Pleidooi voor de moedertaal, de jeugd en de onderwijzers
(1893)–J.H. van den Bosch– Auteursrecht onbekendVI.Een macht van stokblind Conservatisme (de macht der gewoonte en van uitgediende ideeën!) staat vijandig tegen deze denkbeelden over. Er zijn menschen (geleerden en ongeleerden) die niet eens kunnen zien, dat er bij ons een aparte Beschaafde Spreektaal en een aparte Schrijftaal is. Zulke menschen is niet te helpen, en dat is jammer voor de zaak, dat geeft een strijd, te hàrd om er pleizier in te hebben. De Heer Kòènen is van oordeel, dat het streven, een gezaghebbend Publiek te kweeken en de Beschaafde Spreektaal aan hare rechten te helpen, ‘nihilisme’ is en de nieuwe denkbeelden allen grondslag missen. Hij zegt (en hij zal 't wel wèten): Spreektaal is een fictie!Ga naar voetnoot2) Nu verkeert hij in een bijzonder | |
[pagina 55]
| |
geval. Als de buigingsvormen weggaan, ‘kan’ hij ‘den knaap niet meer tot rèkenschap dwingen.’ En de Heer Koenen is Onderwijzer..... Men ‘maakt het den jongen, merkt hij heel paedagogisch op, al te gemakkelijk.’ Zòò totaal zijn we veronnatuurd, dat we niet anders meer dan Boeketaal kùnnen schrijven, als we Sprèèktaal schrijven wìllen. Sprèken doen we instinctief, onbewust, maar als tààl, bewùst, bestààt het Gesprokene niet voor ons. Daar lette ieder voor zich zelf eens op, in 't geen hij onder de oogen krijgt en in eigen geschrijf. Eèn sprekend voorbeeld mag hier volstaan. De Heer W.F. Oostveen, schoolhoofd te Leiden stelde voor Gieglers Echos der neueren Sprachen (Leipzig) een Echo der Niederländischen Umgangssprache samen (Zweite Auflage 1892). Wat staat er in het Voorbericht? ‘Een hulpmiddel voor hen, die zich in de gewone Nederlandsche spreektaal willen oefenen.’ Wij cursiveeren. Op de allereerste bladzij vinden we een gesprek met den 8-jarigen Karel. ‘Zeg mij eens, hoe oud zijt gij? - Acht jaar, mijnheer. - Gij zijt een flinke jongen voor dien leeftijd. En zijt gij de oudste? - - En hebt gij geene zuster? - Mijne zuster Anna is twaalf jaar. Etc. Dat is 't begin. Men ziet, hoe netjes: gij, een, dien, hebt gij, zijt gij, geene, mijne. Zoo gaat 'et 't heele boek door met allerlei boektaalvormen en boektaal-woorden. Papa zegt tegen Henri: Als gij de eerste moeilijkheden te boven zijt, zult gij van zelf meer lust in het vak krijgen. - Raad eens, wien ik van morgen ontmoet heb, Oom? Lodewijk B., een ouden schoolkameraad van mij. - De eene wandelaar tegen den anderen: Of verkiest gij liever bier? - Waar is de tang? Zij is gevallen. Zij ligt naast het haardstel. O ja, daar zie ik haar al. - Welk voor wat; wilde voor wou; ware voor was als 't volstrekt niet te pas komt; woordjes als zeer, evenwel, reeds, slechts etc. etc. waar alleen een pedant ze op de lippen zal nemen. Inderdaad ook een trotsch gebouw! zegt iemand van de studentenkroeg. - Laat ons dan het schaduwrijk geboomte der Oude plantage opzoeken. - 't Is eene schoone stad, eene schoone streek. - Men voor ik en je of we, of nog anders; relatieve constructies die geen een natuurlijk prater er op na houdt. - Er gaat geen jaar voorbij, of de zee maakt velen in het dorp tot weduwen en weezen. - De onderneming verheugt | |
[pagina 56]
| |
zich in de meest algemeene deelneming. - Een mooie beschrijving van een wafelvrouw op bladz. 92! Wat een aardig spreek-Hollanschje er in die meer dan honderd bladzijden zit, laat zich nù denken. En wat staat er nu in het Prospectus? ‘Diese Echos haben den Zweck: in Unterhaltungen aus dem wirklichen Leben mit der gesprochenen Sprache vertraut zu machen. Die Verfasser sind hochgebildete, in den betreffenden Ländern lebende Nationale, welche den Lernenden in möglichst interessanter Form das echte Sprechmaterial bieten’ ‘Gleich dem Echo bringt solche zusammenhängende Lektüre die gesprochene Sprache am treuesten zur AnschauungGa naar voetnoot1). De Heer Oostveen voegt nog verbuigingen en vervoegingen aan zijn boekje tòè: alles in de miserabelste boeketaal. Zouden de Heer Oostveen en zijn huisgenooten nu werkelijk zòò praten, als hij 't de Nederlanders lààt doen? Ik geloof het niet. Maar het gaat hem als den Heer Baas, die in een boekje voor kinderen van 8 à 9 jaar zet: ‘Spreekt men tot één mensch, dan zegt men: gij: spreekt men tot twee of meer personen, dan zegt men ook gij’Ga naar voetnoot2); als iemand in School en StudieGa naar voetnoot3), die 't afkeurt dat Conscience schreef: Het is wel Mijnheer, die etc. (C'est bien monsieur qui....): ‘waar zvij zouden zeggen: Gij zijt immers de heer, die...; en als ons allemaal die jaar in jaar uit maar dicteeren: Waar kocht gij dien goeden atlas; waar ontmoettet gij dien ouden heer?: zinnen die van ende tot wende taalfout zijn. Het Volksblad (Orgaan voor Volksonderwijs) meent, dat het opruimen der verbuigingen en geslachten het Nederlandsch van ‘hare schoonste, schilderachtigste vormen’ zal ‘berooven.’ Het noemt dit ‘taalverknoeien’, - en - ‘dat alleen uit gemakzucht’Ga naar voetnoot4). Een ‘Overijsselaar’ in de Zwolsche Courant van Woensdag 15 | |
[pagina 57]
| |
Maart zegt, naar aanleiding van de bekende spellingvoorstellen: ‘Een fin-de-siècle idee. Men heeft het gewaagd de schendende hand te slaan aan het historische monument onzer schoone moedertaal, ten einde haar onder het knechtschap te dwingen der grillige spreektaal. Het geschiedt alles ten bate van onkundigen en onverschilligenGa naar voetnoot1) Arme Moedertaal! Tegenover onkundigen en revolutionairen à. tout prix zullen, hoopt hij, een groote rij van taalgeleerden en beschaafden staan, die de eere en het gezag der schrijftaal tot geen prijs willen opofferen aan de zoogenaamde beschaafde spreektaal’Ga naar voetnoot2). Dat zijn de stralen van het licht dat in Nederland schijnt! Hier is kràchtig Ràdicalisme noodzakelijk. Alleen forscheGa naar voetnoot3) bestrijding kan dit Cònservatisme uit den katheder verdrijven. |
|