| |
| |
| |
IV.
St. Juan-de-Luz.
[1]
In de eenige afzonderlijke kamer, die de beste herberg van St. Juan-de-Luz wist aan te bieden, zat, gansch alleen, de gevallene Camarera-Major, de doorluchte ballinge, Prinses orsini. Dat was, omdat zij sinds den vorigen dag daar was aangekomen; omdat haar gewapend geleide en hare krijgshaftige bewakers haar verlaten hadden sedert gisteren; omdat zij eindelijk weder vrij was, liever, ophield gevangen te zijn; want zij had niet de vrijheid, om te gaan zoo zij wilde; niet die, om terug te keeren, slechts die, om voort te gaan! Maar al ware haar gevolg nog even talrijk geweest, als het voorheen was te Madrid, zij had op dit oogenblik behoefte gehad aan de eenzaamheid, en behoefte aan ongestoord nadenken; want zij zat te schrijven, en wat zij schreef, had ernstige en rustige overweging noodig. Zij schreef aan den Koning van Frankrijk en aan Mevrouw de maintenon! Zij deed beiden het droevige verslag van haren snellen
| |
| |
en jammerlijken val; van hare houding onder dit ongelijk; van de weinige aanleiding, die zij zelve daartoe meende gegeven te hebben, en eindigde met het verzoek, om aan hun Hof te mogen komen, waar zij hun meerdere bijzonderheden zou kunnen mededeelen. Zeker is het, dat zij zelve toen in den Koning nog niet den ontwerper en den bewerker van haar leed heeft gezien, en het is zelfs niet zeker, dat zij dien er ooit in heeft erkend; maar het is wel zeker, dat zij die brieven zal hebben geschreven met hare gewone kunst van zeggen, en met al de fijnheid van wending, en met al de schrandere omzigtigheid en die behendige scherpzinnigheid, die al het leedgevoel van eene onschuldig mishandelde wist uit te drukken, zonder tot dien klaagtoon der verontwaardiging te stijgen, die, bij hare onbewustheid van de stemming van het Fransche Hof, ligt eene fout kon zijn geweest.
Terwijl zij schrijft, kunnen wij haar voorkomen opnemen, en wij zien het, al heeft zij ook geene enkele klagte geslaakt over de kwellingen van die jammervolle reize, al heeft zij al hare folteringen ontveinsd onder een rustig gelaat, zij heeft toch niet kunnen beletten, dat zij het ligchaam hebben aangegrepen en geschokt, al konden zij dan de ziel niet nederbuigen; dat zij dat gelaat hebben geteisterd en gemerkt, ondanks die wilskracht, die hare indrukselen tracht te verbergen. Scheen zij naauwelijks veertig jaren, toen zij zegepralende binnentrad bij de Koningin van Spanje, zij was nu zestig geworden in de drie weken, die zij had doorge- | |
| |
leefd. En welke zestig jaren nog! Niet die van eene rustige en statige grijsheid, die met langzame en kalme schreden is genaderd, en die eerwaardigheid en rust gepredikt heeft met iederen stap; maar een ouderdom, die als plotseling is nedergevallen; die zich gisteren nog verborg onder schijn van jeugd, en die nu door het ligte masker is heengeboord, en die van de jeugd niets heeft overgelaten dan de zware trekken harer hartstogten, de diepe voren harer begeerten, de scherpe groeven van haar lijden en hare woeling; - de ouderdom van de tooneelspeelster, die zich het blanketsel ten halve heeft weggewischt van de wangen, en die nog niet kan besluiten de valsche haarlokken ter zijde te leggen. En in waarheid, het verflenst en afgesleten hofgewaad, dat haar tot reiskleed had moeten strekken, zoowel als tot ochtendgewaad, en dat zij nog niet had kunnen verwisselen; de vrije ontblooting van hals en armen in het barre saizoen, gaven haar bijna het aanzien van eene verarmde en verwelkte tooneelheldin, die het vorstinnenkostuum tot dagelijksch kleed moet gebruiken. Maar Mevrouw orsini had nu wel iets beters te doen, dan aan haar uiterlijk te denken, vooral daar zij gansch alleen dacht te blijven, en voor niemand noodig had zich te omhullen met bevalligheid. Het lange haar, dat zij gemakshalve uit de boeijen
van het strakke kapsel had verlost, hing ordeloos over hare schouders henen; nog blinkend zwart op den dag van haren afreis, had de grijsheid er ook nu nog niet haren zilveren tint over heengeworpen, maar dat graauwe
| |
| |
waas, dat reeds mishaagt en dat toch nog geen' eerbied wekt.
Arme, ijdele vrouw! Als zij aan die verwoestingen had kunnen denken, in dezen oogenblik! Als zij ze had kunnen zien! dat nog niet zeker is, zelfs van de schranderste onder haar geslacht!
Zoodra Mevrouw orsini hare brieven had geëindigd, en met aandacht overgezien, als wilde zij zich overtuigen, dat daar wel alles stond, wat zij oordeelde, haar te kunnen dienen; dat er geen volzin stond, die niet helpen kon tot het doel, en geen woord, dat daarvan konde afleiden, vouwde zij ze toe met een zeker zelfbehagen en voldoening, die wel het best voor het geschrevene getuigden. Toen zij ze verzegeld had, stampte zij met den voet, en tot fathmé, hare kamerjuffer, die binnenkwam, sprak zij snel:
‘De koerier?’
‘Wacht reeds, Mevrouw de Prinses!’
‘Dan geef hem deze brieven...... - naar Versailles; en opdat hij voortga met spoed, ziehier,’ en zij nam eenen kostbaren ring van haren vinger; ‘dat hij zich vooreerst hiermede vergenoege; ik heb geen andere munt dan mijne kleinooden!’
De kamerjuffer antwoordde alleen met eenen weemoedigen blik, en de Prinses vroeg weder:
‘En heeft de meester van dit huis den Ridder de morcé kunnen uitvinden?’
‘De Ridder zal nog dezen ochtend zijne opwachting komen maken bij Mevrouw de Prinses.’
‘Ik dacht het wel; men is hier te ver van Ma- | |
| |
drid, om alle gewoonten der hovelingen over te nemen; in het Paleis Medina zoude ik niemand nu eene dienst vragen. Fathmé! als deze brieven overgereikt zijn, komt gij terug, om mij te kappen.’
Fathmé sloeg eenen verheugden blik op hare Meesteres. Dat terugkeeren tot eene oude gewoonte scheen haar als een terugkeer tot het leven van de zijde dezer vrouw; zij durfde niet zeggen, hoe zeer zij het betreurde, niets beters te kunnen doen voor het toilet der Prinses, dan het haar ordenen; doch deze, als ried zij hare gedachten, voegde er bij: ‘In den loop van den dag hoop ik deze kleederen te verwisselen met een meer voegzaam gewaad. Ik zal om eenige behoeften voor mijn toilet schrijven aan Mevrouw de riccalda, welker echtgenoot hier Alcade is, en die veel verpligting aan mij heeft; dankbaarheid is na het genot der weldaad wel eene zeldzame deugd, doch het offer van een paar kleedingstukken is eene proef, die men nog wel wagen kan.’
‘Die Dame kan niet anders dan zich vereerd gevoelen.....’ begon fathmé; dan de Prinses trok de wenkbraauwen zamen, en wierp haar eenen blik toe, die het zwijgen gebood, en die haar vertrekken deed.
De Ridder de morcé, een jong Franschman, die zeer veel te danken had aan Mevrouw orsini, nam volgaarne den last op zich, dien zij hem gaf, om nog dien eigen' dag naar Bayonne af te reizen, en van harentwege eene mondelinge groete te brengen aan de Koningin-Weduwe van karel II, maria
| |
| |
van neuburg, die daar woonde - en die bijna zonder invloed was; - maar de Prinses orsini verzuimde niet éénen pligt der welvoegelijkheid, en zij greep angstvallig naar iedere hand, die haar bijstaan konde in hare wederoprigting: zoo zeer geloofde zij daaraan nog; zoo weinig kon zij nog den moed verloren geven.
Toen zij alleen bleef na het korte bezoek van den Ridder de morcé, voelde zij zich zoo alleen, als zij het nog niet was geweest. Zij had de belangrijke bezigheden afgedaan, die geheel hare aandacht hadden afgeleid van haren toestand, zelfs terwijl zij dien toestand schetste en uiteenzette. Nu zat zij neder in gedwongene ledigheid, in gedwongene rust, zonder eenige verstrooijing, en de bitterheid harer gedachten drukte zich uit door woorden, halfluid tot zich zelve gesproken.
‘De Koning heeft mij vergeten! ik had het van zijne onnoozelheid kunnen wachten en van zijne kinderachtige eigenbaat, die ruste zoekt tot elken prijs. En toch had ik er niet op gerekend, want ik dacht aan zijn hart, en ik heb dit voor het minst niet van hem verdiend. Dat al de anderen mij verlaten hebben, is zeer natuurlijk; zij zijn allen hovelingen, en ik kan niets meer voor hen zijn; op zoo iets was ik voorbereid, en toch is de ondervinding er van onuitsprekelijk hard!’
Zij zuchtte pijnlijk; maar zij zou het ondervinden, dat zij niet gansch was verlaten, en juist niet door hen, die zij in den laatsten tijd meer dan anderen had veronachtzaamd, want fathmé trad bij haar
| |
| |
binnen met een blijmoedig gelaat, en kondigde haar hare neven châlais en lanty aan.
De blijdschap en de verrassing, die haar plotseling doortrilden, en die versterkt werden door de bewustheid, dat die bezoekers van Madrid kwamen, en dat zij niet zouden gekomen zijn zonder de bewilliging van den Koning, verborg zij echter meer uit gewoonte, dan uit noodzaak, onder eenige verlegenheid over haar gewaad, en onder de vraag aan fathmé, of er reeds antwoord was van Mevrouw de riccalda?
‘Zij heeft het gevraagde gezonden; ik kwam het Mevrouw de Prinses mededeelen,’ zeide het meisje.
‘Zoo help mij dan van kleeding veranderen.’
‘En Mijneheeren de châlais en lanty?’
‘Hebben meer gewacht!’ hernam de Prinses met hoogheid, terwijl zij zich naar het kabinetje begaf, dat haar tot kleedkamer dienen moest, zoowel als tot slaapvertrek.
De Edellieden kregen nu vrijheid, om de kamer binnen te gaan, die Mevrouw orsini verliet. Beiden hadden hunne redenen van ontevredenheid tegen de Prinses. Châlais, omdat zij zijne onwillekeurige voorbarigheid met harde terugzetting had gestraft, en lanty, omdat hij haar ernstig genegen was, en de vernieuwde betrekking met françois hem eene onwederstaanbare grieve moest zijn. Maar ook beiden hadden gevoeld, hoe zeer het eene schande zoude zijn voor die van haar geslacht waren, om haar te verlaten op zulk een oogenblik, en om niet
| |
| |
de ondankbaarheid van het Vorstelijk Huis te beschamen door de trouwe der bloedverwantschap. Beiden hadden dit den eersten pligt geacht, en alle andere overwegingen en belangen daarvoor ter zijde gesteld. Belangwekkende edelmoedigheid, vooral bij hoogen van rang en voor hovelingen, die zoo veel te verliezen hebben, en die gewoon zijn zoo sterk te hechten aan hetgeen zij verliezen kunnen; belangwekkende edelmoedigheid inderdaad, doch die wij niet te veel prijzen zullen, omdat men haar anders te zeldzaam mogt achten.
‘Moeten wij hier de Prinses orsini vinden?’ sprak châlais, den blik om zich henenslaande.
‘En hoe zullen wij haar vinden?’ hernam de Vicomte lanty.
‘Als de Camarera-Major van vroeger,’ sprak châlais; ‘ik twijfel er niet aan, zij laat ons ten minste anti-chambre houden, als waren wij nog in het Paleis Medina!’
‘Het heeft ons toen nooit verveeld,’ zeide lanty, met eenig verwijt.
‘Dat wil zeggen, wij hebben de verveling toenmaals niet luid geklaagd.’
‘Reden genoeg, om het ook nu niet te doen,’ zeide lanty.
‘Te meer nog, daar men eene deur opent,’ fluisterde châlais; en in waarheid, de Prinses orsini trad binnen.
De beide Heeren bogen zich toen zoo diep, als kwamen zij werkelijk in eene hofzaal bij haar ten gehoore..... en de Prinses reikte hun beide de han- | |
| |
den, met de mengeling van waardigheid en gemeenzaamheid van voorheen. Maar toen zij zich ophieven, na die gekust te hebben, wist geen hunner iets te zeggen, zoo trof hen het veranderde voorkomen van Mevrouw orsini, schoon deze toch eenen zacht weemoedigen glimlach op de lippen had genomen.
De Prinses zelve moest beginnen.
‘Dat was een zeer onverwachte slag, niet waar, Mijneheeren! en van eene hand, waardoor die mij nooit moest zijn toegebragt?’
‘Eene barbaarschheid, waarvan de geschiedenis der Hoven nog geen voorbeeld heeft!’ riep lanty hartstogtelijk.
‘En al ware dit zoo,’ hervatte orsini zacht, - ‘de zekerheid, doorluchtige lotgenooten te hebben, is een schrale troost!’
‘Gij moet veel geleden hebben door de vermoeijenissen van de reis, Mevrouw de Prinses!’ zeide châlais ernstig.
‘En nu ziet gij mij toch reeds een weinig uitgerust; ik heb dezen nacht voor het eerst op een bed geslapen, en ik kan hier eten zonder walging - dat is reeds veel - waarlijk, hier vond ik de eerste verademing van ligchamelijk lijden; maar ik had niet kunnen raden, dat mij hier ook nog de groote vreugde wachtte, mijne zeer lieve neven weder te zien.’
‘Gij hebt toch niet anders van ons gewacht,’ zeide lanty.
‘Reeds de kieschheid gebood het ons, uwe eenige bloedverwanten!’ sprak châlais ernstig.
| |
| |
‘En ons hart drong sterker dan onze pligt,’ voegde lanty er bij; ‘reeds den ochtend nadat de verschrikkelijke gebeurtenis te Guadalaxara bekend werd, vroegen wij den Koning verlof tot u te gaan.......’
‘Welnu, en de Koning! zegt mij, wat doet hij? Heeft hij niet den wil getoond tot mijne hulp - hebt gij zelfs nu niet eenen last.....’
Lanty haalde de schouders op met een smartelijk zwijgen: hij begreep de drift en de belangstelling dezer vragen; maar de châlais sprak:
‘Het antwoord moet u teleurstellen, Mevrouw de Prinses! zoo gij u niet hebt voorbereid op het minst voldoende antwoord,’ en hij deed haar toen geheel het verhaal van alles, wat men had kunnen waarnemen omtrent de stemming van den Koning bij het gebeurde - en hoe hij niets had gedaan om het te herstellen, en van de aankomst der Koningin, die niets had veranderd, en van zijne volkomen goede verstandhouding met deze - met één woord, hij bragt de Prinses orsini tot de overtuiging, dat filips voorkennis had gehad van den aanslag tegen haar, en zij had nu kunnen weten, dat zij onherstelbaar verloren was!
Lanty gaf haar toen een' brief, dien filips hem voor haar had medegegeven; maar na het gehoorde wachtte orsini er niets meer van, dan hetgeen het was: een eenvoudig woord van beleefdheid, en de verzekering, dat alle jaargelden, die zij vroeger genoten had, haar verzekerd bleven, dus als de bekrachtiging en de vaststelling van hare verdrijving.
| |
| |
‘Ik blijf nog hopen op Parijs!’ sprak zij moedig. ‘Ik heb dezen ochtend daarheen eenen koerier afgezonden - men kan er eenige grieven tegen mij hebben; maar niet zulke zware, of deze handelwijs moet er afkeuring wekken; Mevrouw de maintenon kan mij zoo niet opgeven, en de Koning...... Mijnheer de lanty! daar valt mij iets in; de nieuwe inzigten, die ik nu heb gekregen in de handelwijze van het Spaansche Hof, maken, dat ik wenschte anders geschreven te hebben...... Wilt gij naar Versailles gaan, om een ander schrijven van mij over te brengen, en den indruk daarvan te versterken; en welke diensten gij mij daar meer zoudt kunnen bewijzen?’
‘Mevrouw de Prinses voorkomt mijne aanbieding.’
Zij bepaalden gezamenlijk nog vele zaken, onder anderen, dat lanty niet afreizen zoude, dan nadat men een antwoord had van de Koningin-Weduwe, en dat de Prinses de uitkomst van hare bemoeijingen aan het Fransche Hof zoude afwachten te St. Juan-de-Luz, dat een vrij aangenaam oord was; dat men de herberg zoude verwisselen met kamers in een bijzonder huis, en dat châlais met haar zoude blijven, totdat zij bepalen kon, waarheen zij zich begeven zoude. Toen dat afgesproken was, en hun onderhoud meer den vorm van een gewoon gesprek aannam, zeide de Prinses:
‘En nu zegepralen zeker al mijne vijanden, niet waar? En geen van mijne vrienden noemt mij meer; en al mijne daden worden op het hatelijkst uitgelegd; en allen hebben grieven tegen mij, en
| |
| |
trotsen er op, dat zij mij tegenwerkten? En mijn naam zal niet meer worden genoemd, dan met schimp en met spot? is het niet zoo? Zij mishandelen mij veel!’
De beide Edellieden bogen, bij wijze van zwijgende toestemming; zij durfden de waarheid niet zeggen; de vreesselijke waarheid, dat zij vergeten was, zelfs door den haat!
De Ridder de morcé kwam van Bayonne terug, maar naauwelijks durfde hij verslag doen van de uitkomst zijner poging. De Koningin-Weduwe had geweigerd de groete te ontvangen van de Prinses orsini. En toch had deze zelve geleerd, wat het was van een' troon af te stijgen. En schoon zij het niet heeft geklaagd, wat moet de trotsche vrouw geleden hebben, sinds iedere tijding, die tot haar kwam, eene nieuwe vernedering was!
Lanty was naar Versailles vertrokken, niet enkel met brieven voor den Koning; ook voor de Maarschalkin de noailles, voor de Gravin van egmond, en voor den Maarschalk de villeroi had hij berigten mede te nemen.
In het laatst van Januarij hield een reisgezelschap stil voor het eenvoudige huis, dat Mevrouw orsini nu betrokken had, en het scheen blijkbaar een verwacht te zijn, want de Prinses had den ganschen ochtend voor het venster van haar vertrek gestaan, en zij had den Graaf de châlais laten zeggen, dat zij voor heden zijn gezelschap niet behoefde.
De personen, die uit de koets afstegen, om ons
| |
| |
niet bij het kleine gevolg van bedienden te bepalen, bestonden uit twee vrouwen en een jong mensch in koninklijke uniform; in de oudste dier beide Dames had ieder hoveling van lodewijk XIV terstond de Gravin van egmond herkend; in de andere, de jongere, en die toch op haren arm leunde, herkennen wij diana!
Was het verlangen naar haar veronachtzaamd kind in Mevrouw orsini opgekomen, nadat alles, waarvoor zij het veronachtzaamd had, haar ontvallen was, of had reeds vroeger, bij hare eerste inbreuk op de overeenkomst met d'aubigny, deze ontmoeting in haar plan gelegen?..... Wij kunnen het niet beslissen; maar het is zeker, dat haar naderen aan de grenzen van Frankrijk die zamenkomst minder moeijelijk heeft gemaakt; dat hare gedwongene rust haar meerdere vrijheid gaf, om dat verlangen te voldoen, en dat het gemis van passend vrouwelijk gezelschap het zeker in haar heeft versterkt. François en zijne betrekking tot haar was altijd eene gedachte, die zij liever wegweerde dan voedsel gaf, in de dagen van hare hoogheid; françois en zijn kind waren nooit de hoofdgedachte geweest van hare ziel, op zijn hoogst een bijdenkbeeld, een speeltuig van haar gevoel, of eene ligte prikkeling van het geweten, in ledige oogenblikken; en derzulken had zij nu zoo vele gehad in den laatsten tijd, dat diana wel in het ongeluk harer moeder die ontwaakte genegenheid harer moeder had mogen zoeken. Maar diana zoude in de Prinses orsini hare moeder niet kennen. Zij trad nu bin- | |
| |
nen aan den arm van de Gravin van egmond, die haar naar Mevrouw orsini heenleidde. Na eene diepe en herhaalde buiging, bleef zij stijf en eenigzins schuchter staan, zonder het oog naar haar op te heffen; doch de Prinses daarentegen zag haar lang aan met eene soort van verwondering, zonder eene beweging tot eene zachte liefkozing; zij was veel te lang eene behendige Hofdame geweest, en eene fijne leidster van staatszaken, om niet in het eerst eene onhandige moeder te zijn; maar toen diana zich plotseling omkeerde tot Mevrouw van egmond, en overluid zeide: ‘Ik wist wel, dat ik dom zoude
zijn, als ik voor de Prinses orsini stond,’ - toen zij dit zeide met die stem, welker betoovering wij reeds beschreven hebben, en die er nog eene te meer had voor de Prinses, omdat zij hare eigene herkende in de eerste frischheid harer jeugd, toen was het te gelijk, of er een toon werd aangeslagen in haren boezem, die nog nooit had gesproken; zij had sedert lang geweten, dat zij moeder was; zij gevoelde het in dit oogenblik voor het eerst; - zij glimlachte niet eens om het woord van diana; maar zij sloot haar met hartstogt in de armen, en zij kuste haar op het voorhoofd - en zij opende de lippen om te zeggen: ‘Mijn kind!’ Maar zij hervatte zich tijdig, en zij zeide alleen met iets smartelijks in den toon: ‘Mijne diana! Liefste nicht!’
‘o Zie! nu kom ik tot mij zelve,’ riep het meisje, de schoone hand kussende, die de Prinses haar gaarne overliet; toen, de oogen naar haar opslaande, ver- | |
| |
volgde zij: ‘Weet ge, Mevrouw! wat mij schuw maakte? Men had mij gezegd, dat ik u beminnen moest uit pligt, en dat scheen mij te meer moeijelijk, daar ik u reeds zóó vreesde, en daar ik zoo huiverde tegen de ontvangst van eene Dame van het Hof!’
‘Hadt gij vreeze voor mij!’ vroeg Mevrouw orsini, terwijl zij haar naast zich plaats deed nemen, en de Gravin van egmond met een' blik smeekte, om zich te verwijderen.
‘o Zeker! toen men mij zeide, dat ik naar de Prinses orsini werd heengevoerd, beving mij een' angst, dien ik u niet kan beschrijven; want schoon ik u nooit heb gezien, ik weet toch iets van u, Mevrouw!’
‘Hoe!’ riep de Prinses, en verbleekte, terwijl zij haar aanzag.
‘Ach ja! mijn vader vreest u zoo zeer - ik geloof bijna,’ zeide zij, de oogen nederslaande, ‘dat hij u haat..... dat is zeker, omdat hij u niet goed kent..... mijn vader is zeer ongelukkig geweest; dat heeft hem wantrouwend gemaakt en wel een weinig hard voor vreemden; hij is anders zulk een heerlijk mensch..... gij moet het hem vergeven.’
‘Maar wat zeide hij u dan van de Prinses orsini?’
‘Vooreerst noemde hij haar nooit tegen mij; maar eens, dat ik met hem reisde naar Frankrijk (wij kwamen uit Italië), viel hij van afmatting in slaap - in eenen angstigen droom noemde hij u - en hij noemde ook mij, en uit zijne onzamenhangende
| |
| |
woorden begreep ik, dat hij eenig kwaad van u duchtte - tegen mij; ik deed hem ontwaken, want het werd mij te bang, en ik vroeg hem naar dat alles - en hij zeide mij alleen, dat gij eene hooge Hofdame waart, die mijner moeder groot onregt had gedaan, en verbood mij iedere verdere vraag voor altoos; maar daar hij dien ganschen dag somber was, begreep ik, zoo vaak hij tegen iemand bitterheden zeide over de boosheden van het Hof, dat hij aan u dacht, en u daarmede bedoelde.’
‘En zeide hij nooit iets van uwe moeder?’
‘Nooit, dan dat ik in het gebed aan haar denken moest, en haar liefhebben als eene doode.’
Diana voelde de hand der Prinses koud worden in de hare.
‘Laat ons bij Mevrouw van egmond gaan,’ zeide Mevrouw orsini opstaande.
‘o Dat is goed, die zal zeker de voorspraak wezen van mijn verzoek.’
‘Welk verzoek, diana?’
‘Dat gij mij veel vertellen wilt van mijne moeder; de Gravin heeft het mij gezegd, dat gij hare bloedverwante waart..... en dit ook heeft mij bewogen met haar mede te reizen, hoewel,’ hier zag zij naar eenen ring aan haren vinger, volmaakt den gelijke van dien, welken wij den Sieur françois hebben zien dragen - ‘het bevel mijns vaders natuurlijk alles heeft beslist.....’
‘Ik zal u van uwe moeder spreken, als gij beloven wilt mij lief te hebben als of ik het ware,’ sprak Mevrouw orsini, terwijl zij haar naar het vertrek
| |
| |
voerde, waar de Gravin en haar reisgenoot intusschen hadden vertoefd.
De Prinses verwelkomde nu de Gravin, hare nicht, en begon zich met deze te onderhouden over hare ongewachte lotswisseling, en vond bij haar al die deelneming, welke zij van hare vriendschap konde verwachten. Daarop spraken zij zacht over diana, en de Prinses orsini vroeg, of zij hare begeerte omtrent deze had volbragt.
‘Ik ben van den voorgeschreven' regel geen oogenblik afgeweken, ofschoon het moeite kostte, een jong meisje op zulk eene strenge wijze af te zonderen, in het midden van Parijs, in mijn huis, zonder haar tot eene gevangene te maken!’ antwoordde Mevrouw van egmond. ‘Gelukkig was zij aan eenzaamheid gewoon, en voegde zich daarin volgaarne. Zij heeft niemand gezien, dan Mijnheer den Maarschalk de villeroi, dien ik niet weren kon, daar hij in het vertrouwen was, en bovendien, gij weet, hoe hij zich door niets laat terugzetten. Maar zeker Mevrouw! al hadt gij die afzondering niet van mij geëischt, en al ware zij mij nog meer moeijelijk gevallen in de uitvoering, ik had dit kind niet in de wereld kunnen brengen; ik wil niet zeggen, dat zij geen' toon heeft en geene manieren; maar zij is van eene opregtheid, van eene eenvoudigheid, die..... dan gij hebt er eene proeve van gezien, en verbeeld u, zij had dezen uitval tegen den Maarschalk,’ - en zij fluisterde haar iets in het oor, dat de Prinses zeer scheen te vermaken, want zij lachte met ongemaakte vrolijkheid.
| |
| |
‘En wie is de man, met wien zij al dezen tijd zoo vertrouwelijk heeft voortgepraat alsof hij haar broeder ware?’
‘Dat is... Gij weet wel... de booswicht, die haar heeft geschaakt... en dien Mijnheer de Maarschalk ons nu weêr tot geleider heeft gegeven op deze reis; een zijner Adjudanten, een jong mensch van goeden huize, maar voor het overige zonder beteekenis; ik zal hem aan u voorstellen.’
Toen dat geschied was, zeide de Prinses tot hare nicht: ‘Ik moet mij nog een weinig met mijne diana bezig houden; ik weet niet, hoe korte oogenblikken nog de mijnen zijn,’ en zij nam hare dochter met zich, en zij scheen niet uitgeput van haar vragen te doen, hare antwoorden uit te lokken, en nooit verzadigd haar aan te hooren. De naïviteit van dit meisje, die toch geene onnoozelheid was, moest wel iets aantrekkelijks hebben en iets opwekkends voor de vrouw, die geheel kunst was; maar bij het einde van dit gesprek, dat zeer lang duurde, was zij genoodzaakt, der Gravin van egmond gelijk te geven, en des Sieur's woord voor eene ware uitspraak te houden: dat diana ongeschikt was voor de wereld, ongeschikt allermeest voor die wereld, die de Prinses orsini kende en begreep. In den loop van dat onderhoud had diana zich ook een woord laten ontvallen van haren ‘vriend de sainbertôt!’
‘Is dat niet de man, die uw echtgenoot moet worden?’ had de Prinses gevraagd.
‘Neen, dat geloof ik niet! dat zou mijn vader
| |
| |
mij hebben gezegd,’ zeide zij, met groote verschrikte oogen op Mevrouw orsini ziende.
‘Die kon zijne redenen hebben, om dat te zwijgen,’ hernam de Prinses; ‘maar heeft de Graaf zelf u dan die gunst niet afgesmeekt?’
‘Neen, waarlijk niet!’ zeide zij haastig.
‘Dan heeft hij u in eenen brief dat verlangen uitgedrukt?’
‘Een' brief! Waartoe zou mijn vriend de sainbertôt mij een' brief gezonden hebben? mijn vader was immers niet dáár, om dien te lezen! ik, die niet eenmaal boeken lees zonder hem!’ riep diana met verwondering. En Mevrouw orsini zag haar met welgevallen aan, en kuste haar vriendelijk de zachte lokken; toen vlijde zich diana vertrouwelijk nevens haren schoot, en sprak: ‘Als ik lezen mogt zonder mijnen vader, zou ik weten willen, wat hier stond; ik ben daar heel nieuwsgierig naar,’ en zij haalde een klein welriekend briefje uit den zak van haar' tablier, en toonde het Mevrouw orsini; ‘ik bewaar het, tot ik mijn' vader zal wederzien; het is zeker van Mijnheer jacques.....’
‘Wie is Mijnheer jacques?’ vroeg Mevrouw orsini, glimlagchende over die gulle vertrouwelijkheid, en over dien hoogen blos, die bij de vraag hare wangen kleurde.
‘Dat weet ik niet, misschien staat het in het briefje - maar.....’
‘Ik ben uwe naaste verwante; ik vervul bij u de plaats uwer moeder; wat dunkt u, zoo ik las?’ vroeg de Prinses, na eenig nadenken.
| |
| |
‘Ik heb nog nooit iets gedaan, dat mijn vader verboden had, sinds ik niet meer een kind ben,’ zeide diana aarzelend.
‘Hij zou u vertrouwen gebieden jegens mij,’ zeide orsini met waardigheid, ‘dat bewijst u immers deze ring?’ voegde zij er zachter bij, en wees op dien, welke diana's vinger sierde.
En het meisje gaf snel en gewillig het geparfumeerde briefje in de handen der Prinses orsini.
|
|