| |
| |
| |
[X]
DE ZEVENTIENDE VAN NIEUWJAARSMAAND, zegge Sint-Antoniusdag, ligt de sneeuw een voet dik. Wat niet belet dat er veel volk is in de kerk. Er zijn boeren met dijklaarzen en vriezevesten aan, die uit de nabije dorpen gekomen zijn om Aartrijke's Toontjesmisdag te vieren.
Pastoor Haemerlinck heeft de paaskazuifel om, een groot en zwaar stuk. Hij lijkt bijna een koorknaap die het verstolen probeert hoe zo'n plechtig gewaad hem nog zit. De kapelaan en monsieur l'abbé assisteren. Er is gezwaai van wierook en de koster trekt zijn wijdste schuifregisters open om het anders zo krieperige orgel uit volle longen te laten zingen. De mis wordt in haar stille stonden overstemd door het gesleep der beevaartgangers, die de ommegang doen en kaarsjes planten op de zwarte kaarsjesbomen bij 't oude beeld van Sinte Toontje, die hun varkens zal doen groeien en bloeien het hele jaar door.
Deze dag is sedert jaren een bijzonder drukke dag voor Maria-Christina. Zij gaat naar de vroegmis, offert was, biecht en communiceert en trampelt door de sneeuw naar huis om de hele voormiddag achter 't wafelijzer te zitten.
De tafel in de woonkamer ligt vol dampende wafels, zware gouden wafels, die midden de ruitjes een molenmerk dragen. Want dit wafelijzer werd door een Brugse kunstsmid gemaakt. Vader Anselmus kreeg het ten geschenke van een der raadsheren van het Vrije, wie hij
| |
| |
elk jaar twee wagens brandhout bezorgde. Het molenhuis walmt tot in zijn nok van de appetijtelijke wafelgeuren. Wafels uit de handen van Maria-Christina! Bij hoofdman Engelbrecht moet je wafels gegeten hebben, om te weten wat wafels zijn.
In de namiddag vliegen alle ramen en deuren open. Het huis wordt geschuurd en geboend als voor een bruiloft. Het laatste haardijzertje straalt als goud tegen de grijze veldsteentjes van de schouwflanken. Nieuwe houtblokken worden in een hoek opgestapeld en een helder schouwkleedje wordt opgehangen met gotische letters bezet: Geloofd zij Jezus-Christus. Over de tafel met de schuifberden uitgelengd, wordt een ammelaken van Kortrijks linnen gespreid. De hoge kandelaars met dikke kaarsen, de voorname glans der tinnen borden, de zware kommen in Brugs gleiwerk met blauw bloemfestoen omkranst, de zilveren messen en de kristallen bekers schenken de tafel een feestelijk uitzicht. Maria-Christina staat vóór de tafel en ziet er met welbehagen op neer.
Tegen zes uur is alleman present. Rechtover Andries, in hoogdagse toog en pruik, zit Pastoor Haemerlinck, geflankeerd door monsieur l'abbé en kapelaan Denickere.
Links en rechts van hen de galerij der dorpsélite: Arnoldus Van Westervelt, chirurgien juré en zijn dikke dame Leonie; Bernardus Geldhof, kerk- en dismeester met zijn afgeslaafde wederhelft Franciska, die akelige oorslingers draagt, en hun enige dochter Anna; de nieuwe amman Joos Farasyn met zijn jonge tarweblonde vrouw Godelieve, een eerste snatergat, in wier stem de deun te horen valt der zwingelaarswijven uit 't Beloofde Land; notaris Huyseune en zijn dochters Serafina en Anastasia met hun karnemelksnuit en hun smalle boezem door poefs en strikken uit moeders tijd wat uitgezet; schoolmeester Joannes Oudaert met waterogen achter zijn gouden bril en akelige stekelharen die uit zijn glanzende wijsneus puilen. Vlak naast Andries seigneur Jean du Pont voornoemd en mademoiselle Eléonore ibid; Maarten Engelbrecht; zijn broer Lieven, die hier is ter wille van moeders genoegen, en Maria-Christina aan het tafeleind. Zij zit niet lang
| |
| |
neer. Zij loopt heen en weer naar het achterhuis, waar twee werkvrouwen de wafels opwarmen en koffie zetten. Dit geloop werkt op de zenuwen van Andries. Ja, ik kom zo, Andries. Ik ben er al, Andries.
In de Naam des Vaders... bibbert het versleten gorgeltje van zeereerwaarde Heer pastoor Haemerlinck. En dan brengen ze de wafels op. In hoge dampende stapels schuiven ze de tafel over. De aarden boter- en suikerpotten schuiven hen achterna.
In de haard fonteinen de vlammen uit beuken- en berkenblokken hoog op. Laat het nu maar verder joelen en sneeuwen, hier zitten ze in de hemel.
Het duurt langer dan gewoonte eer de tongen loskomen. De aanwezigheid van de Franse gasten weegt zwaar op het gezelschap. Jean du Pont zit recht en stijf in glanzende rok met gestrikte das en een verse bepoederde pruik, naast de vrouw van de amman die hier voor het eerst mede aanzit. Ze kent geen woord Frans, en het karige Vlaams van haar hooggeboren cavalier is haar niet veel duidelijker. Ze durft niets anders dan even te knikken als hij iets tegen haar zegt. Ze heeft in haar ontsteltenis reeds een wafel op de grond laten vallen, vlak naast de verlakte molière van seigneur Jean. Eléonore heeft er fijntjes over geglimlacht. Zij zegt niet veel. Al zit ze ook naast Maarten, met wie ze graag praat. Ze is te zeer met zichzelf ingenomen. Zij voelt hoe ze nu in het licht staat van aller blikken. Anderhalf uur heeft ze aan het golvend kapsel gewerkt. Ze draagt een bleekgroene polonaise-robe, waarvan de al te diepe halsuitsnijding dit zeegbare tafelpubliek min of meer ergert. Of afgunstig maakt. Ze weet echter zo te goochelen met haar fichu Marie-Antoinette, dat ze niemand aanstoot kan geven. Op haar parfait-contentement, de kostelijke borststrik, fonkelt een robijn. Is zij zelf niet een veel te kostbaar juweel voor deze gastentafel, die alles bijeen bracht wat dit lummelige dorp aan hoge stand bezit? Kijk naar hun dochters en vrouwen in hun bedroefde kledij van zwart laken en zijde, met het witte mutsje boven de al te bescheiden haardos. Armelijk, stroef!...
Eén meisje maakt er uitzondering op: Anna Geldhof. Haar donker haar, dat naar Kastanjebruin zweemt,
| |
| |
steigert in een prachtiggekrolde kuif het kanten mutsje uit. Het is voor Eléonore het enige interessante schepsel. Ze kan die Anna zeer goed monsteren. Ze heeft reeds bij haar eerste wafel bemerkt dat Maarten een gretig oog heeft voor dat schone kind. Zij stelt hem op de proef: ze knoopt een levendige conversatie met hem aan. Maarten praat gezellig mee, maar toch heeft hij gezien dat Anna naar een suikerpot zoekt. In een oogwenk heeft hij voor haar een pot beet, reikt hem over, zegt: Asjeblief. En kijkt haar aan. Zij dankt met een stil ‘merci’. En met haar ogen, haar grote blauwe ogen, waarin duizend vreugden en duizend weelden leven. Maarten krijgt een kleur als een jonge man die met sneeuwballen naar een meisje heeft gegooid. Hij moet alle moeite doen om het gesprek met mademoiselle Eléonore voort te zetten. Zij laat niet af. Zij heeft er plezier in hem op de pijnbank te leggen, hem van die schone ogen weg te houden. Hij zit geneteld. Zijn antwoorden zijn van lieverlede korter en verwarder. Ten slotte houdt hij het niet meer uit, en hij begint Anna in 't gesprek te mengen.
Eléonore's leedvermaak is van korte duur. Het begint haar te kregelen. Zij kan het nu eens niet uitstaan dat hij zo verliefd doet tegen die betoverende ogen. Zijn haar ogen niet honderdmaal verrukkelijker? Ziet hij niet hoe haar coiffure die wilde kuif van dit dorpse meisje in de schaduw stelt?
Nee, hij ziet het niet. Hij is alleen nog oog voor Anna. En hoe lief hij kan doen, die vierkante kerel.
Ze ontdekt in hem een nieuwe Maarten. Een kennis, die haar niet gelukkig maakt. Wat is er nu met jou op til, Eléonore? Word je nog jaloers? Of jaagt het alleen maar herinneringen op, die schromelijk pijn doen? Haar nobele verloofde... Het is lang geleden dat je aan hem dacht. Ze heeft hem opgegeven. Hij komt niet meer terug. Wil je dan Maarten naar je toehalen? Neen? Waarom doet het je dan pijn, telkens je die verering en die hartstocht ziet op het kloeke gelaat van Maarten Engelbrecht? Hij praat veel met jou, hij heeft je al menig geheim verklapt. Maar zijn verhouding met dit meisje heeft hij stichtelijk gezwegen. Waarom?
- Hoe heet dit meisje? vraagt ze stil aan Maarten.
| |
| |
En ze doet zeer vertrouwelijk, al was het maar om dit kind te tergen.
- Anna Geldhof, fluistert Maarten.
- Bon Dieu, Maarten. Je zegt het haast als een gebed, plaagt ze door.
Zeker, zo spreekt hij deze naam uit. Een zucht van geluk. Het snijdt dwars door haar heen. Is ze niet bezig met op de eerste plaats zichzelf te tergen?
Haar lippen worden nog dunner. Ze zal over dit meisje niet meer spreken. Kom, kom, het is klein van haar zich aan dit dorpse tuig te storen. Ze doet gewild vrolijk. Ze doet druk. En haar lach zilvert over de tafel. Ze wil hem forceren, nog een wafel te eten. Ze snuit een kaars. Ze werkt haar tere fichu wat wijder open, en het warme licht dat de kamer vult legt rozige glansen op haar hoge borst. Ze voelt met trots, hoe de blikken van het tafelgezelschap, dat wat vrijer en losser geworden is, op haar gericht staan. Bewondering? Afgunst? Nieuwsgierigheid? Het is haar net gelijk. Zij praat met Maarten, aldoor opgetogener.
En vóór haar zit het mooie meisje Anna te blozen.
Tegen acht uur staat de oude pastoor recht. Monsieur l'abbé en kapelaan Denickere volgen zijn voorbeeld. Zij danken Maria-Christina. Er valt nog sneeuw en de avond is pikdonker. Op vaders bevel gaat Maarten mee om de geestelijke heren met de lantaarn te vergezellen.
Als hij terugkeert staan er een stel flessen wijn op tafel. Van Seigneur du Pont, die zich niet onbetuigd wil laten.
Er wordt luid geklonken op het welvaren van hoofdman Andries, zoon van de grote Anselmus, op seigneur Jean en mademoiselle zijn dochter. Het praten wordt luider en vuriger. Schoolmeester Oudaert flapt er Latijnse spreuken uit, en notaris Huyseune zit met nerveuze gebaren de meersen en bossen van het Hof ter Wolven, dat eerlang verkocht wordt, ten gerieve van Bernardus Geldhof uit te tekenen op het tafellaken. De jonge amman verhaalt zijn laatste heldendaden en wordt door zijn vrouw met ernstigbeamend hoofdgeknik begeleid. Doch boven alles uit ratelt het gesnebber der jongedochters Serafina en Anastasia Huyseune. Zij prijzen luid de vrouw des huizes voor haar onovertref- | |
| |
bare wafels, terwijl de jaloersheid venijn spint in hun onbetrouwbare ogen. Verleden jaar hebben ze het recept meegekregen van Maria-Christina. Een recept is niet alles. Tot een Engelbrechtse wafel hebben ze 't niet gebracht. Maria-Christina doorziet hun lofgetuit. Ze dankt goedlachend voor het compliment.
Onder 't gekrieuwel van de deugdelijke wijn komt het gezelschap al meer onder stoom. De schoolmeester wordt jong en geestdriftig. Op zijn aandringen wordt de tafel op zij geschoven, en hij zet het oude bruiloftslied in.
Allen dreunen mee:
En laat ons nu maar dansen
Ei, 't was in de mei zo blij
Ze slaan de handen in elkaar tot een speelse krans, en dansen zingend in de ronde. Seigneur du Pont zit het lachend aan te kijken. Maria-Christina komt met een handdoek uit het achterhuis en heeft er haar deugd in.
Spijt vele zeren is deze dag haar een geluk. Andries zingt als een klok. Lieven heeft zijn masker van al te vroege wijsheid afgezet, en Maarten... Zie die Maarten aan. Zijn haar kroezelt van joligheid, zijn gezicht is heerlijk aangevuurd door de wijn en door de aanwezigheid van Anna Geldhof. Maria-Christina staat haar moederlijke zegen te geven over dit paar. Ze kan haar jongen geen beter meisje wensen. Geentje om met twee vingers dood te knijpen, zoals menig stadsmusje. Die Anna is stevig en sterk uitgewassen. En zoveel stille maar vaste liefde in haar fluwelen ogen. Zoveel overgave!
Ge moogt het wel duust keren doen
| |
| |
Maarten staat in de dansrond en zoekt zijn uitverkoren nonneke uit, dat hij kussen moet. Hij zal Anna niet nemen. Een verliefde jongen hangt niet graag zijn liefde aan het klokzeel. Maar hij doet het toch. Wijn breekt elke schroom. Hij haakt het schone Anneke uit de wentelende krans en zoent haar, zoent haar:
Ge moogt het wel duust keren doen
Goede God, dat is de eerste keer niet meer dat hij die malse Anna kust. Maria-Christina is bijna jaloers.
De ronde gaat haar gang. Andries haalt doodgewoon Serafina Huyseune uit, die te huppelen loopt als een oude geit. Iedereen krijgt zijn beurt. Als Maria-Christina haar voorschoot heeft afgelegd wordt ze op staande voet in de dans meegesleurd. Even later zit Andries gevangen:
Daar kwam er een pater al door het land.
Andries moet nu een ‘nonneke’ ofte kwezelke bij de hand nemen. En, wat hij vroeger nooit deed, hij haalt Maria-Christina naar zich toe, zijn eigen vrouw. Zij struikelt bijna van alteratie. Andries laat haar geen tijd om te bekomen. Hij zoent haar met alle aandrang. Maar op hetzelfde ogenblik blijft het zingen steken. Het zijn maar een paar afgekeelde stemmen die het ‘duust keren’ laten doen. Maria-Christina hoort het lied stilvallen. Ze is beschaamd. De zoenen van Andries, haar wettige man, branden als vuur. Ze zou het willen uitkrijten: Waarom brullen jullie niet verder, zingt, in Jezus' en Maria's naam zingt toch verder, zingt door, zingt luider! Zij weet het, zij voelt het: dit volk is op de hoogte. En Andries, waar heeft hij zo brutaal leren zoenen... hij deed het zelfs anders in zijn jonge tijd. Andries, Andries toch!
Als ze - eindelijk toch! - terug meedanst in de ronde, moeten ze haar een poos meesleuren. Er weegt iets in haar benen, er weegt iets op haar hart.
En dan ziet ze het gispig gezicht van het Franse freuleke, dat, dicht tegen haar vader aangeschoven, verbijsterd zit toe te kijken. Niemand kijkt nog naar
| |
| |
hen om. In hun feestroes hebben ze de hoge gasten vergeten. Maria-Christina voelt het aan, dat deze twee mensen zich vereenzaamd weten. Ze is blij dat ze een excuus gevonden heeft om de dans te ontspringen. Ze gaat plaats nemen naast seigneur Jean en zijn dochter, en praat gejaagd terwijl de anderen steeds luchtiger doorvieren.
Het wordt stilaan laat. Bernard Geldhof is de eerste die spreekt van opkramen. Anastasia fluistert nog eerst iets in het oor van Maria-Christina.
- Och ja, de armenbus! roept Maria-Christina uit.
De jongste moet met de armenbus rondgaan.
- Asjeblief, Anna! zegt de vrouw des huizes.
- Ten ware mademoiselle...
Anna kan niet eens voltooien - zij vermoedt dat Eléonore jonger is - want Eléonore wijst misprijzend af.
Anna doet het dus. Er vallen zware geldstukken in de aarden spaarpot. Er schuift zelfs een gouden louis in. De gave van seigneur Jean. Eén staat er in een hoek met een nog veel sterker misprijzen dan dit van mademoiselle Eléonore de bus af te wachten. Lieven. De armen gekruist. Hij doet plots brutaal.
- Neen, ik geef niet.
Anna krijgt net een klap in haar gezicht.
- Ga door, Anna, ik geef niet.
- Waarom niet?
- Ze moeten de arme wat anders en wat meer geven dan een aalmoes, bijt hij.
Hij legt het er op aan om een heel sermoen af te steken. Moeder zit verlegen. Maarten springt bij.
- Lieven! roept hij.
Ga je nu alles verbrodden, nu alles kort en klein slaan? wil hij zeggen.
Lieven begrijpt. Hij keert zich bruusk om en gaat naar het achteruit.
En daarna is het plots zo ellendig stil, dat je de piepende adem van schoolmeester Oudaert kunt horen.
- Maarten zal de gasten moeten uitlichten, zegt Maria-Christina, het is een lastig gaan door de sneeuw.
- Ja, zegt Maarten, die hoort dat moeder het al even lastig heeft om haar woorden uit te brengen.
| |
| |
Ze maken zich nu vlug klaar. Of ze allen haast hadden om weg te zijn. De mannen zetten de haren klipmutsen op en knopen de oorlappen onder de kin vast. De vrouwen hangen de lange kapmantels om. En er wordt. luid gedankt. Ze hebben zich kostelijk geamuseerd.
- Tot toekomend jaar als 't God belieft, glimlacht Maria-Christina.
Er ligt verlegenheid in deze woorden. In een jaar kan veel gebeuren. Kijk maar even om naar het jaar dat achter de rug ligt! En wat brengt de toekomst?
Alleen Maria-Christina maakt er zorgen om. En jij, mademoiselle Eléonore? Waarom bewolkt je snoepig gezichtje als je het meisje Anna bekijkt, het meisje Anna wier wilde haarkuif zelfs uit de mantelkap streuvelt?
Bernard Geldhof woont het verst. Zijn hof ligt ongeveer een half uur van het dorp. Maarten zal vader en dochter naar huis rijden met de slede. Kijk daarom niet zo donker, mademoiselle Eléonore!
De slede staat reeds achter de haag, met twee lantaarns voorgebonden. Bernardus Geldhof heeft reeds plaats genomen. Anna draalt nog. Het is of ze iets vergat. Waarachtig! Ze is pas buiten, of het komt uit: de armenbus. Maarten komt de bus halen. Wacht, Anna, ik help je door de sneeuw. Zo donker als het is, eens dat je uit den klaren huize komt. Hij helpt haar! Hij neemt haar bij de hand, zet twee stappen, haalt haar dan onstuimig naar zich toe, slaat zijn kloeke armen om haar welige gestalte, zoent haar stil, maar hartstochtelijk:
- Ach Anna, liefste Anna!
Vader zit achter de haag. Hij kan er niets van zien. Een kerkmeester zou het niet dulden dat zijn dochter als een deerne in het volle duister wordt gezoend. Hij rookt zijn pijp, hij ziet niets.
Maar de deur staat met een kier open. En daar loeren twee scherpe ogen achter, de ogen van Eléonore. Zij ziet het. En haar spijt moet ze verbijten op haar dunne lippen.
De rinkelende slede glijdt de diepe nacht in.
Seigneur Jean en mademoiselle Eléonore wensen de Éngelbrechts goede rust. Eléonore gaat nog niet naar
| |
| |
bed. Zij gaat naar de beste kamer en zit neer bij de dode haard.
Waarom blijft zij hier nog verwijlen in dit koude vertrek? Is het verdriet om de gemiste bruidegom? Is het afgunst op het geluk van anderen? Het schemert haar voor de ogen wat ze bij de Soeurs de la Sainte Famille op hun best schrift hebben gezet: ‘La jalousie est un triste vice et un danger réel pour une jeune fille.’ Eléonore glimlacht bitter. Dit schrift, die soeurs de la Sainte Famille met hun eeuwige preken... Het is haar zo ver, zo oneigen geworden. Het leven is anders. De bleke deugden, waarover ze het elke dag hadden, duwen je in een hoek. Zij voelt er niets voor. Zij wil zich niet als een vieille fille laten opsluiten in een kloosterlijk huisje vol heiligenprentjes en bloemenvaasjes. Zij denkt aan het temen en flemen van haar chère tante Elise, met haar kater en haar beduimelde kerkboeken, het gierige tasje thee en de onzinnige kraagjes van 't jaar nul op haar zedige kleedjes, die naar processie-goed ruiken. Dat is geen leven.
Zij wil leven. Zij zal leven. Zoals ze dit meisje Anna, die benijdenswaardige Anna, in de armen zag vallen van Maarten.
Ze hoort doffe stappen vóór de deur. Maarten, die daar terug is en de sneeuw van zijn laarzen stampt. Een deur klapt open.
- Een hele karwei, door zulk een sneeuwnacht, zegt Andries.
- Een kermis is een geseling waard, lacht Maarten terug.
- Warm je voeten, zegt moeder.
- Nîet nodig, moeder, ik gloei als een lamp!
Eléonore luistert scherp toe. Ha, Hij gloeit als een lamp. Zij kan het best begrijpen.
Even later gaan allen slapen. Ook Eléonore. Het laatste gerucht verdooft en versterft in de donkere leegheid van de nacht.
Maar een mensenhart klopt des te luider in dit donkere niet. Eléonore hoort haar hart bonzen als een brandklok.
En daar is nog een andere vrouw die waakt: Maria-Christina. Zij voelt nog de zoenen van Andries op haar
| |
| |
wangen branden. Van Andries, die nu met zijn brede rug naar haar toegekeerd ligt. 't Is of ze weer dat lied hoort verstillen en verstommen.
Wat ze in lange tijd niet meer gedaan heeft, ze schreit. Van honger en ellende. Zij, de vrouw die wijken moest voor die andere. Zij schreit, en propt het beddelaken tussen haar bibberende tanden. Lieven slaapt nooit vast. En Maarten ligt misschien nog aan zijn Anna te denken. Ze mogen het niet horen. Altijd die eendere zorg: Ze mogen het niet weten.
Ze weten het, het hele dorp weet het. Doch Maria-Christina ligt zich nog te begoochelen: Het hele dorp weet het, de kinderen weten het niet. Het is thans haar enige troost.
Zij schreit. De schande drukt zwaar op haar neer: het hele dorp weet het!
|
|