| |
| |
| |
[5]
De Graaf emmanuel de sainbertôt volgde den Abt alberoni in den somberen wagen met het neêrgeslagen zeildoek, een van die rijtuigen, welke nog sinds den tijd van karel II op dezelfde hoogte gebleven waren, schoon de Ambassadeurs, de voorname vreemdelingen, en vooral het hof en de aanzienlijke Franschen, reeds de weelde der koetsen in Madrid hadden ingevoerd; hij liet zich voeren langs de straten der hoofdstad, sneller dan ooit op het heetste uur van den dag, het uur der siësta; betrad het binnenplein van het paleis Medina, en liet zich den achtertrap opleiden, zonder bij dat alles eene vraag te doen, of een ander dan een onverschillig woord te spreken. Maar in welke stemming hij dit deed, is ligt te begrijpen, als men zich herinnert, met hoe vurig eene liefde, met hoe vurig een verlangen, en met hoe zoet eene hoop hij met den Sieur françois de reis naar Spanje ondernomen had; als men bedenkt, dat in dat lange tijdsverloop die liefde gerijpt was, dat verlangen gerekt en gespannen, die hoop alle trappen van menschelijke verwachtingen had doorgeleefd, en door het uitstel en door de menigvuldige aarzelingen van zijnen reisgenoot bijna wanhoop was geworden, toen deze, na een' ganschen morgen van afwezigheid, eindelijk tot hem kwam en zeide,
| |
| |
dat hij de vrouw zoude spreken, die op de beslissing van zijn lot den meesten invloed konde hebben, hem, als die vrouw, de Prinses orsini werd genoemd, en toen hij uit haren naam werd genoodigd een' onbekenden geestelijke te volgen. Had niet het geheele gedrag van den Sieur françois, hoe geheimzinnig ook, meer zijne belangstelling gewekt en zijne hoogachting, dan zijn wantrouwen, hij zoude op dat oogenblik, in plaats van blijde hoop, door vertwijfeling en argwaan zijn aangegrepen geworden. Hij zou de gansche reis voor eenen arglistigen valstrik, en dit geheimzinnig vervoeren voor de uitkomst van eenigen somberen aanslag hebben gehouden; - want die vrouw, die Prinses orsini, aan wie men hem nu zoo met ziel en ligchaam had overgegeven, was - en hij had reden te vreezen, dat de Sieur françois het wist - was zijne vijandin geworden, zonder dat hij ooit regtstreeks met haar of het hare in aanraking was geweest; hij had zich ten aanhoore van zijnen geheimzinnigen reisgenoot eenmaal uitgelaten over die vrouw op eene wijze, die genoeg was, om eene achterdochtige en onvrijzinnige heerscheres tot eene willekeurige daad van wraakneming of van politieke voorzorg uit te lokken - en die man had hem nu heengebragt naar het land, waar zulk eene daad het best uitvoerlijk was, in de stad, waar die vrouw onbepaald heerschte, en hij had hem nu als overgeleverd in hare handen. Daar was niet veel verbeelding noodig, om geheel dat somber verraad voor zich te zien, en niet veel verstand, om te weten,
| |
| |
dat hij er zich volstrekt niet tegen konde verweren. Want hoe die hand te ontkomen, die hem met zoo veel list had gezocht, nu, daar zij geweld, des noods openbaar geweld, paren kon aan de list? Het beste en zekerste middel, om ten minste aan de onzekerheid te ontkomen, was, zich moedig aan het gevaar bloot te stellen, zich niet te verzetten, dan na volkomene zekerheid van het gevaar, en met moed af te wachten, wat er gebeuren ging - doch zoo de verbeelding een oogenblik dat sombere denkbeeld kon doen opvatten, vasthouden kon hij het niet; zijn hart verbood het hem; de hartelijke handdruk, waarmede françois van hem scheidde, wischte het weg, en de ernstige waarschuwingen, de verstandige raad, dien hij hem gegeven had, hoe zich te gedragen in het mondgesprek met die vrouw; de voorzigtigheid, die hij hem predikte, om zich niet door haar te laten verschalken; de wenken, die hij hem gaf, om haar te vatten of te ontsnappen, naar den eisch van het oogenblik; zijne ernstige bede, hem geheel het gesprek over te brengen, en in niets, wat diana betrof, een bepaald besluit te nemen, zonder hem te raadplegen; zich tot geene handeling te leenen, die niet open en duidelijk werd voorgesteld, waren als zoo vele getuigen van belangstelling in zijne welvaart, van een, als het ware, gemeene zaak maken met de zijne, dat hij zich beschuldigde, wanneer eene gedachte van wantrouw hem inviel. Zoo trad hij dus niet zonder heftige gemoedsbeweging, niet zonder vele gemengde gewaarwordingen, maar toch onbeschroomd en met
| |
| |
vastheid, de vertrekken en zalen door, waar alberoni hem voorging, en die cynthia hem ontsloot, toen zij eindelijk het kabinet bereikten, waar zijne beide geleiders hem verlieten, en waar hij zich bevond in de tegenwoordigheid der Prinses orsini.
Zij ook had de algemeene rust waargenomen tot eene korte sluimering, kort zeker in vergelijking van al de werkzaamheid, waarvan deze de verpoozing moest zijn, kort zelfs in aanmerking van de weinige oogenblikken, die de Vorstin er aan had kunnen geven, toen reeds de komst van den geroepene haar stoorde. Zij zat half liggende op hare sofa, met den ronden blanken arm het hoofd steunende; door eenen korten slaap waren hare wangen meer natuurlijk rood gekleurd; maar hare oogen hadden door die zelfde oorzaak iets dofs, dat hunne gewone felheid temperde; toch sloeg zij ze wijd en eenigzins streng op, toen zij zich met eenige haast ophief, om den eerbiedigen groet van de sainbertôt te beantwoorden. Daarna ontving zij hem met die goedwillige hoogheid, welke zoo geheel de hare was, als zij wilde, en die den Graaf ernstig ontzag afdwong, terwijl hij eigenlijk wel geneigd was, en zich had voorgenomen, om haar door strakke koelheid te toonen, hoe er meer afkeer dan hoogachting in zijne ziel heerschte voor haar, schoon hij françois had beloofd iedere uitbarsting daarvan te bedwingen.
‘De Graaf emmanuel de sainbertôt,’ zeide zij, door eene waardige beweging met de regterhand
| |
| |
een einde makende aan de buigingen, die hij, volgens de toenmalige Fransche school, meer dan eens moest herhalen, en waartoe hij, zoowel als een ander, lessen genomen had bij vestris.
‘Op het bevel van Mevrouw de Prinses!
‘De Sieur françois heeft u zeker eenigzins ingelicht omtrent deze zamenkomst, Mijnheer!’
‘De Sieur françois heeft mij gezegd, dat ik zou worden toegelaten bij eene Dame, die een' grooten invloed kon hebben op de vervulling van mijn' vurigsten wensch - en dat die Dame de Prinses orsini was. De Sieur françois heeft mij gewend aan het ongewone, het geheimzinnige; anders zou mijne bevreemding zeker groot zijn, dat ik, ondanks mijnen rang, door zulk een' bemiddelaar en langs dezen weg bij de Camarera-Major van het paleis Medina word ten gehoore geroepen.’
‘Gij zijt fier, Mijnheer de Graaf! maar ik mag dat in een' jongen Edelman! De fierheid behoedt voor menige ondeugd; dan zeker heeft mijn vertrouwde, die u hierheen geleidde, u verdere ophelderingen gegeven?’
‘Die geestelijke zou uw vertrouwde niet zijn, Mevrouw de Prinses! zoo hij zich aan zulk een pligtverzuim kon schuldig maken, zelfs al had ik de zwakheid gehad hem te ondervragen.’
‘Gij hebt hem dus zijne trouw niet moeijelijk gemaakt,’ hernam orsini met een' glimlach en met een verhelderd gelaat. ‘Maar gij vergeeft mij mijne vragen op dit punt; ik wenschte boven alles te weten, of ik in u een schrander en voorzigtig jong- | |
| |
man te zien heb. Neem een' stoel: ons onderhoud kan niet kort zijn; wij hebben veel af te spreken, en wij moeten elkander leeren kennen; dat gaat niet in weinige oogenblikken.’
Toen de Graaf gehoorzaamd had, begon zij met eene soort van gulle gemeenzaamheid:
‘Het is zonderling, dat ik, die u eene vreemde ben, tweemaal word geroepen ter beslissing in de zaken van uw hart..... dat ik voor de tweede maal invloed zal oefenen op uwe liefde; den eersten keer zeker niet te uwen voordeele, ditmaal, zoo ik hope, met meerder goede uitkomst. Den eersten keer ook.....’ Doch de sainbertôt viel ras in met eene mengeling van verlegenheid en bitterheid:
‘o! Ik smeek u, Mevrouw! u dit nu niet te herinneren, en ik..... Ik heb noodig te vergeten....’
‘Toch is die herinnering noodig; zeker niet voor u, als gij in de vrouw, die over de hand van een jong meisje beschikken zal, de strenge beoordeelaarster eener avontuurlijke liefde vreest - zeker niet voor u, als uw hart noodig heeft te vergeten, om der nieuwe liefde geen onregt te doen.....’
‘Neen, Mevrouw! neen,’ riep de sainbertôt levendig; ‘wat zou mijne liefde voor diana zijn, zoo die bezwijken kon op zoo ligte proef?’
‘Die is dan wel ernstig, wel diep!’
‘Zoo ernstig, zoo waar, als mijn geloof aan God!’ hernam de jongman plegtig, en toen zij hem met twee verwonderde oogen aanzag, vervolgde hij:
| |
| |
‘Ja, Mevrouw! dit is een woord, dat niet meer in den mond der jonge lieden van mijnen tijd wordt gehoord, vooral niet luid uitgesproken, en toch, ik durf het zeggen bij u, en ik zou het luid herhalen, overal, waar het kon noodig zijn.....’
‘Met zulke gevoelens is het vreemd, dat gij geene fortuin hebt gemaakt aan het tegenwoordige Fransche Hof. Maar wij spraken van uwen minnehandel met de Prinses farnese,’ vervolgde zij met eenen ligten sarcastischen glimlach, ‘en hoezeer het u pijnlijk schijnt, ik moet daarop terugkomen, omdat het eene van de redenen is, waarom ik u spreken moest.’
‘Als het zijn moet, Mevrouw de Prinses!’ hernam de Graaf, met eene poging op zich zelven, om bedaard te blijven; ‘maar ik had in dit onderhoud aan niets willen denken dan aan de groote en belangwekkende vrouw, die Spanje bestuurt, en die mijne beschermster moest worden; niet aan de verschrikkelijke Camarera-Major, die een' schoonen droom verstoorde.’
‘Een' romanesken, Mijnheer! zoo als er sedert de dagen van tasso nog niet weder was gedroomd.’
‘En die, gestoord, de teedere jeugd vergalde van eene arme jonkvrouw, die geen minder medelijden verdiende, omdat zij Vorstin was.’
‘En wie men daarvoor nu de werkelijkheid aanbiedt van een' troon.’
‘Mevrouw de Prinses! men vergoedt niet het geluk der liefde met een' troon.’
‘Jonge man! er is een leeftijd, waarop men het
| |
| |
geluk der liefde koopt tot elken prijs; er is een andere, waarin men begrijpt, dat het te duur was. Geloof mijne levenservaring: als de oogen eens regt goed geopend zijn, is men dankbaar voor het opwekken uit zulke droomerijen.’
‘Ik kan zelfs reeds die les trekken uit de mijne,’ hernam de sainbertôt; ‘ik ben nooit een dweeper geweest, en ik ben nu zes en twintig jaar. Maar de Prinses elisabeth had de verzachting der liefde noodig, om haar hard lot dragelijk te maken; ik wist dat, en daarom had ik voor haar verschooning gewenscht, want waarlijk, hetgeen mij het eerst tot haar trok, was medelijden!’
‘Dat zeide lauzan in der tijd van Mademoiselle; dat zeggen meer cavaliers..... Doch neen,’ hernam orsini ernstig; ‘ik geloof, dat gij geen fat zijt, Graaf! en juist daarom is het, dat ik u niet verschoonen kan van op een onderwerp terug te komen, dat u smartelijk schijnt aan te doen. Het spreekt van zelf, dat ik niet indringen wil in de geheimen eener liefde, die u heilig moet zijn, zelfs al hebt gij die overwonnen of niet gedeeld met geheel uw hart - en waarvan mij buitendien de bijzonderheden bekend zijn.....’
‘U bekend, Mevrouw?’
‘Ja zeker, gij vergeet dan, dat de overledene Koningin van Spanje eene Hertogin van Savoije was, en dat deze nooit een' brief heeft ontvangen, dien ik niet heb gelezen, noch er een' geschreven, dien ik niet in de pen gaf!’
‘En de arme elisabeth was dus verraden, ter- | |
| |
wijl zij zich mededeelde aan eene vriendin, aan eene verwante?’
‘Verraden! ja, als ik de vrouw ware, om de geschiedenis van het hart eener jeugdige Prinses te gebruiken als een wapen tegen de jonge vrouw; ik had haar niet tot Koningin van Spanje gekozen, zoo ik op dit voornemen dacht; maar mijn belang is het, de Koningin van Spanje wèl te kennen, in al de schakeringen van hare luim, in al de bijzonderheden van haar karakter, in al de zwakheid of de sterkte van haren geest. Afgaande op hare brieven, op de omstandigheden, waarin zij geplaatst was, en op de mededeelingen van berigtgevers, wel vertrouwd, zoo ik meende, zag ik in haar eene jonge Vorstin, geschikt voor den troon van Spanje, geschikt tot gemalin van onzen goeden, zachtaardigen Koning - het verbond, dat haar tot beide maakt, is op het punt van te worden gesloten - daar verwittigt mij eene persone, die mij niet zoude willen misleiden, dat men zich vergist heeft in elisabeth farnese; dat zij al de ondeugden en al de hartstogten van het Huis parma in zich besluit, en zal ontwikkelen, zoodra zij in vrijheid is - dat..... met één woord, dat zij het tegendeel is van hetgeen wij hier wachten en wenschen. Van u wil ik hierin de waarheid weten; gij zijt het, die haar kent; bij de liefde dus, die gij der jonge diana toedraagt, bij de vervulling van uwen wensch, om haar echtgenoot te worden, zeg mij hierin de geheele, de volmaakte waarheid; gij begrijpt, dat ik u die afvraag om geen klein belang.’
| |
| |
‘Al had ik er minder belang bij, om u te verpligten, ik zou u die waarheid kunnen zeggen zonder schroom of terughouding. Ik heb Prinses elisabeth gekend als een vijftienjarig kind, dat, verdrukt en gekweld, zich met onstuimigen hartstogt vastklemde aan den arm, die haar een' steun beloofde, hoe zwak een' steun dan ook; als de verstootene, die, hijgende naar liefde, en omringd van kouden argwaan en lastigen dwang, met innige dankbaarheid het oog ontmoette, dat met teederheid op haar zag, waarop zij het hare met vertrouwen kon vestigen. Ik heb haar gezien, nedergebogen onder de hand van eenen oom, die haar stiefvader was geworden, en voor wien zij zoo sidderde, dat hij haar met één' blik het gebruik harer spraak kon ontnemen. Altijd in doodsangst voor bespieding harer daden, verkeerde uitlegging harer woorden, sloot zij hare gewaarwordingen in zich zelve op, en ik twijfel zeer, of iemand buiten mij genoeg in haar vertrouwen heeft gedeeld, om met zekerheid haar karakter te kunnen bepalen. Zij was beschroomd, tot zelfs met mij, die uit pligt en uit liefde zijne plaats nam aan hare voeten, en hare beschroomdheid vooral is de oorzaak, dat zij altijd is miskend geworden. Hare groote bedeesdheid en de strengheid, waarmede men haar bejegende, maakten haar stroef, en men noemde haar stuursch en norsch; hare vrees om te mishagen gaf haar eene linkschheid, die men toeschreef aan gebrek van toon; zij bewoog zich nooit in het openbaar zonder eenige onrust, die haar eene stijfheid gaf, die voor gebrek
| |
| |
aan manieren moest gehouden worden. Een aangeboren wantrouwen in zich zelve, door onophoudelijke achteruitzetting tot zelfmiskenning verergerd, maakte haar belagchelijk, uit groote vrees van bespot te worden, zoo vaak zij zich slechts in den gewonen hofcirkel vertoonen moest. Hare deugden waren niet verder ontwikkeld, dan zij het onder den druk van dezen toestand konden worden; maar zij bezat, of scheen althans te bezitten, alle goede hoedanigheden eener lijdende. Geduld, demoed, eene zekere vastheid in het lijden, voorzigtigheid, de kracht om hare klagten te smoren, stilzwijgendheid, en de vroomheid, dien grootsten steun der zwakken. Of zij de deugd der opregtheid onder de haren telde, heb ik reden te betwijfelen, daar noch hare opvoeding, noch het voorbeeld van haar geslacht, haar die heeft kunnen prediken. Ziedaar, Mevrouw de Prinses! elisabeth farnese, zoo als zij zich aan mij vertoonde, voorgesteld naar mijn beste geweten en met de meeste openhartigheid. Wat de tijd in eene opgroeijende jonkvrouw mag vervormd hebben, en hoe die ziel onder de krenkingen zich heeft ontwikkeld; - of het karakter zich ontaard heeft, en het hart zich verbitterd onder de verdrukking, dan of de hoop op de nabijheid eener betere toekomst weldadig heeft gewerkt, en het ijs als ontdooid moge hebben, of wel, verkropte wrok en stille trots slechts het oogenblik hebben afgewacht, om zich te wreken en schadeloos te stellen, dat alles weet ik niet, kan niemand weten, en zullen alleen de
| |
| |
tijd en de gebeurtenissen van den tijd moeten leeren.’
De Camarera-Major had met ingespannen aandacht toegeluisterd, en men kon het haar aanzien, dat zij tegelijk al de kansen berekende, die zulk een wezen haar overliet, om te beheerschen, of zich bedacht op de wijze, hoe zij daartegenover zou te handelen hebben. Op het laatste echter trok zij de wenkbraauwen zamen, en scheen door eene plotselinge somberheid overvallen te worden, die zij echter afweerde, door tot de sainbertôt te zeggen:
‘Gij geeft mij daar eene karakterschets op de wijze van Mijnheer de st. simon, Graaf! en ik ben u zeer dankbaar voor die uitvoerigheid;’ toen bedacht zij zich eene wijle, en vervolgde daarop: ‘Denkt gij, dat Prinses elisabeth zal kunnen weten, dat ik het was, die uwe terugroeping bewerkte?’
De sainbertôt zag haar aan; een donkere blos vloog hem over het gelaat; hij was als verbijsterd door de vermetelheid zelve van die herinnering dezer vrouw; maar de kalme losheid, waarmede zij de vraag deed, als betrof het noch eene daad van haar, noch eene diepe krenking voor hem, dwong hem ook, de bitterheid, die in hem oprees, te vermommen; zoo antwoordde hij met een' zweem van trotsche verdrietelijkheid:
‘Men heeft zich immers zoo veel moeite gegeven, om dit te verbergen; men heeft haar immers tot de overtuiging gebragt, dat mijne afreize willekeu- | |
| |
rig was, dat...... Mevrouw! Mevrouw! gij zijt groot en schrander, ik wacht eene weldaad van uwe hand..... maar of gij wijs doet, dezen verstompten angel op nieuw aan te scherpen, kan mijn opgeruide geest nu niet vatten.’
‘Ik ben eene stoute heelmeesteres, mijn beste Graaf! ik wil den angel uitrukken, opdat hij niet wegschuile in het vleesch, en zich niet te eenigen tijd zou laten terugvinden. Dit alles moet tusschen ons erkend en vergeven zijn, eer wij verder gaan. - ‘Met opregter harte vergeven, Graaf!’ zeide zij met die vleijende stem en oogen, die zelden waren wederstaan geworden door hen, voor wie de betoovering nieuw was, en zij stak hem hare hand toe; hij stond op, om haar de zijne te reiken, want het zou hem niet mogelijk zijn geweest het tegendeel te doen. Aldus hand in hand, zag zij hem lang en met kennelijk welgevallen in de oogen; hij wist niet regt, waarom hij de zijnen nedersloeg; het was geen eerbied voor de hooge Vorstin, want zij scheen dat niet op dit oogenblik; het was niet geheel hoogachting voor de groote vrouw, want deze had hij kunnen haten, en er was veeleer iets ootmoedigs in haren blik, dat hem deze vergeten deed; het was..... eene onverklaarbare betoovering, waarin zij hem minuten lang als geboeid hield, en het was nog iets; - zonder te begrijpen, waarin het liggen kon, zonder een' trek, of eene tint, of de kleur van oogen of haar te kunnen vergelijken, was er iets in dat gelaat, dat hem diana herinnerde; diana, die in zijne ziel zoo eenvoudig, zoo on- | |
| |
gekunsteld dáár stond, en die hij terugvond, met de hoogste verrassing, in de meest gekunstelde vrouw, op het oogenblik, dat zij zeker tooneelspeelster was. Toen de Prinses ten laatste de hand van den jongen Graaf losliet, bleef zij hem bij haren leunstoel terughouden, en hield hem als het ware onder de betoovering van haren blik, terwijl zij hervatte: ‘Doch laat ons toch eindelijk over uwe zaken spreken. Gij bemint de schoone dochter van Mijnheer françois dan wel met hartstogt - dat zij u eene jonge Prinses (en die men bekoorlijk noemt) doet vergeten?’
‘Mejuffer diana is niet schoon, Mevrouw! maar zij bezit die onbeschrijfbare bevalligheid, die de schoonheid vergoedt, waar zij niet is, en die de schoonheid versiert, waar zij is, en die de vrouw op geenen leeftijd verliest. - Mevrouw de Prinses! zoo ik zulk eene vergelijking mag wagen, ontneem u zelve die schitterende oogen; denk u dat prachtige haar weg; ontsier uwe tint door de voren eener hatelijke ziekte, en glimlach dan, als gij het deedt op dezen oogenblik, en spreek, zoo als gij het somwijlen wilt, met uwe ziel, dan hebt gij de bekoorlijkheden, die mij in diana hebben getroffen - maar hoe zal ik u een denkbeeld geven van de geheel eigenaardige aantrekkelijkheid harer wijze van zijn, de oorspronkelijke wendingen van haren geest? De..... maar ik ga u vervelen.....’ sprak hij, ziende dat de glimlach en de gemakkelijke losheid, die bij zijne eerste woorden het gelaat zijner hoordster verhelderden, nu hadden plaats gemaakt voor iets straks
| |
| |
en koels, dat hij voor onverschilligheid hield, doch dat inderdaad verlegenheid was, bij zijne al te fijne opmerking. Toch was zij de vrouw niet, om zich door zulk eene gewaarwording langer dan een' oogwenk te laten beheerschen, of wel, er leefde een zachter vrouwelijker gevoel voor eene wijle in haar op, en zij sprak met zachten ernst:
‘Neen, ga voort! ik stel genoeg belang in Mijnheer françois, om van zijne dochter te hooren spreken, met genoegen, ten minste door den Graaf de sainbertôt!’
‘Mag ik u dan nog zeggen, hoe zij eene volmaakte zuiverheid van hart bezit, bij eene fijne beschaving van verstand, en een helder oordeel, dat zich vrij heeft ontwikkeld; hoe men in haar de onschuld van een kind vereenigd ziet met deszelfs vrijmoedigheid; hoe men haar de opregtheid tot een' pligt heeft gemaakt, dien zij oefent als eene gewoonte, zoo als andere menschen de veinzerij. Hoe zij het demoedig overgeven van den wil der zachte vrouw, weet overeen te brengen met de wijsgeerige berusting in het onvermijdelijke van den verstandigen man. Ziedaar, Mevrouw de Prinses! een weinig van hare goede hoedanigheden in de haast opgeteld; ziedaar wat maakt, dat men om haar bekoorlijke vorstinnen vergeten zou, zelfs al had men die met hartstogt bemind; ziedaar ook, waarom diana mij geen' hartstogt heeft ingeboezemd, in de gewone beteekenis van dit woord, maar eene oneindige liefde, die zich grondt op achting, en die meer onvergankelijk is dan eenige hartstogt het zijn kan.’
| |
| |
De Prinses orsini was in eene sterke gemoedsbeweging. - ‘Dat meisje moet een onwaardeerbare schat zijn voor een' echtgenoot - voor een'...... vader,’ zeide zij. - ‘Zulk een wezen, met zulke oorspronkelijke deugden en zeldzame gaven tot behagen, moet een' treffenden indruk te weeg brengen in eenen hofcirkel; zou ongehoorde overwinningen maken aan een Hof, bij voorbeeld te Versailles.....’
‘Neen, Mevrouw! neen! voor haar is niets zoo zeer noodzakelijk, niets zoo raadzaam, als volstrekte afzondering van alles, wat de hooge zamenleving uitmaakt!’ riep de sainbertôt met eenigen schrik. ‘Zeker, zij zoude er worden opgemerkt, maar te veel, maar tot hare schade, maar tot haar ongeluk, maar tot de beschaming van wie er haar plaatste. Mijnheer françois is een man van zonderlinge denkbeelden; hij heeft zijner dochter juist de opvoeding gegeven, om in een' kleinen kring, in een eigen huis, enkel onder vrienden en welwillenden, gelukkig te zijn en gelukkigen te maken; - doch hij heeft vergeten haar te vormen voor de maatschappij, voor de eischen der zamenleving; hij heeft alle deugden in haar weten aan te kweeken, maar vergeten, haar de kleine ondeugden te leeren oefenen, die het menschen in de hoogere kringen mogelijk maakt, met elkander zamen te zijn. Zij zou de prooi zijn van vijanden en de speelbal van vrienden.’
‘Ja....., ja!’ hernam de Prinses; ‘Mijnheer françois is een man van hersenschimmen; het is ge- | |
| |
lukkig, dat ik in zijne plaats aan de werkelijkheid denk.’
‘Deze ook viel toch genoeg onder de berekening van Mijnheer françois, om hem gunstig te neigen tot mijn aanzoek om de hand zijner dochter, juist op den grond, dien ik Uwer Excellentie voordroeg. Ik heb mij teruggetrokken op mijn landgoed, en wensch dáár mijne toekomstige gade te omringen met al, wat haar het leven lief en gelukkig kan maken, en tegelijk van haar te weren alles, wat haar zou kunnen schadelijk zijn, hare zachte ziel krenken en misvormen, of haar blootgeven aan onrust en smarte. En het is daarom, Mevrouw de Prinses! dat ik mij met eenige vrijmoedigheid, en welligt met eenig regt, durf aanbieden als haren gemaal, ook aan u, aan wie Mijnheer françois een deel van zijn vaderlijk regt schijnt te hebben afgestaan.’
‘En dat verwondert u veel?’
‘Ik heb het regt niet, om te oordeelen over uwe aanspraken daarop; slechts is het niet vreemd, dat de vrouw, die zoo vele hoogere belangen beslecht in Spanje en in Europa, ook geraadpleegd en gehoorzaamd wordt in het kleinere door de bijzondere personen, die de eere hebben met haar in verbindtenis te zijn.’
‘Uwe gissing is niet ver van de waarheid. Mijnheer françois is mijn intendant op Chante-Loup en over al mijne bezittingen in Frankrijk; een geheim, dat ik u mededeel, en waarover ik van uwe eer het stilzwijgen vorder. Maar hij is ook mijn vertrouwde vriend, en ik ben naauw genoeg met
| |
| |
zijne echtgenoot verwant, om het regt te hebben over de hand harer dochter te beschikken, gelijk ik het ben, die voor hare toekomst zal zorgen. Voor het oogenblik zal ik u verzoeken geene nadere ophelderingen te vragen omtrent zekere betreurenswaardige omstandigheden in hare familie, die Mijnheer françois noodzaken, over zich en de zijnen dat geheimzinnige te laten rusten, dat ligt een' Edelman.....’
‘o Mevrouw! ik heb over dit punt heengezien;’ viel de sainbertôt in met haast.
‘Gij hebt wèl gedaan, Mijnheer! en om u te bewijzen, dat gij het doen kunt met gerustheid, wil ik u zeggen, wien gij tot medeminnaar hebt.’
De sainbertôt verbleekte, terwijl hij zich boog, om tot voortgaan uit te noodigen.
‘Mijnheer den Graaf de châlais, mijn' neef, die haar niet kent, maar dien ik had gekozen, voordat ik van uwe wenschen was ingelicht. Gij zoudt diana huwen uit liefde - maar toch zal het u niet onverschillig zijn te weten, dat Mijnheer françois zeer rijk is, en dat ik bij mijn afsterven haar een deel zal geven van mijne bezittingen in Frankrijk, en zoo veel van mijn vermogen, als ik kan afstaan, zonder mijnen neven onregt te doen. Wat mijn invloed zoude kunnen uitwerken voor haren echtgenoot, zoo die, hetzij hier, of in Frankrijk, of elders aanspraak maakte op rang of werkzaamheid, zal ik u niet opnoemen, daar ik in u weinig eerzucht onderstellen moet; of zou ik mij bedrogen hebben?’
| |
| |
‘Mevrouw de Prinses heeft gelijk! doch mag ik hopen, dat die optelling van de voordeelen dezer verbindtenis leiden zal tot eene toestemming.....?’
‘Zij dient om u, zoo het zijn kan, nog meerder lust te geven, die te verkrijgen; zij dient, om u zoo veel mogelijk te doen inzien, dat gij niets zoudt opofferen, opdat gij des te meer bereid zoudt zijn eenig offer te brengen.....’
‘Welk offer is er noodig, Mevrouw?’
‘Dat van uwe onafhankelijkheid voor eenen korten tijd; gij moet u in mijne dienst begeven.’
‘Mevrouw.....’
‘Ja Graaf! om opregt te zijn, ik had mijn' neef de châlais de hand van het meisje geschonken om niet - u wil ik die laten verdienen; gij staat mij niet zoo na als hij; gij verdringt in mijn gevoelen een' bloedverwant, wien ik eene goede partij had toegedacht; gij begrijpt.....’
‘Dat ik uwe genegenheid winnen moet, dat is niet meer dan billijk, en wie ware ik, zoo ik niet daartoe bereid was, schoon ik erkennen moet, dat ik niet zonder zwakheid ben op het punt mijner vrijheid, en niet zonder vooroordeelen op dat van vorstendienst, vooral sinds mijne laatste zending aan het Savooische Hof,’ sprak hij met eene beteekenis, die orsini had moeten doen kleuren, zoo zij niet de vrouw ware, die van haar gelaat meesteresse kon zijn, als zij het noodig vond.
‘Ik hoop toch niet, dat uwe vooroordeelen sterker zullen zijn, dan uwe liefde,’ zeide zij met die stem, welke hij vroeger geprezen had.
| |
| |
‘Ik zal voor de laatste alles ter zijde zetten, wat ik mag,’ antwoordde hij met meer zachtheid dan hij zelf had gewenscht.
‘Dan zijn wij het eens,’ hernam zij; ‘te meer, daar het geene vorstendienst is, waartoe ik u oproep, maar slechts eene dienst, die ik u verzoeken wilde mij te bewijzen.’
En haar vleijende blik scheen hem te willen doen vergeten, dat juist zij het was, wier onmeêdoogende kuiperij hem van vorstendienst had afkeerig gemaakt.
En het was, of hij het zelf vergat, toen hij antwoordde:
‘Spreek slechts, Mevrouw! heb ik niet toegestemd?’
‘Gij ziet mij aarzelen,’ hernam zij, terwijl zij de oogen nedersloeg, en door de donkere pinkers henen de uitwerking bespiedde van hare woorden op hem; ‘want de dienst, die ik van u vragen moet, brengt u juist terug aan het Hof van Turin, en onder de oogen zelve, die gij het meest wenschen moet te vermijden.’
‘Vergiffenis, Mevrouw! schoon het Hof van Hertog victor amadeus de laatste plaats der wereld is, werwaarts ik mij begeven zou uit vrijen wil, ben ik er mij geene daad bewust, die mij verpligten zou iemands blik te ontwijken, en allerminst dien van de Prinses elisabeth.’
Dit antwoord moest der Camarera-Major voldoen, die had opgemerkt, dat de Graaf zich eerder liet prikkelen door tegenspraak, dan wegslepen door vleijerij; ook hernam zij:
| |
| |
‘Maar de jonge Vorstin kan wrok bewaard hebben in hare ziel over wat zij houden moest voor wispelturigheid van uwe zijde.’
‘Meent dan Mevrouw de Prinses, dat een enkel woord van opheldering niet genoeg zoude zijn, om mijne vergiffenis te verkrijgen?’
‘Maar ik zoude worden opgeofferd bij die ophelderingen,’ hernam orsini lagchende.
‘Mevrouw! en ik zou dáár zijn in uwe dienst?’
‘Neen, ik weet, dat ik gerust kan wezen; maar zou diana winnen bij dezen vrede?’
‘Zeker niets verliezen, Prinses! ik zal weten mijn' pligt te doen, zonder zwakheid. Omdat ik de jonge elisabeth van Parma heb aangebeden, terwijl ik haar troostte, zal ik eenen last kunnen op mij nemen aan de toekomstige Koningin van Spanje.’
‘De Hertog zal zich verwonderen en ergeren, dat ik juist u heb gekozen; maar hij zal noch den moed hebben, noch de opregtheid, om het u te toonen. Daarbij bestaat uwe geheele zending voor het oogenblik slechts in het overhandigen van eenen brief aan elisabeth. Mijn laatste aan de Prinses werd niet beantwoord; ik verdenk hierbij minder hare stemming tegen mij, dan kabalen van de haar omringende personen, of wel de ontrouw van mijne lasthebbers. Uwe eer en het belang, dat gij hebben zult bij de uitkomst, waarborgen mij de uwe; uwe schranderheid en hare goede gezindheid zullen u magt geven over de eerste, en wat ik van geen' ander' zou kunnen vragen; gij zult mij den indruk mededeelen, dien mijn schrijven heeft ge- | |
| |
maakt; de gevoelens toetsen, die zij hebben kan voor mij, en haar antwoord overzenden, hetzij ze dat schriftelijk geeft, hetzij gij het uit haren mond moet ontvangen. Is deze dienst te zwaar en te groot voor de belooning, die u wacht, en die van de juiste uitvoering mijner bevelen afhankelijk is?’
‘o! Er zijn meer zwarigheden in de uitvoering van deze zaak, dan uwe verbeelding zich op dit oogenblik voorstelt, Mevrouw! maar ik zou grooteren trotseren, ter liefde van het loon, dat gij er op zet. Alleen twee vragen. Zal de Graaf de châlais de gelukkige zijn, zoo ik niet slaag?’
De Camarera-Major bedacht zich eene wijle.
‘Ik heb u gesproken van eene belooning, die verdiend moest worden, Mijnheer de Graaf!’
‘Ik versta u, Mevrouw de Prinses! en nu weet ik, dat ik slagen moet of sterven,’ hernam hij met vastheid; ‘er is nog eene vraag, op welker beantwoording ik aandringen moet. Wat zal er gebeuren, zoo uwe voorkomendheid niet naar uwen wensch beantwoord werd?’
‘Wat er gebeuren zal, Mijnheer de Graaf! geef mij de magt, de toekomstige gebeurtenissen één' dag vooruit te zien, en ik beheersch de wereld. Of bedoelt gij, wat ik zal doen? weet ik het zelve? mijn voornemen kan natuurlijk geen ander zijn, dan het kwade te voorkomen; maar hoe..... daartoe wacht ik eene ingeving van het oogenblik.’
‘Gij, Mevrouw?’ sprak hij ongeloovig, ‘o! Ik smeek u, wees nog weder zoo goed en zoo opregt, als gij het geweest zijt in geheel dit onderhoud, en
| |
| |
zeg mij, wordt elisabeth Koningin van Spanje, zelfs als het blijken mogt, dat zij u niet genegen is?’
‘Kan ik het nog verhinderen, zelfs al wilde ik den haat van drie Mogendheden daarvoor trotseren? En meent gij dan waarlijk, dat ik den haat van een jong onervaren kind zoude vreezen voor mijnen invloed, als het de vraag wordt van eene worsteling? - maar juist die wilde ik niet. Juist daarom zend ik u, om die te voorkomen. Win de jonge Vorstin voor mij, zoo zij mij nog niet toebehoort, wie kan dat beter dan gij, die de wegen kent tot haar hart? Ik leefde met de vorige Koningin in de eenstemmigheid der vriendschap, die ik wil terugvinden in de jeugdige, die mij door dankbaarheid kan verknocht zijn. Begrijpt gij, Mijnheer de Graaf! en begrijpt gij nu ook, dat ik met u meer opregt ben, dan ik het tegen anderen de gewoonte heb, omdat ik ook in u den moed der opregtheid heb gevonden en der tegenspraak, en omdat ik weet, dat gij volbrengen zult, wat gij hebt aangenomen? Uwe goede diensten bij de Savooische bruid kunt gij mij dus toezeggen?’
‘Met geheel mijn hart, Mevrouw de Prinses! en wie zegt ons zelfs, dat zij noodig zullen zijn?’
‘Opdat wij het spoedig weten, bid ik u, uw vertrek te verhaasten, zoo veel het mogelijk is; - wanneer zoudt gij kunnen gaan?’
‘De Sieur françois zal mij zeker nu ontslaan. Ik ben reeds reizende; ik kan vertrekken, al ware het op dit oogenblik.’
| |
| |
‘Dus nog dezen nacht.’
‘Tot uwe bevelen, Mevrouw!’
‘De Abt alberoni, dien gij reeds kent, zal u een' brief brengen met alles, wat u de reis kan bespoedigen en de verschijning aan het hof gemakkelijk zal maken. Alle posterijen tot aan de grenzen zullen u ter dienste staan. Nog iets; het kon noodig zijn, dat ik u met eene depêche voor den Hertog zelven belast, die gij echter niet zult overhandigen, dan na een nader bevel.’
‘Het is wel, Mevrouw! Heb ik intusschen het regt aan diana te schrijven?’
‘Het is aan Mijnheer françois en niet aan mij te beslissen, wat hij hierin raadzaam acht voor zijn kind.’
‘Ik hoop dat van hem te verkrijgen.’
‘Ik wil trachten zijne strengheid te verbidden; - herinner hem in mijnen naam, dat wij nog zaken hebben af te doen, en dat ik dezen avond een uur van vrijheid hoop te hebben, na het ter ruste gaan des Konings. En nu, Mijnheer de Graaf! wij scheiden, hoop ik, voldaan over elkander?’
‘Ik erken, Mevrouw! dat ik dezen ochtend niet had gewacht, met de merkwaardigste vrouw van Europa een mondgesprek te hebben; ik erken tegelijk, dat ik zulk eene eere naauwelijks had gewenscht, en er vooruit tegen gehuiverd heb; maar ik erken ook, dat zelfs, zoo ik vurig naar die gunst had verlangd, hare uitkomst naauwelijks meer bevredigend kon geweest zijn voor mij, dan zij nu is, en dat het mij gelukkig zou maken te weten,
| |
| |
dat zij mij niet alle achting ontzegt, zelfs dan niet, als ik nu moet bekennen, dat ik eenen tegenzin heb afgelegd in dit uur!’
‘Goede sainbertôt!’ zeide zij met eene houding, en een' blik, die volmaakt berekend waren, om eenen diepen en zachten indruk te geven; ‘dat zal u leeren, beter uwe eigene ondervinding te vertrouwen, dan hofcancans en volkspraatjes!’
En toen zij hem vertrekken liet, nadat hij haar de hand had gekust, was hij in eene soort van bedwelming, die het hem niet mogelijk maakte, zich juist, zich met kalm oordeel te herinneren alles, wat er tot hem gezegd was, en wat hij had geantwoord; - slechts wist hij, dat hij verrukt was van de Prinses orsini, en dat deze hem vertrouwde en met hem was ingenomen.
|
|