| |
| |
| |
[XVI]
HET GEZICHT VAN CHIRURGIJN VAN WEStervelt dat tegen de dikbehaarde borst van seigneur Jean hangt, staat potsierlijk van ernst.
Eléonore zit klein van angst naast het bed. Monsieur l'abbé staat aan het hoofdeinde. Zijn brevier is reeds ontelbare malen van de ene naar de andere hand overgegaan. Hij is nerveus. Ach, Jean, zijn enige broer, zo ziek en zo ver van huis.
Van Westervelt knoopt het hemd van de zieke dicht, rolt de borstrok neer, en glijdt uit het hoge bed. Twee gezichten kijken hem vragend aan.
- Het is niet zo erg, zegt hij. Gelukkig heb je mij intijds bijgeroepen.
- We hebben alle betrouwen in u, monsieur Van Westervelt, zegt monsieur l'abbé, gij zult hem wel opknappen.
De chirurgijn is een burcht van zelfvertrouwen.
- Ik bezorg seigneur Jean miraculeuze kruiden, zegt hij, in een week is hij weer op de been.
- Merci, zegt Eléonore.
Zij schenkt volle geloof aan Van Westervelt's woorden. Ze voelt zich opluchten. Vader zal genezen. Hij zal weer moed krijgen. Hij zal niet meer te zeuren lopen: We gaan hiervandaan, meisje. Het wordt hier te heet voor ons, kind. Als ze ons te pakken krijgen...
Zij wil niet hiervandaan. Want daar is Maarten. Ze zijn in hetzelfde avontuur betrokken. Maria-Christina
| |
| |
heeft hen op heterdaad betrapt. Het heeft hen onthutst, niet gedoofd. Ze moeten mekaar maar aankijken, zij en Maarten, om te voelen dat het hen alleen nog aangevuurd heeft. Maarten weerhoudt haar. Was hij daar niet, dan zou ze liever dit afschuwelijk stille dorp met grote vreugde vaarwel zeggen. Eens is ze op de steenzolder van de Noordermolen geweest. In de blauwe verte zag ze torens wenken op alle windstreken: Brugge, Torhout, Oostende, Diksmuide. Daar moet het leven wat anders zijn dan bij deze boeren, die eeuwig met klompen lopen en roggenbrood met spek vreten. Daar is theater en bal, en de rijke lui rijden de stad uit in een open koets. Daar is 't leven fijner en fleuriger. Haar hart klopt vergenoegd als zij eraan denkt. En toch zit ze met dat hart aan dit dorp vastgekluisterd. Aan Maarten.
's Vrijdags laadt Andries de schalk op zijn wagen en rijdt naar Torhout om een molen te verstellen. Er is volle wind en Maarten moet alleen de Noordermolen begaan. Hij komt 's middags vlug eten. Hij zit met moeder alleen aan de grote dis. Hij kijkt strak in zijn dampende aardappelschotel. Ja, hij is haastig. Men moet het ijzer smeden, terwijl het heet is. De wind kan elk ogenblik vallen.
Hij zit nog niet lang terug in de molen als hij stappen op de steiger hoort. Dat zal een boer met vers koren zijn. Dat is heden reeds de vijfde. Hij gaat even in het deurgat staan. Hij trekt zich schielijk terug. Moeder is het, die traag de trap beklimt.
Maria-Christina gaat op een hoop zakken zitten om uit te blazen. Maarten is doende op de steenzolder. Hij houdt zich stil, als een jongen die iets mispeuterd heeft. Tot moeder roept: Maarten!
Hij gaat naast de meelgoot staan. Hij vraagt niet waarom zij hierheen komt. Hij weet waarom.
- Je moet die lange trap gewoon zijn, hijgt Maria-Christina.
Is het alleen dit klimmen dat haar zo opjaagt?
- Ja, je moet het gewoon zijn.
Maarten knoopt een nieuwe meelzak aan. Maria-Christina kijkt rustig toe. Dan zegt ze:
- Je weet dat ik met je spreken moet, Maarten.
- Ja, moeder, knikt Maarten.
| |
| |
- Laat me dan maar met de deur in huis vallen, jongen. Ben je zinnens met dit Frans meisje te trouwen?
- Over trouwen werd tussen ons nooit gesproken.
Je kan vuur slaan uit Maartens hoogrood gezicht.
- Ik weet niet wat jullie onder elkaar bespreekt. Ik weet het niet. En daarover kom ik geen geding houden. Ik vraag je alleen: Komt het ooit van zijn leven tot een trouw tussen jou en... Eléonore?
- Ik weet het niet, moeder.
- Je bent dus bereid Anna Geldhof prijs te geven voor dit vreemde meisje.
Geen antwoord. God almachtig, als het mogelijk ware tussen die stomme planken van de molenvloer te verzinken. En kijk me niet zo bedrukt aan, moeder. Kijk me toch zo niet aan.
- Ja, dat meisje, die Anna Geldhof bedoel ik, praat zij gelaten verder, kan je toch aan 't lijntje niet houden, terwijl je koek en ei bent met een andere. Dat moet je toch weten, jongen.
- Koek en ei! Ach, zo ver is het niet, moeder.
- Kom, Maarten. Ik ben oud en wijs genoeg om te weten dat het er aardig op trekt. Ik heb genoeg gezien. Ik ben blij dat ik er achter gekomen ben. Omdat ik misschien helpen kan eer het te laat is, jongen.
- Te laat?
- Kan je verdragen dat ik vrijuit spreek?
- Ja.
Hij zegt het beslist. Want hij ruikt het goede opzet uit moeders minste woord. Zo kalm als ze al deze harde dingen zegt. En zo waardig. Zij moet dagen en nachten lang deze woorden hebben afgewogen.
- Kijk, zegt moeder. Ik kan me geen beter - ja, laat ik er maar bijvoegen - geen schoner meisje voor je indenken dan Anna Geldhof. Ik zag met verlangen naar de dag uit, waarop ik tegen haar kon zeggen: Goed zo, mijn schoondochter Anna. Ik heb nooit getwijfeld aan jou, noch aan haar. Dat tuit nu haast een week in mijn oren: Ge moogt het wel duust keren doen, duust keren doen. Je weet wel, toen Anna met jou binnen de dansronde stond op St. Antoniusdag. Elk rechtgeaard mens vindt het zo schoon, dat er twee, die verlangen om morgen één te zijn, mekaar zoenen. Dat kan je al je
| |
| |
levensjaren lang nooit meer vergeten. Zo'n zoen en zo'n verlangen.
Maar geen mens kan gedwongen worden. Het hart alleen beslist. Jij alleen kunt en moet weten of je heel en al van dit Franse meisje wil zijn. En dan moet je tegen Anna Geldhof kunnen zeggen: Nee, met ons samen gaat het niet, ik wil je geen katten in zakken verkopen, adieu, het is uit tussen ons.
- Maar, moeder.
- Zonder maar's, jongen. Elke maar is bedrog, is verstoppertje spelen.
- Maar ik weet nog niet eens...
- Ik weet het evenmin wat je juist voorhebt. Zoals ik evenmin weet of dit Franse freuleke het ernstig meent met Maarten Engelbrecht. Ik kan me bedriegen, maar ik heb de indruk dat ze haar tijd moet kunnen verdoen in amoureus gefladder. Ja, dat heb ik bij haar eerste tred in ons huis geraden en geroken. Maar ik vreesde niet voor jou, alleen voor Lieven.
- Dat komt ervan als je altijd eerst en meest met Lieven bezig bent, glimlacht Maarten bitter.
Maria-Christina snapt het: het portret van mademoiselle Eléonore, dat zij hem ophangt, bevalt hem genendeels. Ook moeder laat aan haar Lieven niet raken.
- Die Lieven heeft altijd meer kopbrekens gekost dan jij, Maarten. God weet wat er ons nog allemaal met die zonderlinge jongen te wachten staat. Maar, God sta me bij, ik zal die jongen helpen zo lang ik kan. Wat me niet zal beletten hetzelfde te doen voor jou. Nu, en morgen, en altijd. Nu eerst, omdat het de eerste keer is dat je moeder nodig hebt. Ik geloof ook niet dat ik het zo moeilijk zal hebben met jou als met Lieven. Ik kan vrij en vrank met jou spreken. Ik zeg je dan ook onbewimpeld: Kijk uit je ogen, Maarten, eer het te laat is. Er ligt een geheel leven vóór je voeten. Twijfel niet. Ga links of rechts. Zeg ja of neen. Eerst tegen jezelf. En dan ja tegen het ene en neen tegen het andere meisje. Jij moet kiezen. Jij moet doorbijten.
Maarten kijkt verwonderd. Waar heeft moeder zo resoluut leren spreken? Eén woord weegt vooral op hem.
| |
| |
- Ach, kiezen, moeder.
- Ja, kiezen, Maarten. Elke week uitstel zal het zwaarder maken.
- Neem het toch niet zo ernstig op, moeder!
Hij slaat afwerend met zijn hand. Moeder laat niet af. Ze weet hem in een slop.
- Wat heeft mademoiselle Eléonore voor? Denkt zij aan een huwelijk met jou?
- Dat is nooit te sprake gekomen, moeder.
- Wil ik eens met dit meisje spreken, Maarten?
- In deze omstandigheden, nu de vader daar zo ziek ligt, kan je toch dit meisje niet lastig vallen met zulk gevraag, moeder.
- Dat is waar, zegt moeder.
Er kan immers veel gebeuren in de naaste weken. Als seigneur Jean geneest zal hij misschien elders gaan wonen. Maar zij ziet het grauwe ingevallen gezicht op de witte peluw, de scherpe neus en de glanzende koortsogen. Hij is een getekend man. Misschien krijgen ze hem nog wel het bed uit. Doch die lange uitzichtloze winter zal hij niet eens buitenshuis mogen. En al deze maanden blijft hij dus bij hen inwonen, blijft Maarten aan het gevaar blootgegeven.
- En daarbij, zegt Maarten, die voelt dat hij toch al één stap gewonnen heeft, ik heb het zelf nog niet uitgemaakt wat ik doen wil.
- Wat je daar zegt is ellendig, fluistert moeder terug. Nog niet eens uitgemaakt! En je leeft in een verhouding of je morgen trouwen zal.
- Zaag toch niet altijd over dat trouwen, moeder. Laat er in 's hemels naam wat tijd over gaan.
- En Anna?
- Ik voel het moeder, dat is het ergste.
- Dat zeg je goed, jongen. Dat is het ergste. Als je zo voortgaat, sol je met haar. Het is gruwelijk haar zo te belonen voor zoveel vaste liefde.
- Wachten... Laat ik wachten. Als het uit is met haar, zal ze het nog steeds te vroeg weten.
- Intussen zal je stichtelijk aan haar rokken blijven hangen. En haar laten geloven... Nee, zoiets is slecht, Maarten. Je mag geen twee meisjes bezighouden.
- Maar, moeder.
| |
| |
Moeder duldt geen tegenspraak. Ze staat rillend op.
- Geen twee, Maarten, geen twee, zeg ik. Sla er liever ene kapot.
Maria-Christina zegt het met een schrijnende overtuiging. Als ze nu eens helemaal haar hart mocht uitspreken. Als ze mocht! Je hoort een traan huiveren door haar stem. Maarten kan haar niet tegenspreken. Hij tast naar een eindje koord om de volle meelzak toe te knopen. Hij vind er geen. Hij vergeet een nieuwe zak voor te binden. Het meel stort op de planken. Wat moet hij nu? Hij doet verdoold en verward.
- Maarten.
- Ja, wat moet ik dan?
- Vlug beslissen. En mijd dit Franse meisje zolang je niet zeker weet wat je wil.
Maarten haakt een zak aan de meelgoot, veegt het gestorte meel op.
- Maarten!
- Ach ja, moeder.
- Beloof het. Zeg dat je het doen zult. Ik wil je niet zien kapot gaan. Ik wil je geen slechte man zien worden. Want jong geleerd is oud gedaan. Beloof het me!
- Ik beloof het, moeder.
Wat kan hij anders zeggen? En hij meent wat hij zegt. Hij zal doen wat hij kan.
Maria-Christina gaat naar haar werk terug.
De eerste weken kost het Maarten niet bijster veel moeite om Eléonore te mijden. Zij blijft zichzelf bij vader opsluiten. Maria-Christina laat niets ongewoons blijken. Ziehier de thee, mademoiselle. Lust u soms bloedworst, mademoiselle? We hebben gisteren geslacht. Zou u het raam niet op een kiertje schuiven? Het riekt hier zo bedompt.
Bij valavond gaat Andries gewoonlijk zijn dagelijks praatje houden met seigneur Jean. Maarten ook. Tenminste als het molenbedrijf het toelaat. Maria-Christina, die in de woonkamer zit, hoort hen spreken: het stille gebrom van seigneur Jean en het lange, klare vertelsel van Andries. En een zeldzame keer een woordje van Maarten, een stuntelig woordje. Die goedlachse jongen ligt er lelijk onder. Zo zal hij het moeilijk halen. Ze
| |
| |
voelt dat hij niet stevig aanpakt, dat hij in het duister tast.
Wat kon zij meer? Zij heeft er het land aan de jongen verder lastig te vallen of af te spieden. Zoiets is roet in het eten strooien. En daar is nog steeds Lieven, die veel zorge en wake opeist. Hij splijt nu al dagen lang hout voor de winterhaard. Hij doet het met zwier, hij doet het schoon. Maar het ontgaat haar niet, dat hij al te vaak over zijn aks gebogen staat, verloren in zijn visioen, ver weg van dit stoere werk. Wat kwelt hem weer? Wat wil hij? Ook met hem is ze voorzichtig. De ervaring der laatste jaren heeft haar geleerd dat er met zwijgen soms meer te bekomen is dan met spreken. Ze laat hem gerust. Ze wil geen slapende honden wekken. En ze doet wat duizenden moeders doen, ze bidt, zowel voor de ene als voor de andere zoon: En leid ons niet in bekoring...
Maarten gaat nog elke zondagnamiddag naar het hof van Bernard Geldhof. Hij speelt kaart met het jonge mansvolk, loopt achter 't land om het winterkoren te zien schieten, en helpt met heelder mondsvollen spreken over de Franse plagerijen. Maar hij zit niet meer zo betinteld om een ogenblik met Anna alleen te zijn.
Zij voelt het. Zij hoort hoe ernstig hij spreekt. Ze ziet soms een rimpel over zijn voorhoofd schieten. Waarom noemt hij hun Franse émigrés met geen woord meer? En waarom knikt Maria-Christina haar dubbel hartelijk toe? Een beetje meewarig zelf? Waarom?
Een dezer weken kan chirurgijn Van Westervelt tot seigneur Jean zeggen: Het is werkelijk beter met u. Elke dag moogt u er een paar uurtjes uit.
Seigneur Jean zit gelukkig bij de haard. Er zit nieuw leven in zijn ogen. Hij doet niks meer onbeholpen en ze horen hem niet meer zuchten: Wij moeten hiervandaan. Hij heeft zijn vertrouwen teruggevonden. Hij klaagt er alleen over dat hij zo ver af is van de kerk en dat het tijd zou worden een eigen huisje te betrekken. Neen, Andries, we kunnen nergens beter zijn, maar we hebben u allemaal reeds te veel last berokkend.
Maria-Christina heeft dit woord gehoord. Het valt op goede grond. Eerst wil ze nog Maarten polsen.
Op Allerheiligenavond gaan de Engelbrechts allen naar
| |
| |
de biecht. Maarten is de eerste weer thuis. Hij treft moeder alleen in de achterkeuken. Monsieur l'abbé zit in de beste kamer, het uur te bespreken waarop hij morgen met Ons Heer zal komen voor broer Jean. Maria-Christina zegt tegen Maarten.
- Je komt van de biecht. Wil je nu ook eens tegen mij biechten?
- Wat zou ik biechten, moeder?
- Of je nu al bescheid weet over jezelf?
Hij werkt aan zijn laarzen. Hij heeft alle moeite om ze van zijn voeten te schuiven. Dat leder krimpt van de vochtigheid, zou je zeggen. Moeder zit met ingehouden adem te wachten.
- Maarten?
- Neen, moeder.
Hij staat op.
- Daar is een schone wind opgestoken. Ik ga nog een uurtje malen.
- Goed, zegt moeder.
Wat later gaat Eléonore eveneens naar de kerk. Seigneur Jean gaat vroeg te bed. Monsieur l'abbé wenst broer goênavond. Maria-Christina wacht hem af.
- Kan ik u spreken, monsieur l'abbé?
- 't Uwen dienste, madame Marie-Christine.
Zij vertelt alles aan hem.
- Wat staat er ons te doen? vraagt Maria-Christina.
- Ik zal er over nadenken.
Enkele dagen later komt mademoiselle aan de beurt.
- Ik heb wat gezien, Eléonore.
- Wat nu, mon oncle?
- Je bent gek op Maarten.
Zij proest het uit. Ze is bloedrood, en dit niet alleen van het lachen.
- Wil jij trouwen met Maarten?
Een nieuw geschater:
- Trouwen, o mon oncle, daar denk ik niet aan. Omdat we samen wat zingen en zottebollen. Trouwen! Heeft Marie-Christine u dat verteld?
- Dat kunnen mijn eigen ogen me vertellen, Eléonore. En laat Marie-Christine er buiten. En wees nu eens ernstig: zou je het heus zo mal vinden met Maarten te trouwen?
| |
| |
- Foei, mon oncle. Nu praat je reeds als deze boerenlui. Als een meisje en een jongen ook maar één oogje tegen elkaar durven knippen, is dat in hun ogen reeds een ondertrouw. Als ik eenmaal trouw, moet het met een rijke gentilhomme zijn. Enfin, kan je wat anders geloven van me?
- Amen! zegt monsieur l'abbé. Maar dan moet ik er bij voegen, dat je een gevaarlijk spelletje speelt, als je zo intiem wil zijn met die jongen. Heeft hij het nog niet aangelegd met een ander meisje? En jaag jij hem nu 't hoofd op hol niet? Zo verstandig ben je wel om te begrijpen dat onschuldige amourettes tot ware drama's kunnen leiden. Als je nu absoluut met die Maarten wilt trouwen, ja, dan zou...
- Hou toch asjeblief op, mon oncle, ik denk er niet aan, knalt Eléonore los, terwijl ze met haar elegante voet op de grond stampt. Geen trouwen. Eventjes wat amuseren.
- Goed, Eléonore, en laat het Maarten dan ook zo verstaan.
Ja, dat zal ze. Maar ze moet weer lachen. Trouwen! Mon oncle, waar haal je 't uit. En zij staat nog te schudden van 't lachen als monsieur l'abbé de deur uitgaat.
Hij is niet gerust. Franse meisjes, mon Dieu! Hij spreekt er nogmaals over met Maria-Christina.
Hun gedachten gaan naar Tante Justina, een suikertante van de Pollets. Zij kluist moedermens alleen in een huisje dicht bij de kerk. Verleden jaar heeft ze eens gezegd: ‘Ik word te oud om alleen te leven. Ik zou maar liefst bij nicht Isabella gaan wonen te Zedelgem’. Nicht Isabella houdt een catechismus- en letterschooltje open.
Het wordt vlug geklonken. Tante Justina, die deze winter nog sukkelachtiger werd, verlangt niet beter dan haar huisje af te staan.
Op een avond komt ze bij de Engelbrechts om alles te regelen. Ze heeft haar hoge muts met parelen en linten op. Ze is zeer gesteld op het gezelschap van monsieur l'abbé, want het mens heeft een heilige eerbied voor priester en Kerk. Seigneur Jean is in de wolken met het aanbod. Monsieur l'abbé helpt alles schikken. Over een week kan broer Jean met mademoiselle Eléonore in
| |
| |
het nette huisje gaan wonen vlak bij de kerk.
Andries gelast zich met de verhuizing. Lieven steekt met alle graagte een handje toe. Maarten niet. Hij begaat de molen.
Als de huifkar voor het hek klaar staat, om eindelijk ook seigneur Jean naar het nieuwe thuis te vervoeren, roept de kranke man er Andries en Maria-Christina bij.
Hij houdt hun handen in de zijne. Hij kan niet veel zeggen. Zijn ingevallen ogen blinken van tranen:
- Jullie hebben dit zware jaar licht gemaakt voor ons, zegt hij. God lone u!...
- God zegene u, zegt Maria-Christina. En kom vaak naar dit huis terug.
Ze helpen hem in de huifkar stijgen en dekken hem warm toe.
Seigneur Jean wendt het hoofd naar de schone Noordermolen, wiens razende wieken de winden klieven. Dit wilde gebaar en het donderend gezoef werken als wijn op zijn ingesluimerd gemoed. Hij wuift naar de molen als naar een trouwe vriend. Hij voelt het, die verwelkte man, het kan een laatste groet, een vaarwel zijn.
Achter de scherende wieken hangt het hoofd van Maarten door het kijkgat. Ook naar Maarten gaat de bleke hand op.
- Zeg de jonge molenaar, dat hij ons niet vergeten mag, dat hij dikwijls eens moet aanlopen.
- Ja, we zullen het hem zeggen, antwoordt Maria-Christina.
|
|