| |
| |
| |
[6]
Toen de sainbertôt buiten het paleis Medina was gevoerd, en men hem zonder geleide verder liet gaan, verkoos hij eene wandeling door Madrid boven de opsluiting in een bedompt huurrijtuig, vooral in de stemming, waarin hij zich bevond, en die hem ook bij dit teruggaan de naauwere straten deed vermijden, om liever onder het frisch geboomte van het Prado zich te herstellen, en te overwegen, hoe hij zijne opregtheid tegenover den Sieur françois vereenigen zou met het vertrouwen der Camarera-Major, eer hij tot den eerste terugkwam. Maar die tijd tot nadenken zou hem nu niet gegund zijn; een jong mensch in Fransche kleeding schuift digt langs hem voorbij, zonder dat hij het opmerkt, ziet hem met eenige verwondering aan, herhaalt dien blik, wendt zich om, en steekt hem op eenmaal de hand toe met een: ‘Par Dieu, sainbertôt! wat doet gij te Madrid?’
‘D'erlanges! d'erlanges!’ hernam hij met zoo veel verwondering, alsof hij niet te voren had geweten, dat deze, eerder dan hij zelf, de reis naar Spanje had aangenomen, en de Ridder zeide ook lagchende: ‘Welnu, ja! dat ik hier ben, is nog het vreemdste niet van de zaak; maar gij, Mijnheer de Landedelman! die zulke groote plannen hadt van afzondering en huisselijke rust - gij, op onmete- | |
| |
lijken afstand van uw kasteel; op eene buitenlandsche reis; in de Spaansche residentie! Gij, Mijnheer de verliefde! op zoo ontelbare mijlen afstand van de godes van uw hart, dat zelfs de vleugelen Amor's u er in geene twee dagreizen zouden brengen! Hoe komt dat? Wat zit daar achter? En nog wel incognito, naar allen schijn; anders zoude men in onze Fransche côterie van uwe tegenwoordigheid weten; gij hebt hier immers nog kennissen?’
‘o, Meer dan noodig is!’ hernam de sainbertôt met eenigen schrik; ‘maar kom met mij, ik zal u dit alles ophelderen, ten minste zoo ver ik mag!’
‘Nu, daaraan zult gij wèl doen, want uwe geschiedenissen zijn altijd zoo avontuurlijk en zoo ongewoon, dat zij mij meer vermaken, dan de roman van Monseigneur fénélon; maar nu heb ik den tijd niet tot luisteren; ik begeef mij naar onzen Gezant; ik moet Zijne Excellentie volgen naar het Hof! Begrijp eens, voor het eerst!’
‘Hoe is dat mogelijk? Gij moet toch reeds eenigen tijd hier zijn!’
‘Volle veertien dagen! Ergerlijk, niet waar? Maar het zijn streken van la orsina, zoo als de Italianen haar noemen.’
‘Kom! zou dat niet minder zijn, dan gij u verbeeldt?’ sprak de sainbertôt, geheel onder den invloed van zijne betoovering.
‘Neen, in ernst; zij had gehoord, dat ik op het Palais-Royal verkeerde, en gij kent haren ouden haat tegen Mijnheer den Hertog van orleans? Zij heeft amelot in het aangezigt gezegd, dat hij spion- | |
| |
nen van den Hertog in Spanje riep; die zoetigheid zag op mij - en zij eischte, dat ik zou worden teruggezonden. Men heeft lang geparlementeerd - châlais heeft er zich mede bemoeid en niets verkregen, en daar krijgt Mijnheer de Gezant nu zoo even opeens, zonder dat iemand de aanleiding weet, eene allerbeleefdste uitnoodiging, om de Camarera-Major te komen spreken, met de vergunning, mij met zich te nemen; zij behield zich voor, mij voor te stellen aan den Koning! Ziet gij, zij is zoo grillig als de wind, en daar wij van den gunstigen wind moeten gebruik maken, moet ik voort; maar ik zal vrij zijn tegen tien ure - waar kan ik u opzoeken?’
‘Ik zal bij u komen,’ sprak de sainbertôt snel; ‘en ik zal u een half uur geven, nog dezen avond, want morgen.....’
‘Welnu?’
‘Morgen ben ik niet meer in Madrid.’
‘Goed, dan tot tien ure!’ hernam de Ridder d'erlanges, en zij gingen elk hunnen weg.
Het was voor den jongen Graaf emmanuel geene gemakkelijke taak, de belofte na te komen, die hem verpligtte, den Sieur françois deelgenoot te maken van geheel zijn onderhoud met de Prinses orsini. Behalve de moeijelijkheid, die er in lag, om te herhalen, hetgeen hij naauwelijks zich zelven herinnerde, door den nevel der gewaarwordingen henen, waarmede het hem vervuld had; behalve het bezwaar, dat hij er in vond, om het vertrouwen, dat in hem gesteld was, reeds zoo terstond te schen- | |
| |
den, mogt het dan ook zijn voor den man, dien zij zelve haren vertrouwden vriend had genoemd, lag er nog een groot struikelblok op dezen weg der openhartigheid; hij moest den vader zijner geliefde, den strengen man, deelgenoot maken van eenen geheimen hartstogt, die, hoezeer hij een hopelooze mogt geweest zijn, toch meerder plaats had gehouden in zijn hart, dan hij het zich zelven nu wilde bekennen. Voor de helft echter werd hem dit laatste verligt door de overweging, dat de Sieur waarschijnlijk op één punt moest zijn ingelicht door Mevrouw orsini; dat sommige zijner woorden daarop konden gedoeld hebben, en dat dit welligt een der grootste bezwaren was, die hij vreesde van de zijde der Prinses; daarbij, geplaatst als hij nu was tusschen die vrouw en dien man, waren terughouding en halve waarheid wel het gevaarlijkste, dat er te vinden was; zoo oefende hij dus wijze opregtheid, en had er de voldoening van, te zien, dat de Sieur losjes heenliep over hetgeen hij het meest vreesde, terwijl deze daarentegen ernstig en met een zacht hoofdschudden toeluisterde bij hetgeen hem de lichtpunten schenen in zijn verhaal, zijne overeenkomsten met de Camarera-Major; toen ten laatste de zonderlinge man in zijn gewoon zwaarmoedig gepeins verviel, zonder iets te antwoorden, begon ook de sainbertôt tot nadenken te komen, en moest bekennen, dat hij,
onder het kalme navertellen van hetgeen hem wedervaren was, zich verwonderen moest, hoe gemakkelijk en door welke eenvoudige woorden hij in korten tijd gebragt
| |
| |
was geworden, datgene te doen, waartoe hij, vooruit bedacht, zou gezworen hebben, nooit te zullen overgaan. Was die vrouw zoo behendig geweest, en hij zoo onnoozel? Of was het alleen zijne liefde geweest, en hare bereidwilligheid, om die te dienen, welke hem hadden overgehaald? Hij wist het zelf niet meer: maar hij wist wel, dat die vrouw een middel had geweten, om hem niets te doen weigeren, dat hij beloofd had, en dat er hem alles aan gelegen was te volbrengen. Desgelijks ook scheen de uitkomst te zijn van hetgeen de Sieur françois had overpeinsd, want hij zeide, toen hij zich ophief:
‘Hoe het zij, Graaf! gij kunt thans niet meer terug; gij moet dit zelfs niet! De opregtheid der Prinses orsini zal hier, als altijd, het best te beoordeelen zijn aan het einde. Twee waarborgen er voor onderscheide ik echter. Zij heeft u de waarheid gezegd: de dienst, die zij van u vergt, heeft zij werkelijk noodig, en zij heeft u een harer geheimen medegedeeld, een geheim, dat haar, om meer dan ééne reden, dierbaar en gewigtig is; dat zoude zij niet hebben gedaan, zoo zij voorgenomen had u teleur te stellen. Als zij uwe vriendin wil zijn, zal zij het niet ten halve wezen; hare welwillendheid is overvloedig mild in bewijzen; gij en diana kunt hare weldaden aannemen zonder schroom; daarom dien haar met ijver en met trouw, schoon met omzigtigheid, en, zoo veel het zijn kan, met opene oogen.’
Met raadgevingen en opmerkingen, aan deze ge- | |
| |
lijk; met inlichtingen, die de sainbertôt meende te kunnen vragen, en waarop hij zoo veel antwoord kreeg, als françois meende te mogen geven, zonder het geheim zijner echtgenoot te verraden, sleten zij den tijd, die hun nog overbleef; maar eindelijk herinnerde zich de Graaf de kleine beschikkingen, die hij nog te maken had, en zijne afspraak met d'erlanges, en françois dacht aan de uitnoodiging der Prinses. En daar hij niet weten kon, hoe laat hij zoude terugkeeren, noch hoe vroeg de Graaf zou moeten vertrekken, namen zij een afscheid van elkander, dat meer hartelijk, meer innig, en meer beklemd was, dan men het zou verwachten van twee mannen, die zoo zeer verscheiden waren, en alleen vereenigd door hunne teedere genegenheid voor de zachte diana.
De Sieur françois, die het niet noodig scheen te vinden, zijne tegenwoordigheid te verbloemen in het paleis Medina, klom den breeden marmertrap op, die naar de zalen van de tweede verdieping geleidde, toen de Fransche Gezant, van zijnen secretaris gevolgd, dien afdaalde. De laatste zag op hem neder, en was op het punt hem toe te spreken; dan, zich herinnerende, hoe zeer die man zich moeite had gegeven, om in eene geheimzinnige onbekendheid voort te leven, onderstelde hij, dat het onbescheidenheid konde zijn, hem aan te spreken als iemand, dien men herkent, en hij weêrhield zich; doch hij vermogt niet zich te onthouden van de nieuwsgierige vraag aan eenen der hovelingen in de benedenzaal: Wie toch de man was in zoo eenvoudige kleeding,
| |
| |
die naar boven ging met zulk een' gewissen tred, alsof hij in zijn eigen huis ware?
‘Dat scheelt voor hem ook niet heel veel,’ antwoordde de ondervraagde, die de dagen van 1704 had bijgewoond aan het Hof - en hij helderde hem op, wie françois d'aubigny moest geweest zijn voor de Camarera-Major - en toen de Ridder d'erlanges zijn' vriend de sainbertôt op zijne kamer vond, was het eerste woord, dat hij hem toeriep:
‘Ik moest te Madrid komen, om Fransche kennissen te zien! Weet gij, wien ik ontmoet heb, en nog wel in het paleis van den Koning? - Onzen geheimzinnigen gastheer, den Sieur françois!! - Of ik hem geraden had, toen ik vroeg, of hij kennis had te Madrid!’
De sainbertôt, die besloten had d'erlanges zijne geheimen niet mede te deelen, zette zulk een verwonderd gezigt, als het hem mogelijk was, en als hij gepast achtte; maar de Ridder vervolgde haastig: ‘En weet gij nu, wie hij is, onze burgerman, die kasteelen bouwt, en die leeft als een Vorst?’
‘Neen! neen!’ riep de Graaf, met eene drift, die de Ridder natuurlijk vond.
‘Welnu! het is die Monsieur d'aubigny, om wien de Abt d'estrées zijn afscheid gekregen heeft, vroeger stalmeester bij de Prinses orsini, en wat dies meer zij; gij weet wel, dezelfde, van wien wij zoo veel hebben hooren praten, zonder regt te begrijpen, toen wij als pages onze opvoeding kregen
| |
| |
aan het Hof! - Ach! ik vergeet altijd, dat gij in het leger gevormd zijt. Nu, dat is hetzelfde; het is toch d'aubigny, de Signore di amore della Signora orsina, die den Gezant en mij dezen avond niets heeft laten zien, dan eene zeer waardige, zeer ernstige, zeer diplomatisch hoffelijke Prinses des ursins! Als ik mij den Sieur françois jong voorstel, erken ik, dat zij eene Dame van smaak is. Maar nu is mij alles duidelijk geworden! U ook niet?’
‘Ja! ja! alles! alles!’ herhaalde de sainbertôt, in onbedwongene gemoedsbeweging; maar als de Sieur françois nu geen logenaar is, dan is hij een zeer ongelukkig man, en dan is het groote levensgeheim van de Prinses orsini in mijne hand!’
|
|