twee potten gersten in 't Rode Huis: Zou het je bevallen dat mijn zoon Matthijs je schoonzoon wordt? Denk eens aan, Anna, de enige zoon van Petrus! Ik heb er een ronde vloek op gezet. Ja, nondedomme, dat bevalt me, zei ik. Zou je niet vloeken bij zo'n occasie, kind?
Anna valt niet omver.
- Je hebt me dus aan de eerste bieder verkocht? lacht ze.
- Ja, mijn kind.
- Verkocht maar niet geleverd, vader!
- Kijk, kijk, wat kraam je daar nu uit. Moet ik soms geloven?
- Dat ik die Matthijs - laat hij nu nog een beste en een rijke jongen zijn - niet hebben moet.
- Nondedomme! vloekt Bernard Geldhof.
Een vloek die niet meer zo vol en gulhartig klinkt als de eerste.
Nondedomme, en zo meteen het schoonste hof van Aartrijke vóór je voeten wegschoppen. Ben je van Lotje getikt, meisje? Een eigen hof, vijf en dertig gemete grond, drie gemete bos, zestien koeien, twee paarden, twee knechts en twee meiden... Asjeblief!...
Maar vaders geestdriftige litanie stokt in zijn verrassing. Zit die anders zo bereidwillig en voldoende dochter daar niet traag en koppig met haar hoofd te schudden.
- Kijk, kijk... kloostergedachten?
- Neen.
- Nondedomme, dan een andere vent die in je kop speelt!
Maar zij loopt weg naar de stal en laat vader met zijn Petrus Lankriet en zijn nondedomme aan zijn lot over.
Een ander? Ja, een andere, vader. Maarten? Maarten Engelbrecht. Hij of niemand. Maarten, die in het gouden web van die Franse ijdeltuit gevangen zit.
Na de achturemis van Paashoogdag klampt Maria-Christina het meisje Anna aan.
- Het is al een eeuwigheid, dat je nog bij ons geweest zijt, zegt Maria-Christina.
- Ja, dat is zo, antwoordt Anna, een beetje beschaamd. Ik zal met de Paasdagen eens binnenspringen.
- Morgen, morgen namiddag. Dan is 't mansvolk naar de gaaischieting en de prijsbolling.