| |
| |
| |
[2]
Reeds twee dagen was diana zamengeweest met hare moeder, die zoo veel genoegen vond in haar bijzijn, en zoo veel belangstelling voelde voor dit oorspronkelijke wezen, dat zij er afleiding door vond van hare zielskwellingen, en met meer geduld, dan zij het anders zoude gedaan hebben, de terugkomst van lanty afwachtte, die nu voor haar alles beslissen zou. Twee dagen, waarin ook diana zich met liefde en innigheid, en met dat gulle vertrouwen, dat zij niet ten halve kon schenken, zich vastgehecht had aan die vrouw, die in hare oogen de plaatsvervangster was harer moeder, en die haar ten minste van de teederheid eener moeder het eerste denkbeeld gaf; zij, die niets had gekend dan den droevigen ernst van eenen vader; - twee dagen, waarin Mevrouw orsini vrouwelijke zaligheden had leeren begrijpen, die zij nooit had gekend, maar waaraan zij ook niet meer dan twee dagen zou te geven hebben; want op den morgen van den derden dag kondigde de bediende, dien zij te St. Juan-de-Luz had aangenomen, twee vreemdelingen aan, die haar wilden zien, en toen zij de namen liet vragen, werd haar geantwoord: ‘Mijnheer d'aubigny en de Graaf de sainbertôt!’ Zij liet ze tot zich komen, schoon de laatste naam hare drift inwendig deed ontvlammen; de gedachte, dat zij den eersten,
| |
| |
voor het eerst van haar leven, eene aangename verrassing had voorbereid, en met dankbaarheid aan hare voeten zou zien, gaf haar echter lust beide te ontvangen.
De Sieur françois of liever d'aubigny, want hij scheen zijnen familienaam weêr te hebben aangenomen, trad binnen, maar niet met zijn' vasten en kalmen gang, niet met zijn oog vol berusting en weemoed, maar met de haastige, onrustige schreden van wie in ijlenden hartstogt op een doel toegaat, en met de wildvlammende blikken van eenen toornige, tot razernij toe. - De sainbertôt volgde hem bedeesd en verslagen, met een gebukt hoofd, en hij zag behoedzaam op hem, alsof hij verantwoordelijk was voor de daden van den andere.
Mevrouw orsini stond op, om françois de hand te reiken; zij droeg nu, door de zorg van Mevrouw riccalda, het Spaansch gewaad, een deftig zwart, dat met stemmigheid hals en armen dekte; zij droeg het zonder eenig versiersel; zij droeg niet meer blanketsel, maar vertoonde die natuurlijke bleekheid, die haar goed stond, nu rust, verkwikking en kalmte de vorige wanorde uit hare trekken hadden weggevaagd, en haar dien toon van bevalligheid hadden teruggegeven, die niet onherstelbaar was verloren gegaan onder het lijden; hare lange blinkende vlechten waren op Spaansche wijze boven op haar hoofd vastgehecht, en als voorheen gedekt met zwarte kant, doch door lint noch bloemen versierd. Dit alles gaf haar voor het eerst iets stemmigs, iets eerwaardigs, iets matronenachtigs; het voorkomen
| |
| |
van haren leeftijd, om het al te zeggen, dat zij nog nooit had gehad, en waarvan zij begreep, dat het françois aangenaam zoude zijn; zij rekende er ten minste op, dat hij het zoude opmerken. Maar hij merkte het niet op; hij scheen haar naauwelijks te zien, en alleen te weten, dat hij zich in hare nabijheid bevond, want hij zeide scherp en hard:
‘Mevrouw d'aubigny! een beleedigd echtgenoot en een beleedigd vader komt u rekenschap vragen van.....’
Maar zij viel hem snel en met ontzetting in de rede:
‘Mijnheer! Mijnheer! wat beduidt die uitval in het bijzijn van dezen Edelman? wat moet ik gelooven, dat gij uitzinnig zijt, of dat gij uwen eed?.....’
‘Terwijl ik gansch mijn verstand heb, Mevrouw! en terwijl ik mijn' eed heb gehouden, kan ik het zeggen, ten aanhoore van den Graaf de sainbertôt, dat de gevallene Camarera-Major Mevrouw d'aubigny heeten moest!’ riep hij luid.
De Prinses zonk op hare sofa neder, en scheen zoo geschokt, als zij het wezen kon, nadat zij zoo veel ongeschokt had doorgestaan.
‘Een smaad van u aan de gevallene! gij wint u de eer, hierin de eerste te zijn! Eene laagheid van u, Señor francesco! moest ik uit uwen eigenen mond hooren, om haar te kunnen gelooven!’
Hij sloeg beschaamd de hand naar de oogen. ‘Gij hebt gelijk, ik sprak daar eene laagheid!’ riep hij; ‘maar na alles, wat gij mij hebt aangedaan, is
| |
| |
iedere soort van wraak mij behoefte - mij een helsche triomf!’
‘Graaf de sainbertôt! gij moest geen getuige willen zijn van dit tooneel,’ sprak de Prinses met waardigheid tot dezen.
‘Helaas, Mevrouw! zoo ik blijve, is het, omdat ik ongelukkiglijk alles weet, en omdat..... ik nog eene vergiffenis heb af te smeeken.’
‘Maar wat kan er dan gebeurd zijn, dat u dus ontstemt, Mijnheer d'aubigny?’ vroeg de Prinses, terwijl zij met onwil het hoofd ter zijde wendde van de sainbertôt.
‘Gij vraagt dit nog, na de schaking van diana, nadat gij mij mijn kind hebt ontnomen, om het in te leiden, God weet in welke wereld! in welk....’
‘Maar, Mijnheer d'aubigny! deze beschuldiging is allervreemdst! Na de ophelderingen, die ik u gegeven heb, moet gij mijne handelwijze hebben goedgekeurd, en moet gij gerustgesteld zijn.....’
‘Ophelderingen! die heb ik niet ontvangen; geruststelling! wie heeft ze mij gegeven, die van Velöa naar Madrid, van Madrid naar Jadraque, van Jadraque naar hier ben voortgejaagd geworden, met dezelfde onrust in de borst; met dezelfde smart in de ziel! Gij hebt mij immers geen enkel woord gezegd bij ons afscheid.....’
‘Ik beken het, dat was eene zwakheid van mij, u toen te verbergen..... doch vergeef, ik heb een' onoverwinnelijken afkeer van geweldige tooneelen, en ik zie nu, hoe zeer ik reden had, uwe heftigheid te vreezen. Daarom wilde ik u eerst terug- | |
| |
houden, totdat alles voorbij zoude zijn; en toen gij niet af te brengen waart van die terugreis naar Frankrijk, schreef ik u, en op eene wijze, die u op alle punten had moeten tevreden stellen..... die brief moet u zijn toegekomen te Burgos - de beambte der posterijen had de duidelijkste bevelen; gij waart hem aangewezen onder uwe beide adressen; er kan geen misverstand hebben plaats gehad.’
‘Burgos! Burgos! ik heb Burgos niet bereikt; te Velöa ontmoette ik reeds jerôme, die mij ontzetten kwam met de mare van diana's roof - waarbij de naam van den Maarschalk de villeroi was gebruikt geworden; de Maarschalk de villeroi, uw vriend! alles scheen mij helder - ik beschuldigde u - ik begin te hopen ten onregte - maar ik reisde terug, om eene verklaring met u te hebben, en ik schreef mijne angsten aan de sainbertôt.... den eenige, die met mij treuren kon om diana.’
‘Helaas, Mijnheer! die overijling was vreesselijk in hare gevolgen, want zij zette mij aan tot eene daad, die..... die, vreeze ik, tot eene treurige ontknooping het hare heeft bijgedragen - eene daad, waarvoor ik hier aan de voeten van Mevrouw de Prinses vergiffenis smeek.’
‘Het terughouden van de depêche; maar dat was toen reeds gebeurd, Mijnheer de sainbertôt!’ zeide Mevrouw orsini snel.
‘In het overbrengen van dien last ben ik getrouw geweest, en durf mij vrijspreken van alle schuld!’ hernam de Graaf met fierheid; uw koe- | |
| |
rier schijnt te zijn opgehouden door eene onbekende hand: hij kwam te laat tot mij!’
‘Wie kan mij dit hebben toegebragt?.....’ sprak orsini nadenkende; maar de Graaf stoorde haar, door te vervolgen:
‘Mijne misdaad, mijne schande is, het verraden van een geheim, dat mij heilig had moeten zijn, hoewel het mij niet was aanvertrouwd. Die getuigenis van Mijnheer d'aubigny over diana's wettige geboorte, eene opheldering van een' vriend over den Sieur françois - deed mij uwe betrekking raden - deed mij helder zien in uw leven - en ik gebruikte die kennis tot mijne wraak - want ik haatte u, Mevrouw! ik haatte u, niet omdat gij mij diana hadt ontzegd, om eene schuld, die niet de mijne was, maar omdat ik gelooven moest, dat gij die engel van onschuld en liefelijkheid uit haar paradijs hadt heengedreven naar de hel der Parijsche zamenleving, waarin zij moest verloren gaan - ik meende dit te wreken; maar het was eene wraak vrij van zelfzucht...... en toch, toen zij volbragt was, heb ik begrepen, dat zij niet onschuldig kon zijn.....’
‘Ik gebruikte mijne ontdekking tegen u bij de Koningin van Spanje!’ bragt de jonge Edelman met moeite uit - en met de handen voor de oogen, bleef hij geknield liggen, eene houding, waarin hij geheel deze biecht had volbragt.
Toorn en verontwaardiging schenen niet eens de sterkste gewaarwordingen te zijn der Prinses, bij deze bekentenis van zulk een vergrijp, tegen haar
| |
| |
gepleegd; als eene schrandere vrouw, dat zij was, trof haar het meest de opheldering, die deze haar gaf.
‘o Nu eerst begrijp ik elisabeth farnese!’ riep zij uit - en daarna met hoogheid op de sainbertôt ziende, zeide zij hem: ‘En het is om mij zulk eene ontdekking te doen, dat gij tot mij durft komen; in deze dagen - voorwaar, Mijnheer! zoo gij u niet zwak getoond hadt en zeer klein, zou ik u voor zeer vermetel kunnen houden.’
‘Ik ben niet gekomen, om u te trotseren; ik ben gekomen om schuld te bekennen, om u vergiffenis te vragen,’ sprak de Graaf demoedig, want hij voelde, dat zij regt had hem hardheden te zeggen; ‘want ik zal geene rust hebben, vóór gij mij vergeven hebt; misschien beweegt u daartoe mijn berouw, dat mij aangreep, zoodra de eerste drift zich had gekoeld; zoodra mijne fout onherstelbaar was; mijn afgrijzen van mij zelven; mijne wanhopige ontzetting bij uwen vreesselijken val, bij mijn werk.....’
‘o Stil, Mijnheer de Graaf de sainbertôt!’ viel de geestvolle vrouw hem in de rede, met eene fierheid, die aan adel verloor, wat zij aan fijnen spot won. ‘De fabel van Mijnheer de la fontaine, van de vlieg en de postkoets, is nog altijd daar, om met bittere satyre te straffen, wie zich in hoogen eigendunk te gewigtig achten. Vergeef mij de beeldspraak; maar een goed gewortelde eik valt niet, omdat één enkele worm aan zijnen stam knaagt; één enkele mineur ondermijnt geene vesting!’
| |
| |
Deze wijze van hare vergiffenis te erlangen was zeker niet de meest wenschelijke voor de fierheid van den Graaf; maar hij begeerde die tegen elken prijs van de zwaar beleedigde, en daarom vroeg hij:
‘Als Mevrouw de Prinses mijne schuld niet zoo zwaar rekent, is er dan niet eene boete, waarmede ik hare vergiffenis kan verdienen?’
‘Er is ééne voorwaarde, jonge man! vergeet uw verraad voor u zelven - zwijg er van tegen anderen - en zweer mij, het geheim te bewaren van mijne vooronderstelde betrekking tot Mijnheer d'aubigny!’
D'aubigny zag met bittere verwondering op haar, over dit volhardend verloochenen van den heiligsten band, terwijl zij toch hare regten op diana niet verbloemde; maar hij had er aan moeten denken, dat de Dames van de achttiende eeuw liever eene fout erkenden, dan eene mésalliance! De sainbertôt sprak snel de gevergde gelofte, den gevraagden eed - en de Prinses hief hem op.
‘Ik durf naauwelijks hopen, dat deze vergiffenis zoo volkomen zij, om nog weder mijne wenschen omtrent Mejuffer diana uit te spreken.....’
‘Wat dunkt u, Mijnheer d'aubigny! zoo wij dat diana lieten beslissen?’ sprak de Prinses. En de beide mannen zagen elkander aan met eene sprakelooze verwondering. - ‘Want ziet gij, gij zult haar zien, zij is bij mij! Ik was u die zoete verrassing verschuldigd, francesco! maar vooraf, hoor mij aan.’
Doch hij hoorde niet. ‘Mijn kind! mijn kind
| |
| |
hier? ik wil haar zien, en spoedig!’ gilde hij meer dan hij sprak - en de Prinses had moeite, om zijne aandacht te dwingen tot luisteren, toen zij het volgende zeide:
‘Eerst moet ik u volkomen overtuigd hebben van mijne goede bedoeling met hare verplaatsing. - Door wiens onbescheidenheid weet ik niet, maar het geheim van Chante-Loup, het geheim van uwen naam, en van mijne bedoelingen met dat paleis, was bekend geworden, en het was gekomen in Parijs tot de gevaarlijkste ooren. Mijnheer de Hertog van Orleans, mijn openlijke, mijn bittere vijand, maakte er zich vrolijk over met de loszinnige bezoekers van zijn Palais-Royal. Men werd nieuwsgierig naar Chante-Loup. Men werd nieuwsgierig vooral naar de bewoners; het werd een spel voor al de lieden van zijne partij, en voor al de deelgenooten van zijne vermaken, om togtjes te doen naar Amboise, om pogingen te doen het kasteel binnen te dringen, om de handelingen der bedienden te bespieden - ik weet niet in hoeverre de uwe omkoopbaar waren....’
‘Geen hunner was het, Mevrouw! maar, helaas! jerôme heeft mij hetzelfde gezegd - en ik, die mij verbeeldde, dat het van u kwam!’
‘Onbillijke! ik vreesde, dat bij deze aanslagen het aanwezen van diana mogt worden ontdekt, en uitgelegd op iedere hatelijke wijze. Geplaatst als ik toen was, en nog in de vaste verwachting mijne ontwerpen in Touraine verwezenlijkt te zien, moesten zulke uitleggingen van die partij mij zeer on- | |
| |
welkom wezen, en daarbij, het arme kind zoude blootstaan aan de onbescheidenste bezoeken, aan schaking, aan alles, wat Mijneheeren van het Palais-Royal tegen vrouwen durven ondernemen. En ik weet niet, Mijnheer! wat gij hierin zoudt gedaan hebben; maar ik vertrouwde uwe dochter beter aan de Gravin van egmond, dan in de handen van de gunstelingen van den Hertog van orleans en de vriendinnen van Mevrouw de Hertogin van berry! Het is zoo, ik had uw inzigt kunnen raadplegen; maar ik zou te kampen gehad hebben met uwe vooroordeelen en met uwen argwaan, en daarbij, gij zoudt Spanje verlaten hebben met overijling, op een oogenblik, dat gij mij nuttig waart - ik handelde liever zelve, door de Gravin van egmond en door de magt van den Maarschalk, mijnen vriend, een' man, die beleefd genoeg, ik zou haast zeggen, dom genoeg is, om zijnen naam te leenen bij handelingen als deze, die hem eene ongenade op den hals zouden halen, zoo zij mislukten.’
‘Maar dat diana zonder dwang is medegegaan, zij, die mijn streng bevel kende.....’
‘Francesco! het lieve kind is wel gansch onschuldig; ik heb eene list gebruikt, door welke zij zich nog weder verbeeldde u te gehoorzamen; ik had de wedergade van uwen ring.....’
‘Hatelijke ring! eene eerste schakel van eene zware keten, en die.....’
‘Het middel is geweest, dat eene moeder hare dochter eene korte poos heeft genoten, en dat de vader haar wederziet, vóór hij het konde wachten!’
| |
| |
viel orsini in, met eenige gevoeligheid - ‘en gij begrijpt toch wel, dat ik een jong meisje, opgevoed als diana was, buiten kennis van alle maatschappelijke verhoudingen, niet plotseling in die wereld zoude stuwen, waarin Mevrouw van egmond leeft. Ik heb veel vergeten voor hooge ontwerpen; ik heb veel vrouwelijk gevoel ter zijde moeten stellen voor mannelijke ondernemingen; maar ik zou altijd te veel achting gehad hebben voor mij zelve, om de onschuld bloot te stellen op de wijze, waarvan gij mij verdacht. - Diana leefde in volkomene afzondering aan het huis mijner nicht, en ik heb mij nu zelve overtuigd, dat zij nooit anders behoort te worden geplaatst, dan in eenen vriendelijken, maar engen familiekring, waar allen haar liefhebben, en waar allen haar genoeg achten zullen, om hare liefelijke onwetendheid te eerbiedigen. En nu, Mijnheer d'aubigny! open gindsche deur, gij vindt uw kind in het gebed of aan haar borduurwerk.’
De Sieur françois hoorde niet langer.
Hij was die aanwijzing gevolgd met eene drift, die de sainbertôt hem benijdde.
Wat dat wederzien voor beide moet geweest zijn, denkt men zich, zonder te groote poging der verbeelding.
Een weêrglans van de eerste verrukking flonkerde uit de schitterende oogen van françois en uit de liefelijke blikken van diana, toen zij binnenkwam, door zijnen arm gesteund. De sainbertôt durfde niet naar haar toetreden, om niet
| |
| |
onbescheiden zich te stellen tusschen die familiegroep - en zij zag hem niet; maar snel de hand nemende der Prinses, en toen d'aubigny op deze wijzende, zeide zij: ‘Ziet gij wel, vader! dat uwe vrees voor deze Dame ijdel was; zij is mijne liefste vriendin geworden, en zij brengt ons zamen - en nu voortaan mag ik u toch wel spreken van de Prinses orsini!’
‘Bid uwe vriendin, dat zij mij eene miskenning wil vergeven!’ sprak françois, die in zijne verrukking geheel het verledene voorbijzag.
Diana, staande tusschen hare ouders, zonder hen te vereenigen, was als het ware de voorstelling van den zonderlingen band, die deze vreemdsoortige echtgenooten zamenhechtte, ook zonder ze te vereenigen; maar de Prinses orsini scheen dit niemand te willen herinneren, toen zij françois de hand reikte, en zeide:
‘Uw vader, mijne allerliefste! heeft mij meer te vergeven dan ik hem; maar hij heeft eene vreugde boven mij vooruit gehad, die ik nu eerst heb leeren kennen; het genoegen van u te bezitten - en toch, ik misgun het hem zoo weinig, dat ik het welhaast weêr voor altijd aan hem zal afstaan.’ En haar toon klonk zoo weemoedig, dat diana zich zachtkens aan hare borst vlijde zonder spreken, voordat françois begon:
‘Is het zoo onmogelijk, dat wij allen zamenblijven?.....’
‘Het is onmogelijk! Dat kan niet zijn! Nu nooit!’ sprak zij vast; en alsof dit haar iets herin- | |
| |
nerde, wendde zij zich tot hare dochter: ‘Welnu, diana! zie of ik gelijk had; daar is nu Mijnheer d'aubigny, uw vader, die u den Graaf de sainbertôt tot echtgenoot wenscht!’
‘Beveelt mijn vader dat?’ vroeg het meisje, met angst naar dezen opziende.
‘Neen! neen!’ riep de Sieur haastig; ‘de Hemel verhoede, dat ik hier bevelen zoude; alleen ik dacht, ik hoopte. De sainbertôt! spreek dan toch voor u zelven!’
En nog vóór de jonge Edelman naderen kon, ging diana op hem toe, reikte hem de beide handen, zag hem vertrouwelijk en vrijmoedig in de oogen, en zeide: ‘Neen, mijn beste vriend! dat wenscht gij niet; zeg, dat gij het niet wenscht!’
‘Ik moet toch opregt zijn, diana!’ zeide hij, ligt verbleekende; ‘en ik mag toch hopen, dat de wensch u niet beleedigt?’
‘o Neen! maar.....’ zij aarzelde, voor het eerst verlegen.
‘Maar gij deelt dien niet?’ vroeg hij met onrust. ‘Er was toch een oogenblik, diana! het zoetste oogenblik van mijn leven, waarin ik meende begrepen te hebben, dat gij mij zoudt kunnen liefhebben.’
‘En nog heb ik u lief,’ sprak zij gul; ‘maar als mijn' eersten, als mijn' eenigen vriend; doch ik heb intusschen leeren begrijpen, dat vriendschap.....’
‘Geene liefde is! o mijn God! ik heb mij bedrogen!....’ En ondanks zijnen eerbied voor de om- | |
| |
ringende personen, liet hij zich nedervallen op eenen stoel, en keerde het hoofd ter zijde af, opdat niemand zoude opmerken, hoe hij leed.
‘Heb ik schuld aan deze smart?’ vroeg diana met engelachtige eenvoudigheid.
‘Neen, diana! neen! ik heb mij zelven het eerst bedrogen - maar ik bid u, laat mij....’ sprak hij, haar zachtkens afwerende.
Mevrouw orsini en d'aubigny waren de zwijgend deelnemende getuigen van dit tooneel; maar de laatste wenkte zijne dochter tot zich, en vroeg haar met eenen ernst, die door geen' glimlach werd verzacht, hoe zij gekomen was tot de bewustheid van die onderscheiding.
Toen gloeide er een blos op haar zacht gelaat, die zelfs het voorhoofd kleurde, en die reikte tot bij het zwartfluweelen sieraad, dat den hals omgaf; het was die liefelijke blos, die eerste jonkvrouwelijke, die onbeschrijfelijk is in uitdrukking en in reinheid; maar zij antwoordde niets.
De Sieur drong op antwoord ietwat strenger.
Toen wendde zij, als om hulp smeekend, de oogen naar de Prinses orsini, en zij lispelde zacht: ‘Mijn vader! toen ik Mijnheer jacques had gezien, wist ik, dat..... o Liefste vriendin! het briefje, als het zijn kan!’ riep zij schielijk, ‘dan zal mijn vader alles begrijpen!’
D'aubigny zag verschrikt naar de Prinses, die hij in het binnenste zijner ziel op nieuw verdacht; doch deze gaf hem het geparfumeerde billet-doux met eenen glimlach, en antwoordde
| |
| |
op zijne driftige vraag naar dien ‘jacques?’ alleen dit:
‘Geef diana den Markies d'armentières tot echtgenoot, dan zult gij haar den man geven, dien zij bemint.’
De sainbertôt, die zijne smart overwon, om met gespannen aandacht acht te geven op hetgeen er voorviel, riep met ontzetting:
‘De Markies d'armentières! dat is de bekendste mauvais-sujet onder de jonge Edellieden van Parijs!’
‘Hij verloochent dan zijne rol tegenover diana, want hij wil hare hand vragen van haren vader,’ sprak de Prinses met een' scherpen blik op den Graaf.
‘Gij hebt vergeven, Mevrouw! maar gij zijt toch gewroken,’ zeide deze met bitterheid en met wanhoop, en hij boog zich strak en vertrok.
‘Is mijn vader ontevreden over mij?’ vroeg diana, die in d'aubigny's somberen blik toorn meende te lezen.
‘Ik ben zeer verrast,’ hernam hij, het briefje in zijne vingeren heen en weêr schuivende.
‘Gij zult toch uwe dochter uithuwen volgens hare genegenheid?’ vroeg de Prinses.
‘Wij zullen zien, Mevrouw!’ hernam françois d'aubigny ernstig.
‘Gij zult wèl doen, goed toe te zien, want van nu aan blijft haar lot geheel alleen toevertrouwd aan uwe hand,’ hernam orsini, met eene bedoeling, die de Sieur genoeg begreep, om met dankbaarheid hare hand te kussen.
|
|