De l'hôpital was noch lomp, noch opzettelijk zonderling, noch zóó zeer een natuurmensch, of hij vond het raadzaam, die aanwijzing te volgen.
De Baron de breteuil was bij weinigen onbekend. Julius vermoedde in hem een' beschermer. Een bittere glimlach plooide zich om zijnen mond. ‘Nogmaals eene proef genomen!’ sprak hij, toen hij in des Barons kabinet werd binnen geleid.
De aanzienlijke man ontving hem met die welwillende beleefdheid, waarvan sommige Grooten zóó zeer den tact hebben, en die bij hen opregte hartelijkheid bijna vergoedt.
De Baron had het zakboekje van julius ingezien. Hij had, in zijne los daarheen geworpene zinsneden, de vrije uitstorting van een overkropt gemoed, en bovenal den man van talent, herkend. Hij had, met zijne vlugge bevatting, verdienste, zielenadel, miskenning, teleurstelling, behoefte gevonden in die pijnlijke klagten, in die onzamenhangende plannen, in die brandende satyres. Hij had den man willen kennen, die zoo onbekend was, bij het bezit van zoo vele bouwstoffen tot verheffing. En dát was het, wat hij julius zeide.
De jonkman antwoordde met vertrouwelijkheid:
‘Mijne geschiedenis is als die van vele anderen. Brave ouders, die hun klein vermogen hebben uitgeput, om mijne studiën goed te maken. Een vader, die sterft, en niets nalaat dan eene blinde moeder, die verpleging behoeft, en eene onmondige zuster, die weinig kans op een huwelijk heeft. Vlijtige studiën, want de arme studeert altijd vlijtig. Eindelijk, mijne wetenschap meester, zet ik mij neder vol moed en vol verwachting, in mijne