Pleidooi voor de moedertaal, de jeugd en de onderwijzers
(1893)–J.H. van den Bosch– Auteursrecht onbekendV.Onze Spreektaal is de voortzetting van het Middel-nederlansch dat in Holland voorkomt in de XVde en XVIde eeuwGa naar voetnoot2): als het ware een levende stroom, honderde(n) jaren voor 't oog der | |
[pagina 49]
| |
geleerden verborgen geweest, en nu voor den dag komende: dit is de eigenlijke Moedertaal: het negentiende-eewwsche Hollandsch. De knaap van de eerste klasse H.B.S. heeft ± dertien jaren Nederlandsch achter den rug. Hij spreekt het instinctief en de grammatica is in hem. Al het fundamenteele is aanwezig en daarop bouwt men nu. In de eerste plaats moet hij in spreken verder geoefend wordenGa naar voetnoot1). Wat we hem te leeren hebben, kome zooveel mogelijk door het oor tot hem. Zoo assimileert het zich natuurlijk met wat er is in zijn ziel. Hij moet veel hòòren spreken, hòòren lezen. Wat er van dialect in de Beschaafde Spreektaal van zijn streek is, dat mag nìèt gebannen. Dààrop komt het aan, dat we hem van huisgenoot geen vrèèmdeling maken. Dat we slècht spreken, ligt daaraan dat wij in Boektaaldressuur en in boeken-lezen van het natuurlijk idioom vervreemden: voortdurend zitten de vormen, de woorden en de uitdrukkingen van de eene en de andere taal elkaar in den weg. Niet onze spreektaal is slecht, maar wij spreken haar onzèker, onzuiver en lomp. Het volk kan praten, vertellen en redeneeren als Brugman; de vrouw, de beschaafde ook. Als docenten behooren wij met die beschaafde ϰοινὴ in haar verschillende nuances gemeenzaam bekend te worden. Zij moet onderzocht en bestudeerd. Haar grammatica moet nagespeurdGa naar voetnoot2). De Beschaafde Taal die de jongen sprèèkt, heeft hij te schrijven. Maar hij kan dat niet van zelf: het is een zaak van oefening. Met ‘litterarisch’ mooi heeft hij in dat oefenen niets te maken. Zit er een artist in een jongen, die komt zonder onze hulp wel voor den dag. Mèèr - onze artisten zullen niet langer op school bedòrven worden; zij zullen zich-zelf zijn. Al onze jongens zullen voortaan zich-zelf moeten zijn. In de drie eerste klassen eener H.B.S. krijgen zij niet anders on- | |
[pagina 50]
| |
der de oogen dan de allernatùùrlijkste geschreven taal: hoe dichter bij de Spreektaal hoe beter. Oòk zulke allereenvoudigste (maar mooie, in-wàre!) PoëzieGa naar voetnoot1) Met het grammatische fouten-maken is het nu uit. De knaap zal niet meer schrijven: ‘Heeft u de(n) zieken nog niet bezocht?’ Uw vòòrschrift juist omtrent het zelfstandig gebruikte adjectief heeft hem altijd doen weifelen en mistasten. Nù - bedenkt hij zich even en vindt in zich-zèlf ‘dat het de zieke’ is. Maar het zal voortaan ook ‘heeft u’, ‘hebt u’, ‘heb je’ (al naar gelang!) zijn: van ‘hebt gij’ en ‘hebt ge’ weet hij nietGa naar voetnoot2). En de meeste Noord-Nederlandsche knapen zullen ook niet meer weten van ‘den zieke’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 51]
| |
In de hoogere klassen komt hij dan in kennis met WoordkunstGa naar voetnoot1). Daar worden hem de dichters en de artistieke prozaauteurs bekend. Maar dit is hem geen taalstudieGa naar voetnoot2), maar Litteratuur, ‘Bildung’. De tijd van de litteraire vorming is dan gekomen. Met de Moedertaal behoorlijk gemeenzaam, wétende wat zìjn taal is, zal hem thans het proza van Potgieter iets anders, iets aparts, iets nieuws en buitengemeens zijn. Hij zal nu onderscheiden kunnen. Nu heeft hij 't besef dat er een Woordkunst is, net als Schilderkunst en Muziek. En uit dìt besef, bij meester en leerling, moet van zelf het wàre litteraire onderwijs geboren worden, daar men nog altijd naar zòèkt. Genesis, eigenaardigheid, werking van dichtertaal kunt gij hem | |
[pagina 52]
| |
nù leeren begrijpen; - ten minste, als de lust om te denken en waar te nemen bij hem òvergegaan isGa naar voetnoot1), dan zal de schuld nièt meer voor rekening van ons ‘Hòllandsche’ leeraren zijn. En het zal nu niet eens nòòdig zijn, na uw drie jaren onvervalschte, reëele Moedertaal, den jongen mensch dogmàtisch in te prenten, dat kunst is om te genieten en niet om na te bootsen en na te doenGa naar voetnoot2). Dat zal van zèlf spreken. Wòòrdkunst, zal hem als Schilderkunst zijn. Van de èèrste klas af wète de leerling wàt taal is: vertolking: zèggen wàt men te zeggen hèèftGa naar voetnoot3). Aan de Litteratuur toe gekomen, behoort het vanzelfsheid te zijn, dat een vergelijking, een trope, een figuur niet mòòi kunnen zijn, tenzij uit werkelijke aanschouwing, eigen indruk, natuurlijk gevoel ontstaan. En vòòr dien tijd behoort het kinderen die te veel slecht geschreven boeken lezen en te vroeg in kranten neuzen te worden afgeleerd, dat ze ‘Het huis werd een prooi der vlammen’ schrijven, tenzij ze dènken aan een prooi en verslinden.
In de lagere klassen niet meer dogmatisme dan paedagogisch nòòdig is. In de hoogere moeten de jonge-menschen tot oordeel des onderscheids komen, d.i. tot Vrijheid. Zij hebben recht op Vrijheid, omdat ze zelf de dragers zijn van de taal die we te leeren hebben, zelf oorspronkelijke bezitters van dat nationaal kapitaal. Omdat niet Gij de Grammatica en het Taalgebruik zijt, moet er autoriteit zijn in den tot ernst opwassenden leerling als in u-zelven: beide zijt gij Nederlanders. Voor hem geen Dogmatisme meer. Die jonge-mensch van zeventien, | |
[pagina 53]
| |
achttien jaren zie met zijn eigen oogen (maar oefen die, gij mannen van àlle vakken), hoe zij bestaat, de taal: zijn ‘goed’ en ‘niet goed’ hebbe hij niet van den meester, - maar uit zich-zelven.
Die dit nieuwe onderwijs niet kan geven, behoort er uit te scheiden. Want hij ontwikkelt en kweekt niet, hij bederft en doodt de zielen. Alle onderwijs dat goed is, voedt op. Alle onderwijs dat niet opvoedt, is slecht. Geen encyclopaedische kennis moet doel zijn, maar met de minst-mogelijke kennisGa naar voetnoot1) langs den weg der waarneming, het volle vermogen van de menschelijke ziel, in harmonie van gevoel, verbeelding en verstand, tot werkzame kracht te doen worden. Geen Moedertaal-onderwijs is goed dan dat tot Vrijheid leidt. Slechts onderwijs in Vrijheid kàn dit.
Doch Middelbaar en Hooger Onderwijs baseeren op het Lager. Ook gaat de invloed van het Lager zooveel verder. Ook het Làger moet hervormdGa naar voetnoot2). Nu moeten er methodes en leerboeken zijnGa naar voetnoot3). Wie, en vooral van U Mannen van 't Lager onderwijs, slaat van morgen af | |
[pagina 54]
| |
de handen met ons in èèn voor overleg en samenwerking? Die moet het zèggen!Ga naar voetnoot1) |
|