- Dit zijn geen boeken voor jou, jongen. Daar kan je niks goeds uit leren.
- Daar leer ik wel iets goeds uit, moeder.
Moeder schudt ‘neen’.
- Ach, moeder toch, wat kan jij daarvan weten! Laat het maar zo, en maak je er niet ongerust over.
- Je merkt dus dat ik ongerust ben, Lieven. Het zal verkeerd lopen met jou, als je die boeken niet laat. Die boeken, en die slechte maats uit Brugge.
Lieven glimlacht koel.
- Jij kunt niet anders spreken, moeder. Ik begrijp het. Je bevroedt niet eens wat er in de wijde wereld gebeurt. Wat er op komst is. Wij weten het. Wij willen niet langer begraven blijven in deze donkere bossen en in de sleur van oude, even donkere vooroordelen. Uit deze boeken straalt het nieuwe licht. Ze zijn de bakens van de nieuwe tijd. De namen van hen, die deze boeken schreven, zullen op zuilen en portieken te lezen staan: Rousseau, Voltaire.
- Houd op, jongen, houd op! hijgt Maria-Christina.
- Ach, moeder! zegt hij.
Wel van uit de hoogte, maar begrijpend.
- Ik had die boeken toch maar liever verbrand, zegt ze stil, als bij zichzelf, die smerige boeken die je verleiden en verderven.
Het jaagt haar op. Ze zet een stap naar de tafel en grijpt het boek uit Lievens handen. Hij veert recht, snakt het terug, houdt het beschermend op zijn hart. En in zijn ogen leeft een vreemde gloed.
- Ik zal er met vader over spreken, dreigt ze in haar wanhoop. Naar Brugge moet je niet meer gaan. We zien hoe ver het je bracht. Ik had je liever met de koeien naar de wei gejaagd, of zakken laten dragen, op en af de molen. Ja, molenaarsknecht zie ik je liever worden dan dat je nog naar Brugge gaat. Vader zal je 't paard ontzeggen, en van mij krijg je geen pond meer op zak.
- Ik zal toch gaan, moeder. Te voet als het moet. En zo arm als een schooier. Armoede is geen schande!
Die woorden slaan haar neer.
- Lieven, wat zeg je... Kan je niet begrijpen dat we alleen je geluk en je rust willen?