daarenboven een levenslustige borst. Het Franse leger heeft in zijn persoon heel wat aan prestige op dit vijandelijke Aartrijke gewonnen. Je moet hem daar eens fiks en fijn, stralend als een opgepoetste kandelaar, naast de deemoedige agent municipal zien gaan.
- Stop me asjeblief niet als logist bij een scharminkelig oud wijf, citoyen! heeft hij tegen Delpla gezegd.
- Ho, ho! deed citoyen Jacques.
Eerst dacht hij aan Johanna-Franciska. Maar Andries is toch hiervandaan. En bij notaris Huyseune. Serafina en Anastasia?... Neen, dit in geen geval. En dit Franse meisje!
- Hier woont een der mooiste meisjes uit de republiek, mon lieutenant!
- Onder de hoede van een edelgestrenge nonkel en tante, vult de luitenant aan.
- Mis! Moedermens alleen.
| |
| |
- Excellent!
Het is gauw bekonkeld. Citoyen Delpla maakt het logementbriefje op het adres: Mademoiselle Eléonore du Pont.
Nieuwe opspraak in het dorp! De gezusters Serafine en Anastasia kunnen een nieuw boekje openslaan. Ze wonen daar ook zo uitstekend rechtover het huis der misdaad, waar ze tien maal daags de schone luitenant in en uit zien gaan. Ze moeten bekennen, spijt hun afkeer voor alles wat naar sansculotten ruikt, dat het de jonge man goed aan te zien is welke naam hij voert.
Enkele dagen later krijgen ze gelegenheid om hem van nabij te leren kennen. Citoyen Delpla krijgt fijne manieren. Hij inviteert notaris Huyseune, die de agent municipal, terwille van de kantoorzaken, zeer voorkomend behandelt, op een petit souper. De weelde woont nu in het huis Delpla. Elke dag die God verleent staat er weer een boer aan de deur. Of ze citoyen Delpla kunnen plezier doen met een dikke haas - tast eens aan die ribben, citoyen! - of met een mager stukje uit de hesp, of met wat bloedpens en vers gehakt. En boter, eiers, en andere lekkere dingen uit een boerenschapraai. Citoyen Delpla buigt vol dankbaarheid. Hij zal het indachtig zijn. Ja, daarom hebben ze hem zo mild bedacht.
Het petit souper mag er zijn. Luitenant Paul-Marie de la Touraine heeft een grote kruik oude wijn geleverd. Serafine en Anastasia zijn mede geïnviteerd. Ook mademoiselle Eléonore. De luitenant steekt het onder stoelen noch banken dat hij het hupse edelmeisje op de handen draagt. Hij is haar cavalier aan tafel. Wat niet belet dat hij opvallend hartelijk het woord voert met de demoiselles Huyseune, die de onmogelijkste gezichten zetten om er toch een snarsje bekoorlijk uit te zien. Le beau lieutenant kent de vrouwen zo goed als zijn sansculotten. Kent vooral van elke vrouw haar zwakste plek. Hij leest het in hun ogen hoe manziek ze zijn. Dat zal hij uitbuiten! Hij kan hen om zijn vinger winden! Mademoiselle Eléonore is geen ziertje jaloers. Het lijkt eerder dat ze haar luitenant de les gelezen heeft: Jaag ze maar eens uit hun hok, die vogelschrikken!
Als de twee dochters van de notaris in de late avond
| |
| |
naar huis gaan, zijn ze allebei zoiets als verliefd op de luitenant. Het louter toeval wil nu dat zij hem dagelijks ontmoeten. Ze zijn één glimlach voor hem. Hij laat het zich zichtbaar welgevallen.
Doet hij het ook niet een beetje om het dorp op een dwaalspoor te brengen, om hen te laten geloven dat hij even lief is tegen alle vrouwen? Dat dorp heeft echter een verduiveld fijne neus. Hij heeft er een voet in huis, zeggen ze. Het is een onschuldig woord. Maar de rest kan je raden aan hun pinkelende ogen.
- En Maarten Engelbrecht dan?
Weeral met een achje en een lachje op hun gezicht.
Maarten gaat er nog gewoon aan huis. Liefst als hij de luitenant op dienst weet. Hij kan dat soldatenvolk niet uitstaan. Vader zit nog in Brugge. Er is sprake van dat ze hem naar Rijsel voeren. De Brugse bisschop heeft daar ook al gezeten. Elke dag kan hij uit Brugge weg zijn. Toch mogen ze er niet omtrent. Zou je geen ongelukken doen als je een van die Franse stinkerds tegenkomt? Loop de sterke molenaarszoon niet in de weg, mon beau lieutenant! Of het zal op schelden en vechten uitdraaien, niet met een rillend rapier in een loyaal duel, maar met vuisten, die spelen met zakken meel van honderd vijftig pond. Hij heeft nog tegen sansculotten gevochten.
Eléonore heeft het beet. Ze spreekt niet veel over haar luitenant. Best zo. En toch bevalt het Maarten weinig. Het doet eerder als een schuldbekentenis aan... Wat richten zij samen uit in die lange avonden?
Hij moet het weten. Op een laat avonduur gaat hij naar het huis van Eléonore. De deur is gesloten. Eléonore komt vlug openen. Nee, hij komt er niet in. Enfin, heel even binnenwippen. Kijk, die haas zat in de strop. Asjeblief, Eléonore.
Waarom doet zij zo ongewoon? En dat lichtblauwe kleed met korte mouwen draagt ze zo maar op een wekedag. En dit stekende parfum! Er is nog een andere geur in dit huis. Ja, nu weet hij het, van die nieuwe drank, die ze alleen bij hooggeboren luiden drinken: thee. Hij heeft eens een kopje meegedronken. Foei, hij moest er geweldig veel suiker bij mengen om de dwaze smaak weg te zwelgen. Hij heeft ook maar een boeren- | |
| |
tong. Zo'n verfijnde officier zal er meer gaven in vinden dat hij.
De deur van de woonkamer staat op een kier. De luitenant zit onder een hoge kaarsendrietak over het schaakbord gebogen, de blik verloren in de opstelling van zijn pions.
Kijk je even van je torens en lopers op, dan schittert je het poppigste gezicht van het departement tegen.
Maarten Engelbrecht, die a noch b van het edele spel kent, staat nukkig naar het schaakbord te kijken. Hoe gaat hun spel? Zij zit aan de overkant van het kleine tafeltje. Als zij over het bord gebogen zit moet haar hoge coiffure hem in de neus kietelen. En als hij haar toren binnenhaalt glijdt zijn hand over haar fluwelen armen. Maarten begint zich kwaad bloed te maken, zou dit verwaten stuk sansculot eens tussen donkeren en klaren willen ontmoeten. Hij weet wie hier schaakmat gezet wordt. Maarten Engelbrecht!
Zijn blik, die door de deurkier boort, maakt Eléonore ongerust.
- Of je niet eens binnenkomt, Maarten?
Ze vraagt het voor de tweede maal.
- Neen, geen tijd.
- Om een tasje thee met ons te drinken.
Hij ziet de porceleinen kopjes met die blauwe bloempjes op, naast het schaakbord te dampen staan.
- Ik lust geen thee, Eléonore.
- Dank je hartelijk voor de haas, Maarten.
- Goenavond, Eléonore.
En buiten staat hij te krimpen van spijt dat hij dit prachtexemplaar van een haas heeft afgegeven. Ze kunnen hem nu knusjes samen opsmullen. Stommerik die ik ben.
- Hoe lang blijven de arme Jantjes hier? vraagt Maarten aan de boeren, die met graan naar de molen komen.
- Dat weet de duivel nog niet! Die luitenant maakt het te goed, om spoedig op te kramen.
Ze zien de verbetenheid niet op Maartens gezicht. Ze zitten met hun eigen gat op een hekel. Ze denken aan geen brutale plagerij, als ze tegen Maarten over de luitenant spreken.
| |
| |
De luitenant is inderdaad de grote spelbreker. Regelmatig komt de agent municipal bij hem en zegt:
- Die boeren hebben hun bijdrage betaald. Laat uw mannen opbreken en elders gaan logeren.
- 't Komt in orde, citoyen.
- Wacht niet te lang, luitenant.
- 't Komt in orde! herhaalt de luitenant.
Dan duurt het nog een viertal dagen eer hij zijn garnisairen op een ander gewin afstuurt. Ze zijn er pas enkele dagen of de nieuwe slachtoffers komen met de ponden aangebeend. Maar de la Touraine wordt steeds trager om het bevel tot opbreken te geven. Elke dag uitstel is een dag langer geluk.
Dit dorp valt hem mee. Eerst en vooral Eléonore, die hij hier als bij mirakel ontdekt heeft. Dan de andere burgers die buigen als lakeien. De boeren die hun zware muts van 't hoofd zetten, als ze hem ontmoeten. Hij heeft gratie gevonden in hun ogen. Hij gaat naar de hofstede waar zijn arme Jantjes nestelen, en leest hun de les. Een van zijn mannen, die zich als een vuile schoft jegens een boerendochter heeft gedragen, laat hij drie dagen en drie nachten in 't prison der commune op water en droog brood zetten. Het bekoelt hun driestheid. Ze gaan zich niet meer zo te buiten als in den beginne. Die luitenant kan toenijpen. Ze verketteren hem, maar in de mond van de gebrandschatte goegemeente wordt zijn naam fatsoenlijker uitgesproken. Hij brengt het zo ver dat Serafine en Anastasia Huyseune de oude, goedwillige vader kunnen overhalen de agent municipal en derhalve ook de luitenant te inviteren. Eléonore laten ze waar ze is. Ze willen deze keer de luitenant voor zich alleen hebben.
Om de maand dient hij bij de commissaire de la république te Brugge verslag uit te brengen over zijn zending. Hij moet harde woorden horen, omdat de laatste Aartrijkse boeren niet willen afdokken.
- Koppig volk, dat boerentuig, citoyen commissaire, koppig volk. Maar we krijgen ze klein, wees gerust.
- Goed, goed. Doch als het zo lang moet duren om één dorp tot de orde te roepen, kunnen we straks de helft van het republikeinse leger als garnisairen inzetten!
| |
| |
- Nog een paar weken geduld, citoyen commissaire.
- In orde. Gaat het niet, dan kunnen we over een paar weken de hele inboedel der achterstallige betalers laten aanslaan en verkopen.
- Mooi, mooi zo, citoyen-commissaire.
Luitenant de la Touraine denkt er het zijne over: De commissaire heeft reeds werk genoeg om oude kloosterrommel en het mobilier van de conservatieve burgersklas en adellui binnen de wallen van Brugge te schatten en te verkopen. Het zal nog lang duren eer ze Aartrijke bereiken.
En te Aartrijke zit de gewiekste collaborateur van het département de la Lys. Citoyen Delpla, die ter wille van de schone luitenant, opzettelijk het bedrag der laatste betalers voor de verplichte lening achterhoudt. Laten zij nog maar enkele weken blijven! Een tweede keer zullen ze hier wel mak en vlug gehoorzamen aan de nieuwe wet. Niemand durft een ontevreden snuit opsteken. Citoyen Delpla ontzien ze als een commissaire. Want het regent weer rekwisitiebevelen. En wee de boer, die in de mouw van de agent municipal zit.
- Bon Dieu, la vie est belle!
Op de hoek van de straat blijven Serafina en Anastasia met hem praten. Hij moet nog eens aanlopen. Om een goed glas wijn te drinken. Morgennamiddag, bij voorbeeld. Dit kan hij niet weigeren. Hij ziet dat ze het huis op zijn best gezet hebben. Er staat een kruik met bloemen op tafel. Vader is naar een boerenhof op Ruddervoorde. Ze hebben 't huis alleen. Zie, dat wijntje moet je eens aanspreken, lieutenant. Een wijntje uit Maria-Theresia's tijd! En die Bourgogne dan. Je kan er geen kop aan krijgen dat ze op Aartrijke zo'n prinselijke drank hebben.
Het gebeurt meer dat notaris Huyseune een halve dag van huis gaat: een verkoping, een prijzie, een erfenis, een testament, een vlasgaard opmeten in het noorden. Ja, ik kom zonder fout, mademoiselle Sérafine!
En Eléonore! Gelukkig dat monsieur l'abbé er is.
Hij komt ongeveer om de andere dag bij haar een pijpke roken, en geeft langs de neus weg enkele gulden wenken over de kardinale deugd van voorzichtigheid.
| |
| |
Oui, mon oncle! zegt zij gewillig. Doch het gaat het ene oor in, en het andere uit.
Op een avond komt hij zwaarmoedig bij Eléonore binnen. Dit bezoek is een adieu:
- Ik durf het dorp niet verder vertrouwen, Eléonore. Pastoorke Haemerlinck zal geen maand meer op Aartrijke vertoeven. De bisschop roept hem naar Brugge om kanunnik te worden. Het is een bekwame gelegenheid om hier mijn matten op te rollen.
Eléonore weet niet of ze lachen of schreien moet.
- D'r zal je hier geen mens een stro in de weg leggen, mon oncle. Zelfs Delpla zet diep zijn hoed af voor monsieur l'abbé.
- Er is een nieuwe jacht op émigrés ingezet. Ik ga naar Kortrijk bij een kozijn, waar ik enkele maanden incognito zal verblijven. Misschien kom ik naar hier terug als de hemel wat klaarder is. Dit dorp valt me mee.
- Mij ook, lacht Eléonore.
- En jij bent hier toch ook, Eléonore. De laatste spruit van ons geslacht. Een reden te meer om van dit dorp te houden.
- Ach, doe niet zo ernstig, mon oncle!
- Deze keer toch wel, ma chère nièce. Mijn gedachten en gebeden zullen altijd bij jou zijn. Als we eens terugkeren...
- Ik kan me niet voorstellen dat we nog ooit terugkeren, mon oncle.
- Dat is een groot ongeluk voor jou, meisje. Je mag niet twijfelen. De keizerlijken stellen zich schrap te weer, en de Engelsen springen uit hun slof. Gistermorgen werd het Brugs garnizoen gealarmeerd om op te rukken naar Oostende, waar de Engelsman ontscheept is.
- Een loos alarm, mon oncle, een lekkere aprilvis. 's Avonds waren ze reeds in Brugge terug.
- Wat ben je verbazend thuis in militaire geheimen, Eléonore.
- De luitenant heeft het me verteld.
- De luitenant...
De rest vergaat in een zucht.
- Hoor mon oncle dat eens zeggen: De luitenant!
| |
| |
Je zult toch niet meedoen aan het kleine geklets van dit boerendorp.
- Neen, Eléonore, ik heb vertrouwen in je. Anders zou ik elk gevaar trotseren en niet elders gaan. Bon Dieu, als ik jou nu eens niet meer vertrouwen mocht!
Hij steekt geen sermoen af. Hij geeft haar een kruiske op het voorhoofd.
- Ik wil het niet langer trekken. Au revoir. Dieu te garde!
|
|