Pleidooi voor de moedertaal, de jeugd en de onderwijzers
(1893)–J.H. van den Bosch– Auteursrecht onbekendVII.Een woordje over de Spelling-voorstellen. Ik kan zeer goed, voor 't oogenblik ten minste, voor Cats zijn gedichten, de man die 'k ontmoet heb, wie zijn hoed is dat, en op de stoel zijn, zonder dat ik me iets aantrek van sleepen en slepen, zoogen en zogen, gehoord en ik word en hij wordt. Ik voor mij bleef liefst maar al mijn leven met De Vries en Te Winkel spellen. Die heeft mijn hart. Ik hoùd van een beetje savante spelling. Althans nù voel ik dat allemaal nog zoo.Ga naar voetnoot4) Maar daargelaten zelfs dat er tusschen levende taal schrijven en phonetisch spellen een zeer direct verband is, - voor de natie, voor de mannen en vrouwen van het gewone practische leven, is een spelling, die niemand dan de speciale spelling-kenners, (die hebben we in ons land) en de taalkundigen kennen, een | |
[pagina 58]
| |
verkeerde weelde. De natie? Op de honderd onderwijzers met en zònder hoofdakte geen vijftien die de spelling machtig zijn, die ze ook maar voor de kleinste helft machtig zijn. Ook voor hen is het weelde. En weelde is 't alleen nièt voor den echt-academischen Renaissance-mensch. Bij hem hoort het tot de omgeving. Zoo min dan de natie, die honderdduizenden mannen en vrouwen van dat gewone praktische leven tot het moeitevol leeren eener tweede, hun van nature oneigen ‘Hochsprache’, van een aparte Boeketaal moet worden gedwongen, zoo mìn mag men haar een spèlling van Geleerden voorschrijven. En als de school van spreken en schrijven de school der Levende Moedertaal-zelve wordt, dan zal de spelling nièt anders dan de beteekende klank kunnen zijnGa naar voetnoot1). Het spèllen kan het gemakkelijkste ding zijn ter wereld, èn dan zal het met-èèn school | |
[pagina 59]
| |
van waarneming worden, dan zal er een paedagogisch element in onze spèllingoefening zijn.
De Heer Den Hertog is tegen het nieuwe strevenGa naar voetnoot1). Ik vind een Schriftspraak als het gefixeerde Latijn even mooi als de Heer Den Hertog. Hoe mooi ik ze vind wil ik, om niet inconsequent te schijnen, niet eens hier ontboezemen. Den tegenzin der klassieke Heeren begrijp ik en eerbiedig ik - tòt-op zekere hoogte. Doch de argumentatie van zìjn Waarom Onaannemelijk geeft mij den indruk van een parti-pris. Hij vindt niets goed in de Voorstellen der Commissie: 't is àllemaal mis. Even vooruitstrevend als de Heer Den Hertog in andere dingen is, precies even conservatief is hij in zake Taalhervorming. Ik beweer niet, dat er geen waarheid in zijn stellingen is, maar het eene is nog eenzijdiger dan het andere, 't Is net of hij, die anders zijn oogen zoo goed open heeft, ze voor deze gelegenheid expres allebei heeft gesloten. Hij neemt de eene Waarheid om er de andere mee dood te slaan. Daar is geen tègen-argumenteeren aan. Den zelfden indruk als bij zijn Stellingen krijgt men ook bij zijn doorloopende critiek. Voortaan zullen négeren en negéren, bédelen en bedélen verward worden: evenals nu béteren en betéren natuurlijk. Een zin als: ‘de moeders zoogen de kinderen’ zal onduidelijk worden. Het | |
[pagina 60]
| |
is onwaarschijnlijk dat de menschen ooit Pasen, opgehesen en hese stem zullen schrijven; ook het Fries, het Frans, zijn al te raar. ‘Oog en oor, klinkt het ironisch, zullen te gast gaan aan apekuren, insectepoeder; men houde het ons ten goede, dat het vooruitzicht ons niet aanlacht.’ Zoo moet de waarheid, dat de bestàànde spelling nu eenmaal in ons oog is, hier overal als weerlegging dienst doen van de waarheid, dat, daar we zoovèèl geschreven taal zien, ons oog ook in kòrten tijd aan andere spelling went. Wie stoot zich aan 't XVIIde eeuwsch? 't Heele hoofdargument van den Heer Den Hertog is: 't zal zoo raar staan, we zijn aan de andere spelling zoo gewoon. Ook het onderscheid van gewone practische schrijftaal en artistenuiting kent hij niet. ‘Zal men er toe komen, om der plicht te schrijven, als men zich de Génestets Vriend met ij z' ren hand herinner.t’ ‘En zal een dichter moeten aarzelen, om als Da Costa in zijn Vijfentwintig jaren te zingen: Hij zie die Drukpers, als verwaten koningin, gezeten op haar koets, de Meening als slavin in teugels klemmen, en aan 's Afgronds macht verraden?’ ‘Wordt de voorzichtigheid nu voortaan de vader der porceleinkast?’ ‘Zal men de pest doen optreden als de vale gezel van den honger?’ De Heer Den Hertog moet mij niet kwalijk nemen, hij zal in mijn brochure wel gemerkt hebben dat ik niet vergeet wie hij is, maar dìt zijn vragen van Jan Kalebas. Ik hoop dat het den lezer van mijn brochure overtuigen zal, dat de Heer Den Hertog geheel en al buiten de quaestie staat. Het geheele hoofdstukje over de geslachts-onderscheiding bewijst hoezeer hij in de oude abstracties gevangen zit. Ook hij denkt bij ‘manlijk’ en ‘vrouwlijk’ aan mannetjes en wijfjesGa naar voetnoot1). Als men in vierden naamval ‘de plicht’ gaat schrijven, dan zullen de dichters, de Verbeeldingsmenschen in 't vervolg de plicht als een vriendin voor zich zien. Voortaan zal de vàder over de porceleinkast gaan! wat een màcht zulk een geschreven ‘ennetje’ en ‘erretje’ toch bezit. Dat Looft de Heer! alles behalve mooi is, voel ik ook. Maar Looft den Heer! zal blijven. En is op den duur geen sprèèktaal? Dan zal ook dàt natuurlijk blijven. Zoo goed als voor den dag komenGa naar voetnoot2). Dat het wegvallen van 't onderscheid tus- | |
[pagina 61]
| |
schen 1sten en 4den nv. zooveel verwarring zou veroorzaken is een even zwak argument als dat het zoo raar zal staan. Is er bij de vrouwelijke woorden dan zulk een onderscheid? Een zin die duidelijk is als er een moeder in voorkomt, wordt die onduidelijk als de moeder door de vader wordt vervangen? Baart de tafel geen last, maar wel de stoel? Dat begrijp ik nietGa naar voetnoot1). En hoe verdedigen de heeren nu op den stoel naast op de tafel? Bij Engelsche lectuur van den laatsten tijd had ik mij over de buigingloosheid volstrekt niet te beklagen. Ik werd indachtig de uitspraak van GrimmGa naar voetnoot2): Keine unter allen neueren Sprachen hat gerade durch das Aufgeben und Zerrütten alter Lautgesetze, durch den Wegfall beinahe sämmtlicher Flexionen eine grössere Kraft und Stärke empfangen als die Englische! In zijn geheel, hoezeer ik den schrijver van Waarom onaannemelijk voor een onzer respectabelste d.i. degelijkste en frischte taalkundigen ken en voor eigen inzicht genoeg aan hem heb te danken, in zijn geheel is mij zijn geschrift een bewijs niet van kracht, maar van zwakheid. Het heeft me spijtig gemaakt om der wille van hem-zelven. Ik had niet gedacht, dat hij zich met zulk soort argumenten in zou laten; ik wist niet, dat vooroordeel zulk een màcht over hem had; ik had hem altijd voor vrijer, krachtiger mensch gehouden. Maar het is goed dat wij die argumenten nu kennen. Wij weten nu ook: Voor het nieuwe streven is van den Heer Den Hertog niets te verwachten. Wij komen geen stap met hem verder. Mij vereenigen met al wat de Commissie voorstelt, kan ik ook niet. Ik wil phonetischer. Ik wil koopmansstand en zoo | |
[pagina 62]
| |
houden. Ik wil mij als Saks, en ieder ander ten opzichte van al dergelijke dingen, het recht behouden, zoolang ik 't in Holland niet afleer, de onzen, vele eersten te schrijven, zòò als ik spreek. Ik wil dat ieder, die. in beschaafden stand van zijn moeder een buiging, b.v. van 't onbepaald lidwoord, of van 't bepalend lidwoord geleerd heeft (of die overeenkomt met onze zoogenaamde grammatica doet natuurlijk niets ter zake), die vormen schrijft, overal waar en zoolang als ze hem natuur zijn. Maar ik ben de Commissie niet te lijf gegaan. Ik begreep hun ‘en bloc aannemen’ dùs: ‘Wij willen geen eindeloos gekibbel over een zaak zòò gering; laat ons wat voortmaken en overgaan tot iets anders.’ En dat is noodig. De spelling kennen, zonder-fout zoogenaamd schrijven, en ontwikkeld mensch zìjn is sinds lang synoniem. Weten hòè de gansche taal uit 24 letters is en wordt samengesteld is voor den Beschaafden man het beroepsgeheim van zijn taalkundigen. En meer dan de helft van zijn taalkundigen verkeeren inderdaad in het meer of min bewuste geloof, dat de taal in teekens bestaatGa naar voetnoot1). Ik begrijp, dat het voor een overgroot getal van Nederlandsch examineerende en onderwijzende menschen (voor mij-zelf ook) goed zal zijn, eens vis voor visch te schrijven. En het zal goed zijn voor alle ontwikkelde Nederlanders. Goed voor die jonge Nederlanders 't meest, die nog ontwikkeld moeten wòrden. En dit weet ik ook, dat niemand de balk voor den zal schrijven, die vol vreeze is voor weke en rode en zogen en vissen en kont; en dat niemand, die zweert bij den balk en hij heeft een mooien atlas, ooit z'n gij en ge (in den gewonen stijl!) voor u en je zal verwisselen, of goeden voor goeie en Jans voor Jan zijn en Jans' voor Jans haar en wien voor die. Ieder die geen artist of ‘auteur’ is en zich neer zet tot schrijven, vindt zich met zijn grammatica en spelling binnen een tooverkring gebannen, waar alle Natuur hem op eenmaal verlaat en het met zijne Vrijheid gedaan is. En wàt er in de Spellingvoorstellen onnatuurlijks (onwààrs!) mag schuilen, - dat zal tegen den tijd dàt onze Spelling gereformeerd is, wel geoordeeld zijn. | |
[pagina 63]
| |
En thans Prof. SymonsGa naar voetnoot1): ‘De bezwaren tegen onze tegenwoordige spelling zijn niet denkbeeldig. De bezwaren tegen onze geslachtsregeling en verbuiging zijn het evenmin. Ons spellingsysteem wordt beheerscht door nuttelooze onderscheidingen, die in de beschaafde (niet-dialectische) uitspraak geen steun meer vinden, zoo zij dien ooit gevonden hebben, en eenig leven verkrijgen alleen voor den germanist. Het wordt ontsierd door overtollige teekens, die niet meer gesproken klanken vertegenwoordigen en gehandhaafd zijn geworden alleen ter wille van de etymologie. Onze geslachtsregeling en onze declinatie zijn grootendeels kunstmatige en willekeurige producten. Onze schrijftaal is en wordt meer en meer eene vreemde taal, met de spreektaal in voortdurenden strijd en haar onwillekeurig tot stijfheid en gemaaktheid noodzakende. Het onderwijs in de moedertaal lijdt daaronder: om van de lagere school in 't geheel niet te spreken, onze gymnasiasten moeten naast en behalve vijf vreemde talen, twee doode en drie levende, nog een zesde leeren, die vreemd en dood is tegelijkGa naar voetnoot2). Met het leeren van spel- en geslachtsmysteriën wordt veel kostelijke tijd verdaan, die heel wat nuttiger besteed kon worden. En het resultaat van zooveel inspanning? Dat voor den beschaafden Nederlander de “Woordenlijst” thuis even onmisbaar is als de Baedeker op reis. Zal niet onze spelling binnen ettelijken tijd een schrikbeeld worden als de engelsche, dan is het zaak haar, voordat het te laat is, zooveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de uitspraak. En de onderwijzers behooren zich ie doordringen van de noodzakelijkheid om op de scholen allereerst de spreektaal te leeren, niet het conglomeraat dat als onze schrijftaal dienst doet.’ Leven, niet in abstracties, maar in de aanschouwing en waardeering van de Wereld, de dingen-zelf in haar beteekenis voor gemoed en verbeelding, - dààrtoe den opwassenden mensch te bereiden, moet het hoogste in alle Onderwijs zijn: niet de africhting voor den struggle for life. In Godsvereering en Ethisch bewustzijn, in Kunst en Wetenschap verheffen wij ons boven | |
[pagina 64]
| |
het dier. Deze verhevenheid maakt ons innerlijkst wezen uit, en daarin staan wij te midden van dien strijd om den broode daarboven. Dit fiere menschengevoel op te wekken en te versterken zij van alle opvoeding het innigst bedoelen. Tegen deze waarheid druist geheel ons Onderwijs vijandig in. Ons Onderwijs moet òm. In dienst van deze waarheid is deze brochure geschreven. |
|