Tot boven de bossen de broederlijke trits der oude Brugse torens staat.
Zij heeft geen oog voor de markt, loopt direkt op het Gerechtshof af.
In een smalle gang vol stof en zure lucht maakt zij haar opwachting. Als eindelijk - ja eindelijk! - haar beurt gekomen is, voelt ze de slag van haar hart tot in haar hoofd.
Achter een brede tafel vol oude folio's en perkamenten zit de magistraat in een reusachtige zetel.
- Waarover gaat het? kriept een katterige stem.
- Over mijn Lieven, mijn zoon! flapt ze er bijna uit.
Doch ze zwelgt het terug, en jaagt haar gedachten naar het lange pleidooi.
- Genadige heer, ik zou, met uw goedheid, een woordje inlichting willen hebben over Lieven Engelbrecht uit Aartrijke. Het is de kleinzoon... Hij is sedert de terugtocht der sansculotten. Wat zeg ik, ja, hij is de kleinzoon - Bij 's Heren heilig Bloed, kijk me nu toch niet met die katersogen aan of je me als een echte muis verslinden wil! - de kleinzoon...
- Verwant met u? krast de stem.
Of hij het van de eerste lettergreep niet beet had, waarover het ging.
- Ja, mijn zoon, edelgestrenge heer.
Nieuw gefrons van die lelijke wenkbrauwen.
- Ha, uw zoon, zegt hij traag.
Maria-Christina kan intussen op adem komen en aan haar pleidooi beginnen.
- Een zoon, die zijn geweten verspeelde met die nieuwe Franse boeken...
De sissende katerstem knipt onmiddellijk de draad door:
- Spaar uw woorden, en spaar mijn tijd... Eerst eens zien wat er bekend is over dat lieve kind van u. Lieven...
- Lieven Engelbrecht uit Aartrijke, herhaalt Maria-Christina met gretigheid.
- Een ogenblik, zaagt hij.
Zijn hand grijpt een rol op de schrijftafel. Hij slaat ze open. Een knokige vinger schuift over een lange rij namen. Maria-Christina's blik schuift de blauwe vingernagel achterna. God, hij is al over de helft. En de