Raymond de schrijnwerker
(1880)–A.L.G. Bosboom-Toussaint– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |
[pagina 247]
| |
Op Mercoeur in December 1814. | |
Het huisvertrek, eene kamer door de vorige bewoners naar den modernen stijl ingerigt, met groote breede ramen en groote ruiten, die het uitzigt geven op het Park. De meubels in den stijven, weinig sierlijken vorm van 't begin der 19e eeuw, een ruime haard waar een vrolijk vuurtje brandt van groote blokken hout. Het is nog vroeg in den morgen. Gabrielle in een ochtendgewaad zit voor de ontbijttafel en zet thee.
raymond
(steekt even het hoofd door de half geopende deur. Hij heeft een bonte muts op en een mantel om.)
Nog alleen, Gabrielle! de Markies nog niet binnen? Dat tref ik.
gabrielle.
Oom heeft laten zeggen, dat hij zijne koffie op zijne kamer zal gebruiken.
raymond
(terugtredende).
Dan ga ik gauw mijn besneeuwden mantel afwerpen en ik kom bij u. (Een oogenblik daarna komt hij binnen in een kort duffelsch jacquet, een blauw zijden das losjes omgeknoopt onder een omgeslagen hemdsboord) .
raymond.
Goeden morgen, Gabrielle, mag ik mij nu zóo aan u vertoonen? Ik heb mij wat op mijn gemak gezet na mijne forsche wandeling (hij keert den rug naar het vuur) . Het was goed kond buiten! en de sneeuw sneed mij in 't gezigt dat het een lust was, maar des te prettiger en gezelliger vind ik het nu hier!
gabrielle.
Zòo zamen is het huisselijk en voelt men zich ongedwongen, dat vind ik ook; om mij hebt gij u niet te kleeden, ik heb geen zwak op een stijven das, en dat jagtbuis.... | |
[pagina 248]
| |
raymond.
Een Engelsch model, zoo gemakkelijk voor wandelen of paardrijden, maar waarmee ik mijn vader liefst niet onder de oogen zou komen op dit uur.
gabrielle.
La Broche heeft mij gezegd dat de Markies zijn rentmeester wachtte, en als mijnheer Benoît er is duurt het altijd lang.
raymond.
Zoo'n rustig morgenuur met u, dat maakt den dag goed. (hij zet zich tegenover haar) Anders vervelend genoeg, wij eten niet op Mercoeur! De Markies heeft eene uitnoodiging aangenomen bij den ouden Hertog de Levis, gij kunt nagaan hoe vermakelijk dat zijn zal, de gansche kliek van de haute émigration zeker, douairières, in wier bijzijn men zich niet bewegen mag, dan volgens de regelen der étiquette; ik heb mij voorgenomen geen mond open te doen, om zeker te zijn dat ik mij niet verpraat, (met bitterheid) Mijn Vader houdt mij bij zulke gelegenheden altijd in 't oog, zoo als de dierentemmer zijn leeuw, uit vrees dat de aard van 't beest voor den dag zal komen! of dat ik gezegden uit de Nain Jaune en le Masque de fer zal aanhalen!
gabrielle.
Kom, Raymond, zet u dat alles nu maar niet vooruit in 't hoofd... vertel mij liever waar gij zoo in de vroegte gewandeld hebt?
raymond.
Nu de Markies er niet bij is kan ik het u vertellen. Ik ben naar Meudon geweest om een ongelukkig gezin uit den nood te redden. De huisvader had zich aan mij gewend door tusschenkomst van Denise, daar de Markies hem zijne hulp had geweigerd.
gabrielle.
Dat is toch vreemd. Oom is anders waarlijk niet bekrompen, als het de vraag is ongelukkigen bij te staan.
raymond.
In den regel is dat ook zoo, maar 't is er meê als met zijne gastvrijheid, er zijn uitzonderingen, en hier gold het ongelukkig een Bonapartist! Kon de man het helpen dat hij zich | |
[pagina 249]
| |
aan den keizer gehecht voelde en er voor uit kwam? Hij had onder het keizerrijk een voordeelig postje gehad, dat hem nu zoo, zonder waarschuwen, ontnomen was, om er den kamerdienaar van een der ministers meê te begunstigen. Dat de man hierin onregt en willekeur zag, was niet te verwonderen, en evenmin dat hij iets, misschien veel, van die ergernis uitdrukte in zijn verzoekschrift aan den Markies, 't geen tot uitkomst had, dat hij met hardheid werd afgewezen. De stakkert had een groot gezin en zoo goed als geen spaarpenningen; hij wist niet waarvan te leven. Denise, die de goede lieden kende, en wist dat zij den keizer dankbaar herdachten, maar overigens zich met geene politiek inlieten, vond de afwijzing hard en vertelde het mij. Zij hadden wat geld noodig om een winkeltje te koopen dat de vrouw alleen zou kunnen drijven, terwijl de man naar schrijfwerk zocht; zoo'n zaakje hadden ze te Meudon gevonden, waar de vrouw nog familie had, maar dat moest contant worden afgedaan, of de koop sprong af. Ik begreep dat ik maar spoedig helpen moest, en in 't geheim, dus kon ik Germain niet zenden, dien ik voor een spion houd, noch een ander bediende, zoo ging ik maar zelf in de vroegte en heb er geen berouw van. Zoo'n wandeling over sneeuw en ijzel sterkt en verfrischt, om niets te zeggen van het genot dat ik smaakte door de dankbare blijdschap van die brave lieden. Heb ik mijn kopje thee verdiend, nichtje?
gabrielle
(lagchend).
Neen! want ik heb gescheld om uwe koffie, ik weet immers dat gij u met mijne Engelsche gewoonte niet vereenigen kunt, zoo min als de Markies.
raymond.
Voor mij alleen was die omslag niet noodig, en als gij mij de thee schenkt....
gabrielle
(strak).
Blijft het voor u een aftreksel dat gij alleen als geneesmiddel inneemt. (Een lakei komt binnen, zet een zilveren blad met koffie kan, warme melk en een porceleinen kop en schotel voor Raymond neêr, legt een nieuwspapier op tafel en verwijdert zich).
| |
[pagina 250]
| |
raymond
(Neemt het laatste in handen) . Ah! de Moniteur. (Hij slaat er even een blik in en werpt het weg met een gebaar van tegenzin.)
Br! die officieele leugens, wat heeft men daaraan. Als men den Moniteur leest zou men zeggen, dat Frankrijk op dit oogenblik het gelukkigste land van Europa is, dat niemand te klagen heeft, dat iedereen hoogst tevreden is en dat alles als op rolletjes gaat! 't Is maar jammer dat men slechts een oog heeft te slaan op de werkelijkheid, om de keerzijde te zien van die mooije medaille, die allesbehalve aanlokkelijk is. Iedereen klaagt; zelfs de royalisten, niemand is gerust, behalve de Ministers en de hofkliek, alom heerscht zekere spanning, de atmospheer is zoo gedrukt, dat men zich benauwd voelt, overal heerscht de vrees. De Bonapartisten vreezen de Republikeinen, de Republikeinen wantrouwen de Royalisten, deze weer twisten onder elkaar, zijn bang voor allebei en vertrouwen niemand. De Koning zelf, hoeveel moeite zijne omgeving ook doet om hem de waarheid te verbergen en alles rooskleurig voor te stellen, heeft zijne nachtmerrie, hij voorziet in den Hertog van Orleans den vermoedelijken erfgenaam van den troon, hij haat dien erfgenaam en hij verdenkt hem; zoo is er nergens overeenstemming, en van eendragtelijk zamenwerken tot heil des lands kan geen sprake zijn. De Franschen hebben nog niet geleerd alleen Franschen te zijn, ieder snakt naar rust, en daarom berust men in het bestaande, maar zonder er vrede mee te hebben, en zij die de zwaarste lasten moeten betalen in de oorlogschatting, de gegoede burgers, beginnen te vinden dat de zegeningen door de Bourbons aangebracht minder groot zijn dan men verwachtte, en dat men ze wel wat àl te duur betaald heeft.
gabrielle.
Dat kunnen zij niet helpen; de onverzadelijke heerschzucht en de roekeloosheid van Napoleon heeft die rampen over Frankrijk gebragt.
raymond.
Dat is zoo, maar hun fout is, dat zij op niets zien dan op hen zelven en de hunnen, dat zij de partijschappen voeden in plaats van ze te doen vergeten, dat ze de mannen | |
[pagina 251]
| |
terugstooten, die zich daartoe wilden leenen, en juist zulken de hand reiken, die verdenking opwekken en afkeer inboezemen; tot Chateaubriand toe wordt op een afstand gehouden, uit vrees, dat hij Mijnheer de Blacas in de schaduw zou stellen; men erkent in hem een groot genie, een auteur zonder wedergade, maar men weet dat hij onafhankelijk is van geest, ondanks zijn royalisme, hij laat onwillekeurig zijne meerderheid voelen, en op het Kasteel van de Tuileriën houdt men niet van lieden, waar men tegen op moet zien.
gabrielle
(glimlagchend.)
Gij schijnt achter de schermen te kijken, al gaat gij niet ten Hove; de vrienden van den Markies zullen zich toch wel wachten u zulke mededeelingen te doen.
raymond.
Daar hebt gij gelijk aan, willens en wetens zullen zij niet uit de school klappen, maar zij verpraten zich toch wel eens onder elkaêr, en als men dan de gaaf heeft van op te merken en te combineren, terwijl men zelf de zwijgende rol speelt, zoo als ik, dan komt men ligt tot gevolgtrekkingen, waarvan zij, die er de stof voor leverden, de berekening niet hebben gemaakt.
gabrielle.
Wat mij verwondert is, dat de Markies ondanks zijn vurig royalisme niet ijveriger zijn hof maakt aan den Koning; zoo ik mij niet vergis, zijt gij maar tweemaal met uw vader ten hove geweest....
raymond.
Wil ik u zeggen hoe dat komt, dat ik tegenwoordig van die corvée verschoond blijf? - De Markies behoort zelf ook al tot de misnoegden, die meenen dat hem geen regt wordt gedaan; natuurlijk 't is in alle eerbiedigheid dat hij mort.
gabrielle.
Heeft hij het u vertrouwd?
raymond.
Waarlijk niet, maar ik heb hem in de kaart gekeken. Hij is van hen (met uitzondering op den regel) die niets willen vragen, maar hij gelooft dat men hem te meer had moeten aanbieden, zoo niet voor hem zelf dan toch voor zijn zoon. En dat schijnt uit te blijven! Vermoedelijk een weinigje | |
[pagina 252]
| |
door mijne schuld, want ik heb mij wel eens wat kras uitgelaten tegen mijnheer De Duras over mijne ongeschiktheid voor hofdienst; hoe dat ook zij, de vier eerste Chambellans, alle vier boezemvrienden van den Markies, zoo als zij zich uitdrukken als hij er bij is, schijnen niet aan hem te denken als het geheugen des Konings moet worden opgefrischt, en er gunsten zijn uit te deelen. Niet vreemd! Er zijn zoo velen die ze afdwingen en zich opdringen, dat zij, die te fier zijn om zich bij dien troep op den voorgrond te scharen, ligt vergeten worden. - Gelukkig voor mij, want ik zou toch geen hofgunsten willen aannemen, en dan hadden wij weêr een strijd waartegen ik te meer opzie, naarmate we nu een tijd lang rust hebben gehad (met een zucht) , eene rust wel is waar, zooals die welke Frankrijk zelf geniet - met wie weet welke stormen in 't verschiet - maar toch, evenals die van het land, te duur door mij gekocht om er niet aan te hechten.
gabrielle.
Gij hebt dus uwe vriendschap met mijnheer Brécourt geheel ten offer gebragt?
raymond.
Wat zal ik u daarvan zeggen. Hij is het eigenlijk die mij heeft losgelaten - of - afgesneden - hoe zal ik het noemen. Ik vrees uit wrok over eene teleurstelling waaraan ik toch wel onschuldig ben.
gabrielle.
De onhoffelijke bejegening van den Markies?
raymond.
Neen! dat is het niet - hij heeft zelf gezien hoe zeer ik daardoor gegriefd werd, het zit hem elders. Gij moet weten, bij mijne verzoening met den Markies had ik het beding gemaakt, dat ik mijn woord gestand zou mogen doen en op die bijeenkomst verschijnen, waartoe ik door Lucien was uitgenoodigd. Het kostte wel iets om er dàt door te krijgen - maar mijn vader begreep toch, dat hij mij te diep zou vernederen en zich zelf aan bespotting prijs geven als hij mij deze vrijheid niet gunde. Ik moest belooven met geen der aanwezigen betrekkingen aan te knoopen, zonder voorkennis en goedkeuring van den Markies! ik kon dat te eer belooven, daar ik wel be- | |
[pagina 253]
| |
greep dat ik in dien kring, en voor eens! geen andere rol zou te spelen hebben dan die van opmerkzaam toehoorder, en het wel in niemand van die Heeren, die allen reeds een naam hadden veroverd, zoude opkomen om mij onbekende de hand der vriendschap te bieden. Zoo bleef het afgesproken dat wij zamen, de Markies en ik, naar Parijs zouden gaan (de Chevalier is in ongenade gevallen) en dat wij, zooals gewoonlijk in zoo'n geval, in zijn pied-à-terre zouden logeren. Ik gaf Lucien kennis van dat voornemen, maar kreeg per keerende bode tot antwoord - een kort en norsch briefje - waarin hij mij meldde, dat de bijeenkomst niet doorging; de eigenaar van het café Hardi verbrak de overeenkomst, waarbij hij de zaal tot bedoeld einde had afgestaan. Hij wendde voor, dat er eene bruiloft moest plaats hebben, waarop hij niet had gerekend, maar toen men hem nader drong en zelfs een weinig dreigde, kwam hij er voor uit, dat hij voor opschudding vreesde in zijn huis; dat hij eene waarschuwing had gehad van de policie, en geen lust had zich aan onaangenaamheden met deze bloot te stellen. ‘Daar schuilt iets onder van eene laaghartige aanklagt, van een verraad,’ eindigde Lucien, ‘waarover ik mij tegen u om redenen niet verder wil uitlaten. Zoo wij nu zamen komen zal het zijn in een particulier huis, maar ik geloof wel te doen in deze mijne uitnoodiging aan u niet te herhalen, het zou u in moeilijkheid brengen en vermoedelijk ons ook!’ Ge begrijpt, dat ik deze onuitgesproken beschuldiging als ware er verraad van mij uitgegaan niet op mij kon laten rusten, ook om mijns vaders wille. Ik acht den Markies te loyaal om zelf zoo'n wenk gegeven te hebben, maar de Chevalier is praatziek, het is mogelijk dat hij na zijn terugkeer te Parijs gebabbeld heeft, en dat er op die wijze verdenking is ontstaan tegen die bijeenkomst. Hoe dat ook zij, ik schreef uitvoerig aan Lucien hoe ik met den Markies was klaar gekomen, en wachtte niet anders dan een vriendschappelijk woordje ten bewijze dat hij mij verstaan had.... Er volgde niets.
gabrielle.
Uw vriend zal wijsselijk begrepen hebben dat de conversatie tusschen u en hem toch niet opging.... | |
[pagina 254]
| |
raymond.
Dat kàn zijn; maar toch, toen ik ten tweede male schreef en op een antwoord aandrong, omdat er zoo'n vreemd woordje van ‘verraad’ in kwam dat opheldering vroeg, heeft Mijnheer Brécourt goed gevonden toch geen echo te geven, en van toen aan liet ik het rusten en heb ook nooit meer iets van hem gezien noch gehoord. Hij kàn weten dat ik mijn abonnement op zijn blad heb aangehouden, ik wil weten wat er zoo al in den lande omgaat en gezegd wordt door anderen dan door het Regeeringsorgaan. Ik lees verschillende dagbladen en vlugschriften, maar om den Markies geen ergernis te geven, laat ik ze mij poste restante adresseeren te Meudon, en ik haal ze zelf af, op mijn tijd. Zie maar (hij haalt een pakket onder kruisband te voorschijn, doch bergt het onverwijld weêr in zijn borstzak) , de Markies mogt eens komen invallen.
gabrielle
(het hoofd schuddend.)
Ik heb medelijden met u, want dit alles moet uwe rondborstige natuur tegenstaan.
raymond.
Meer dan ik u zeggen kan! Maar het kan nu niet anders, gij weet het zelve, de vooroordeelen van den Markies zijn tot manie geworden. Geen zijner medgezellen uit de ballingschap is er zoo onwrikbaar uit teruggekeerd. Tot zelfs in zijne kleeding handhaaft hij het oude régime, al ziet hij dat hij nagenoeg alleen blijft op dit punt. Hij verlangt niet van mij dat ik mij belagchelijk zal maken, door hem hierin na te volgen; hoe kan hij dan eischen dat ik zijne verouderde opiniën zal aannemen! Ik kan het niet en wil het niet. Ik wil mijne toekomst, de toekomst waarin ik mogelijk invloed zal kunnen oefenen op het lot van mijn vaderland, niet bederven door achterlijk te blijven als mijn vader, al moet ik dan ook list gebruiken om mij de vleugels niet al te veel te laten knotten. Sinds ik dit verdrag met mijn geweten heb gemaakt, draag ik het juk dat hij mij oplegt met meer geduld.
gabrielle.
Nu, dat is altijd iets gewonnen, want ik erken het, geduld en lijdzaamheid heeft men hier hoog noodig. Ik predik het mij zelve voortdurend, zonder er nog volkomen in te slagen. | |
[pagina 255]
| |
raymond.
Gij! gij zijt een model van toewijding en lankmoedigheid, dat ik te vergeefs tracht na te volgen.
gabrielle.
Doe er toch maar uw best toe, Raymond, want gij weet niet hoezeer het mij ontrust en bedroeft, als ik uwe strakke gedwongen houding tegenover den Markies waarneem, die mij altijd voor eene uitbarsting doet vreezen.
raymond.
Wees er gerust op, Gabrielle, dat ik van mijne zijde alles vermijd wat er eene aanleiding toe kan geven. Ik laat alle hardheden liggen, die hij mij soms naar het hoofd werpt; maar het valt niet gemakkelijk.
gabrielle.
Meent gij dan misschien, dat het mij zoo ligt valt, alles aan te hooren zonder tegenspraak, iederen wenk te gehoorzamen, iederen wensch te voorkomen, en zelfs toe te geven aan.... onbillijke vorderingen?... Ik kan dat alleen door mij zelve te zeggen: hij is uw naaste bloedverwant, uw weldoener, die u, uit getrouwheid aan de familie-traditiën, tot zich heeft genomen en hersteld in een stand, waarop uwe afkomst u regt geeft, zoodra hij in u zijne nicht had onderkend. (Met een zucht) En toch was het leven der arme lesgeefster, al had het zijne zorgen, zijne ontberingen, zijne vernederingen zelfs, vrijer en gelukkiger, dan dat hetwelk de Freule d'Arques nù gedwongen is te leiden....
raymond
(met ergernis.)
Hij heeft u niet eens in de wereld doen optreden, gij kunt niet uitgaan dan in dat enge kringetje van buren en gemeenzame vrienden, die hier op Mercoeur komen....
gabrielle.
Dat wist ik vooruit, en dat wensch ik ook niet. Mijn oom vond in het eerst, dat ik nog te veel Engelsche, te weinig Fransche was; hij zocht eene Marraine om mij aan 't Hof voor te stellen; maar hij zocht zeker niet met plan om te vinden, anders zou dat bij zijne vele kennissen onder de aanzienlijke dames geen bezwaar zijn geweest; later zou het plaats vinden terstond na mijn huwelijk, maar die verbindtenis heeft | |
[pagina 256]
| |
voor den Markies hare beteekenis verloren, en ik heb geene haast, zoo min met het een als met het andere.
raymond.
Intusschen geniet gij niets van het leven, geene afwisseling, geenerlei uitspanning.
gabrielle
(schielijk.)
O! ik heb afwisseling genoeg; ik verveel mij nooit, ik lees veel, maak muziek, ik heb mijne correspondentie, van tijd tot tijd wandel- of rijtoeren. Ik klaag volstrekt niet, dat het leven hier op Mercoeur mij te eentoonig is, ik sprak u alleen maar over de onvrijheid en den dwang waaronder ik zucht als gij zelf, om u tot berusting te stemmen.
raymond.
Gij zult zien hoe ik mijn best zal doen om te berusten, maar schenk mij dan ten minste tot aanmoediging uwe.... vriendschap.
gabrielle
(ernstig).
Die behoef ik u niet meer toe te zeggen, dat weet gij wel!
raymond
(wat geprikkeld).
Het zou Lionel waarlijk niet zooveel schaden als gij mij een weinigje hart toondet.
gabrielle
(streng).
Het is hier niet de vraag van Lionel. Maar mijn neef Raymond mag niet te veeleischend zijn!
raymond
(met ergernis).
Veeleischend! als ik naar een hart vraag om het mijne te verstaan. Als mij alles ontvalt, waaraan ik hechtte, als een vriend, dien ik weêrgevonden had, door mijn vader gekrenkt, niets meer van mij wil weten, als de Duviviers, waar ik een ouderlijk huis vond, mij hebben afgesneden!
gabrielle.
Gij klaagt misschien zonder regt over uw vriend. Is het zeker dàt hij u niet heeft geantwoord? Kunnen er geen brieven verloren raken?
raymond.
Hm! tusschen Parijs en... Meudon!
gabrielle.
Als het op Mercoeur eens niet zuiver toeging bij de schifting van 'tgeen de post aanbrengt? | |
[pagina 257]
| |
raymond
(het hoofd schuddend).
Ik heb er ook wel eens voor gevreesd, maar 't is La Broche....
gabrielle
(snel).
En Germain! Sinds deze hier op het kasteel is, heb ik er ondervinding van gehad dat mijne correspondentie uit Engeland niet regtstreeks tot mij kwam, dat brieven verloren raakten. Ik heb La Broche ondervraagd, die volkomen ter goeder trouw bleek; maar 't is niet onmogelijk dat Germain hem wel eens iets weet te ontfutselen.
raymond.
Nu gij hem ook verdenkt, zal ik u zeggen, dat ik hem al sinds lang wantrouw. Daarom bezorg ik mijne brieven zelf, als ze van eenig gewigt zijn; dan ben ik er zeker van dat ze aan hun adres worden bezorgd. Maar gij hebt gelijk, 't geen aan mij wordt gezonden, kan wel eens niet tot mij komen. Die oude handlanger van de policie (want dat moet hij geweest zijn) speelt hier mogelijk een schandelijke rol en die allerlei kwaads kan stichten. Ik heb er den Markies al eens een wenk van gegeven dat hij met streken omgaat, maar deze lacht mij uit en gelooft mij niet. Hij denkt dat Germain mij mishaagt, omdat deze zoo precies weet hoe het hoort, en mij wat al te lastig is met de zorg voor mijn toilet. Het is waar, hij schenkt mij geene gratie van een enkele plooi in die hinderlijk hooge das, maar ik houd het er voor, dat hij in mijn lessenaar snuffelt, en mijne boeken leest!
gabrielle.
Wie weet of hij niet even nieuwsgierig is naar uwe correspondentie, als naar de mijne. Ik heb er orde op gesteld. La Broche overhandigt alles wat er voor mij komt, van de post of van elders, zonder tusschenkomst van iemand anders, terstond aan Denise, en nu gaat het goed. Wilt gij dat ik hem zeggen zal, hetzelfde voor u te doen?
raymond.
Dat's een goede inval; mogelijk dank ik het verlies van de Duviviers ook wel aan een verzuim of eene ontrouw van monsieur Germain!
gabrielle.
Neen, dat is wat anders, daar zit de Markies achter. Het | |
[pagina 258]
| |
hinderde hem, dat gij u, zoo als hij het noemde, te gemeenzaam hadt gemaakt met het werkvolk van de Duviviers, en dat zij zich zoo vrij aanstelden tegen u, dat zij u bij den naam noemden.
raymond.
Hoe kon dat anders! De oude gewoonte! De meesten hunner hebben mij als knaap zien opwassen.
gabrielle.
Juist dàt was het wat uw Vader zoo veel ergernis gaf. Hij verlangde dat men hem geheel vreemd werkvolk zou zenden. Gij waart toen te Fontainebleau, en uwe afwezigheid werd benuttigd om die schikking te maken. Ik weet alles van La Broche, die het mij meedeelde, omdat hij nog altijd in den waan verkeerde, dat mijn huwelijk afhankelijk werd gemaakt van de voltooijing der familiezaal, doch het nieuwe werkvolk, o! welke ergernissen! zij luijerden, zij beleedigden La Broche, zij lachten onder elkaêr over den Markies en, wat van alles het vreesselijkst was, zij zongen de Marseillaise! Ik behoef u niet te zeggen met welke verontwaardiging hun het zwijgen werd opgelegd door den ouden bediende; te vergeefs, het was te laat, de Markies zelf had het gehoord, zoowel als de grove en vermetele scheldwoorden, die zij uitstietten bij de waarschuwingen van La Broche. De Markies liet hen door de lakeijen en stalknechts wegjagen en ontbood hun meester, den jongen Duvivier. Toen schijnen er hooge woorden te zijn gewisseld tusschen dezen en uw Vader, en het werken aan de zaal werd voor goed gestaakt. Toen ik later zoo eens langs een omweg op dat punt terugkwam, en vroeg wat er eigenlijk aan haperde, zei de Markies mij, dat het eene onaangename historie was, waaraan hij niet meer wilde herinnerd zijn, dat hij er echter dit eene bij gewonnen had, dat men zijn zoon niet langer van hem af zou trekken.
raymond.
Nu verklaar ik mij alles. De Markies zal Charles met hoogheid bejegend hebben, de jonge woesteling zal grof zijn geworden, de eene beleediging zal de andere hebben uitgelokt, zoo kwam het tot het opzeggen van het opgedragen werk. Zoo iets plagt nooit plaats te vinden bij de firma, en Jufvrouw Duvivier zal zoo gekrenkt zijn, dat zij op | |
[pagina 259]
| |
hare beurt niets meer van ons wilde weten. Ik begrijp mij nu de ontvangst die mij de laatste maal te beurt viel, en die mij tot het besluit bragt daar niet weer te keeren.
gabrielle
(hem doordringend aanziende).
En Sophie, zal deze daarin berusten?
raymond.
Waarom zij niet? Zij is denkelijk nu al de vrouw van Thierry Gervaux, dat was ten minste het plan, en dat huwelijk zal wel goed gaan, zoo als het meestal uitvalt met de vrouwen die zich zoo gemakkelijk schikken naar de omstandigheden....
gabrielle
(wat schalks).
Gij gelooft dit van alle?
raymond
(met bitterheid).
Er kunnen uitzonderingen zijn, maar heb ik wel reden u daartoe te rekenen? Bij die lijdzaamheid die ik u zie oefenen tegenover de snoode verwaarloozing van Lionel.... Eene vrouw moest zoo niet met zich laten spelen.
gabrielle.
Als ik u zeggen mogt wat dàar achter ligt, zoudt gij mogelijk meer vertrouwen stellen in mijn karakter....
raymond
(levendig).
Ik koester de hoogste achting voor u, Gabrielle, dat weet gij wel, maar het blijkt dat gij mij niet genoeg vertrouwt om mij mede te deelen wat....
gabrielle.
Wat mijn geheim niet is; dat zult gij van mij toch niet vergen.
raymond.
Gij zult mij toch wel mogen zeggen of hij u druk schrijft, nu hij op reis is.
gabrielle.
Niet druk, dat is waar, maar eene enkele maal krijg ik toch wel tijding van hem.
raymond
(met ironie).
Hoe edelmoedig, hoe galant! een verloofde die zich de moeite geeft van tijd tot tijd bewijs te geven dat hij nog in leven is.
gabrielle (wil antwoorden, maar zwijgt plotseling, daar er aan de deur wordt getikt; na haar ‘binnen’, komt Denise te voorschijn en reikt haar met eene eerbiedige nijging een brief over).
| |
[pagina 260]
| |
gabrielle
(haar vragend aanziende).
Met de post gekomen?
denise.
Neen, Freule, met een koerier van Fontainebleau.
raymond
(opstuivend).
Van Lionel! Is hij terug?
gabrielle
(laconiek).
Dat blijkt. Wordt er antwoord gewacht, Denise?
denise.
Neen, Freule! die man bragt ook een brief voor den Markies, hij is maar even van 't paard gestegen, om zijne boodschap te doen en moest terstond weêr verder, ik geloof naar Parijs....
gabrielle.
Heel goed, ik dank u, Denise. (Denise gaat heen. Gabrielle opent den brief en leest met zigtbare gemoedsbeweging. Raymond slaat haar gade in zenuwachtige spanning.)
raymond
(ongeduldig).
Maar zeg mij dan toch wat het is. Gij kleurt, gij verbleekt, gij glimlacht, en een brief daar geen einde aan komt; voor eene declaratie is het te lang!
gabrielle.
Maar niet voor de mededeeling die hij mij te doen heeft! Ik moest u nu laten boeten voor uwe nieuwsgierigheid, maar ik wil dat niet. Ik voel mij veel te gelukkig om een ander te plagen. Ik ben vrij, vrij! (Hem den brief toewerpende) Lees maar zelf, het kan nu toch geen geheim meer blijvend Lionel geeft mij mijn woord terug, hij is met eene andere verloofd!
raymond
(opspringende, nog zonder den brief in te zien).
Wat een geluk! wat een zegen! (In verrukking loopt hij naar Gabrielle toe en wil hare hand vatten, doch treedt terug, daar er driftig aan de deur wordt geklopt. La Broche komt binnen) .
la broche.
Verschoon mij, Freule, verschoon mij, Mijnheer, ik kreeg geen gehoor en kom nu zoo maar binnen, de Markies verzoekt Mijnheer den Graaf terstond boven te komen.
raymond.
Goed, La Broche! Gij ziet er ontsteld uit, brave man, scheelt er wat aan? | |
[pagina 261]
| |
la broche
(de schouders ophalend).
Mij niets, Mijnheer de Graaf, maar mijn meester is schrikkelijk ontstemd, hij wacht u met ongeduld. Zoo 't Mijnheer beliefde spoedig tot hem te gaan....
raymond.
Dat zal ik; maar gij begrijpt, goede oude, dat ik mij eerst wat moet kleeden; de Markies hecht zoo aan het voorkomen.
la broche.
Als Mijnheer de Graaf mij gelooven wil, zal hij gaan zooals hij is.... de Markies zal er nu niet op zien.... mijn meester is helaas zòo geschokt, dat hij mijnheer Benoît, die het toch niet helpen kon, knorrig heeft weggezonden; er moet een brief zijn gekomen uit Fontainebleau....
raymond.
O! nu begrijp ik het al. Ik ga dadelijk. Excuseer mij, nichtje! Ik ga strijden voor de goede zaak.
gabrielle
(hem, met verwondering gadeslaande.)
Gij ziet er werkelijk uit of gij reeds overwonnen hadt, maar ik begrijp niet.... wat u dus in vervoering brengt.
raymond.
Dat behoeft ook niet, gij zult het later wel zien! (Hij werpt haar als in triomf een kushand toe en vertrekt met La Broche.)
| |
In het Kabinet van den Markies.
De Markies (gehuld in een damasten kamerjapon met bont gevoerd, loopt met snelle en ongeregelde schreden het ruime vertrek op en neêr, als door drift voortgejaagd; zijn haar is noch gepoederd noch gekapt, en hij heeft alleen een fluweelen calot op het hoofd. Voorhoofd en gelaat gloeijen van toorn, de lippen trillen, en uit de oogen licht een sombere gloed. Als Raymond binnen treedt loopt de Markies hem te gemoet, en zonder zijne begroeting af te wachten, vat hij hem met hartstogtelijkheid bij de hand.)
de markies.
Zoon! de Mercoeurs zijn in 't aangezigt geslagen, 't is aan | |
[pagina 262]
| |
u om er voldoening voor te eischen, gij zult uw eerste duël hebben!
raymond
(kalm.)
Met wien en waarom, als ik vragen mag, Mijnheer?
de markies
(heftig)
Met een onbeschaamden ellendeling, met Lionel de Mercoeur! De geringe spruit uit den jongeren tak, die de vermetelheid heeft zijn oudere, het hoofd van het geslacht, de grofste beleediging aan te doen!
raymond
(getroffen.)
Met den Burggraaf, mijn neef! Wat kan hij gedaan hebben om u dus te vertoornen?
de markies.
Wat geen edelman tegen zijns gelijke, laat staan tegen zijn meerdere straffeloos mag plegen. (Hij geeft hem een brief in handen.) Lees zelf, lees overluid, want het schemerde mij voor de oogen van drift reeds bij de eerste regels, en ik heb mogelijk niet goed begrepen....
raymond
(lezende.)
Mijnheer de Markies! ‘Het hooge woord moet er uit. Het kan tusschen de Freule d'Arques en mij nooit tot een huwelijk komen. Zij zou mij alleen nemen uit gehoorzaamheid aan u, en ik verlang mijne vrijheid. Ik onderstel dat gij zelf niet meer hechten zult aan eene verbintenis tusschen uwe nicht en mij sinds de familiebelangen, waarop die overeenkomst was gegrond, hebben opgehouden te bestaan bij het optreden van Mijnheer uw zoon. Ik geef der Freule d'Arques haar woord terug, en ik acht mij wederkeerig van het mijne ontslagen. Ik zou mij zeer moeten bedriegen zoo niet alle partijen met die oplossing gediend waren. Ik heb de eer mijnheer De Markies, met verschuldigenden eerbied te zijn: Uw gehoorzame dienaar en neef Lionel, Burggraaf de Mercoeur.’ Raymond geeft zwijgend het briefje aan den Markies terug.
de markies.
Welnu! wat zegt gij?
raymond
(de schouders ophalend).
Lionel heeft er goed slag van met paarden om te gaan - | |
[pagina 263]
| |
maar het komt mij voor dat hij den tact mist die er toe behoort om zoo'n hagchelijk briefje te schrijven.... Toch moet men het dunkt mij prijzen, dat hij ronduit voor zijne bedoeling uitkomt, en zonder omwegen zegt wat hij meent te moeten verklaren.
de markies
(stampvoetend van ergernis).
Wat beteekent dat, Mijnheer! dat gij dit zoo koeltjes opneemt; voelt gij dan niet welk eene grove beleediging deze duidelijke verklaring voor ons insluit?
raymond.
Naar uwe opvatting, Vader - maar verschoon mij, ik ben van meening dat zij niet de juiste is. Lionel houdt het er voor, dat de Markies de Mercoeur te streng van beginselen is om zijn eens gegeven woord terug te nemen; toch eischt het familiebelang de vereeniging niet meer, waartoe alle partijen - ook gij zelf, mijn Vader - een weinigje huns ondanks hun woord hebben gegeven. Daarom neemt Lionel het initiatief en hakt den knoop door, wel wat brutaal en zonder omstandigheden - dat erken ik - maar behendig losmaken scheen zijne zaak niet - en hij doet het met goede intentie.
de markies
(grimmig.)
Met goede intentie bedankt hij voor de eer om mijne nicht, om de Freule d'Arques te trouwen, met wie hij bijkans een jaar lang verloofd is - en wij zouden ons dit zoo maar laten aanleunen! Begrijpt gij dan niet dat de eer van Gabrielle daarmee gemoeid is, en dat gij Lionel satisfactie moet vragen?
raymond.
Ik zie niet in hoe de eer van Gabrielle kan gekwetst worden door het verbreken van een band, waarin zij zich alleen uit nooddwang heeft geschikt - en nog minder welke voldoening het haar zou geven, als ik onzen neef ging uitdagen, terwijl ik hem veel liever de hand zou drukken uit dankbaarheid, dat hij haar de vrijheid hergeeft!
de markies
(de handen boven het hoofd zamen slaande van ergernis).
Waarachtig, hij neemt het op als een burgerjongen, die niet het minste begrip heeft van gekwetst eergevoel. Bedenk dan | |
[pagina 264]
| |
toch, Mijnheer, dat gij een edelman zijt! dat Gabrielle aan ons verwant is - dat het verbreken van haar engagement gerucht zal maken - en dat gij het voor haar opnemen moet.
raymond.
Mij dunkt, dat een duël tusschen Lionel en mij om harentwil nog vrij wat meer opzien zou baren - en ergernis geven.
de markies.
Dat zou kunnen zijn, maar dan was er voldaan aan de wet der eer.
raymond.
De wet der eer! Wie stelt die als ik vragen mag? Wie heeft er zich mee te bemoeijen om er ergernis uit te nemen als wij onder ons het eens worden om vrede te hebben met eene oplossing, die ons allen gelegen komt? Gij hebt nooit van Lionel gehouden; Gabrielle vindt in hem volstrekt niet den echtgenoot dien zij wenscht; ik persoonlijk heb niets tegen hem, vooral nù niet; wie van ons zou er dus mee geholpen zijn als ik hem de keus stelde tusschen het terugnemen van zijn brief of een tweegevecht?
de markies.
Dat eerste verlang ik niet eens.
raymond.
Het duël zou dus moeten plaats hebben zonder voorwaarden; ik zie er voor niemand eer of heil in, zoo ik het ongeluk had mijn neef te verslaan, of 't geen meer waarschijnlijk is, hij mij.
de markies
(onstuimig, met een blik van diepe minachting op zijn zoon).
Palsambleu, Mijnheer! zijt gij bang? Durft gij misschien niet? Ik heb u toch schermlessen laten nemen, en op het ergste kiest gij het pistool; wij zijn de beleedigden, wij hebben de keus van het wapen.
raymond
(kalm).
Ik zal die keus niet doen. Ik zal Lionel niet uitdagen. Ik heb een afkeer van ruw geweld als van losse zeden. Ik kan u verzekeren, dat het mij niet aan moed zou ontbreken om mijn leven te wagen, als ik er een ander mensch het leven | |
[pagina 265]
| |
door kon redden, of zoo er werkelijk uwe of mijne eer mee gemoeid was, Vader; maar dat is nu niet het geval. En als het alleen maar de vraag is te voldoen aan een ijdel vooroordeel, een verouderd, middeneeuwsch gebruik, 't geen de kardinaal de Richelieu al anderhalve eeuw geleden heeft getracht uit te roeijen door de strengste ordonnantiën, waarvan deze reeds het schuldige en het belagchelijke heeft aangetoond, dan zeg ik ronduit: ‘deze dwaasheid zal ik niet plegen, in zulke schuld steek ik mij niet roekeloos.’
de markies
(honend).
De vrees is scherpzinnig! Ik dacht wel, dat een jong mensch, onder burgervolk opgegroeid, geene al te heldere denkbeelden zou hebben van hetgeen men onder ons het punt van eer noemt, maar ik had niet kunnen verwachten, dat mijn zoon, die toch een geboren de Mercoeur is, een lafaard zou blijken, die, om een duël te ontduiken, allerlei spitsvondigheden uitvindt en als een versleten vooroordeel stempelt, wat in ons huis altijd als een onafwijsbare pligt werd geacht, waaraan men gehouden was zich blindelings te onderwerpen. (Met smart en bitterheid.) Maar ik weet het nu eenmaal! met de overleveringen van den adel heeft Mijnheer als schrijnwerker den spot leeren drijven, nù, als edelman, hebben ze geen waarde voor hem....
raymond
(invallend.)
Geloof niet, Mijnheer....
de markies
(hoog.)
Laat mij uitspreken! Voorwaar, jongeman, wij in onzen tijd waren zoo geleerd niet noch zoo spitsvondig. Wij herinnerden ons alleen, dat onze voorvaderen onder de oogen van Richelieu elkander uitdaagden, al wisten zij vooruit wat er uit volgen moest. Zij zouden zich onteerd hebben geacht als zij een uitvlugt hadden gezocht om een duël te ontgaan, zelfs bij onbeduidende aanleiding! En wij, hunne nakomelingen, maakten een heel ander gebruik van onze historische herinneringen, dan om er regt uit te nemen, onze degens in de scheede te houden! Trouwens! wij droegen die dan ook als iets onmisbaars voor lieden van geboorte, en als men zijn wapen op zijde heeft, jong is van harte, wat kort aangebonden van hoofd | |
[pagina 266]
| |
en fijngevoelig op het punt van eer, dan heeft men al ligt gelegenheid om dien uit de scheede te halen. Ventre Saint Gris! Wij spitsten er ons op om dien in de zon te laten flikkeren. Ik zelf heb herhaaldelijk een duël gehad om vrij wat ligtere aanleiding als deze, (met weemoed) maar ik weet het wel, de heeren Philosopen en Encyclopedisten hebben die ridderlijke manieren ook al veroordeeld en hunne leerlingen schamen zich niet alles te doen wat in hunne magt staat om ze in onbruik te stellen!
raymond.
In onbruik, Mijnheer! helaas. Men hoort immers nog dagelijks spreken van uitdagingen en tweegevechten tusschen de jongelieden van den ouden en nieuwen adel, tusschen de officieren van de garde en die van het leger, tusschen burgers onder elkander, zelfs bij het minste verschil van gevoelen over de publieke zaken! In onbruik het duël! terwijl er sinds het herstel van het wettige Koningschap reeds de bedroevendste voorbeelden zijn aan te wijzen van heethoofden, die hun jonge leven, hunne frissche leden, hunne gezondheid hebben gewaagd - en - verloren, ter wille van verschillen en opvattingen, die, hadden ze naar reden willen luisteren, met een paar verstandige woorden waren bijgelegd!
de markies
(met ironie.)
Ik zie het duidelijk, gij gebruikt uw oordeel en gij zijt àl te verstandig om uw leven te wagen. Het zij zoo, Mijnheer! Ik verg het u niet, al voel ik er mij ten diepste door gegriefd en vernederd, dat ik in mijn zoon een flauwert moet zien, ontaard van de heldendeugd zijner vaderen; maar daar wij toch zoo niet kunnen berusten in de beleediging ons door Lionel aangedaan, die er vast op rekent dat wij hem revanche zullen vragen, zal ik optreden in uwe plaats... ik zelf zal den Burggraaf de Mercoeur uitdagen...
raymond.
Lionel zal de uitdaging niet aannemen, ik ben er zeker van... hij rekent zoo weinig op zulke opvatting uwerzijds, dat hij een gulhartig en vertrouwelijk briefje heeft geschreven aan Gabrielle zelf, om haar met de redenen van zijne handelwijs bekend te maken. | |
[pagina 267]
| |
de markies.
De onbeschaamde! mijne nicht nog te vernederen door zijne gemeenzaamheid. Ik zal hem leeren, wat hij vergeten schijnt te hebben bij zijne zwerftochten in de Bonapartistische salons, hoe men zijne achting betoont aan vrouwen.
raymond.
Geloof mij toch, Mijnheer, Lionel zal uwe uitdaging niet aannemen, hij kan dat doen zonder blozen, want hij heeft, naar ik hoor, op het punt van tweegevecht zijne proeven afgelegd; in de wereld weet men dat en zal men het prijzen dat hij tegen zijn oom, zijn weldoener, een man van leeftijd, den degen niet wil trekken.
de markies
(in drift).
Dan zal ik er hem toe verpligten, door hem in 't aangezigt te slaan, ten aanschouwe van zijne en mijne vrienden... (Hij valt, als afgemat door zijne hartstochtelijkheid, in een armstoel neer.
raymond
(met vastheid.)
Neen, Vader, dat zult gij niet! Als gij er zoo aan hecht dat er bloed moet worden gestort, om eene zaak, die vreedzaam en famille had kunnen afgedaan worden, dan zal het ten minste niet het uwe zijn. Gij hebt reeds woorden tegen mij gebruikt die ik alleen van mijn vader mogt aanhooren zonder er rekenschap van te vragen; want die benamingen pasten op mij niet, al ben ik geen opsnijder als de jongelieden van uw tijd, naar uw hart. Ik moet u zelfs doen opmerken, dat die kitteloorigheid, dat opstuiven bij 't minste woord wat hen in de ooren klinkt, naar mijn gevoelen geenszins van werkelijken moed getuigt, die gepaard kan gaan met kalm overleg, en evenzeer dat deze prikkelbaarheid, die u zoo roemt, geenszins het bijzonder karaktermerk is van den adel. Burgerlieden waarop u zoo laag neerziet, jong werkvolk en meer bejaarden zelfs hebben zeer sterke ontvlambaarheid, en veel vechtlust die te pas en te onpas uitkomt. Ik kan u verzekeren, dat ik er gevaarlijke proeven van heb bijgewoond, en dat gevaar heb bedwongen bij meer dan eene gelegenheid. Ik wist gezag te oefenen, niet door meê te vechten, maar door de verwilderde onzinnigen te beheerschen, te temmen als men het wilde dieren doet, met blikken en gebaren, totdat zij tot staan, tot luis- | |
[pagina 268]
| |
teren werden gebragt, en eindigden met naar rede te hooren. Ik geloof, Mijnheer, dat er wel eenige moed toe behoort om zulke uitkomsten te verkrijgen, maar die gaat gepaard met zelfbeheersching, welke zekeren ophakkers niet eigen is. Verschoon mij dat ik u dit getuigenis moest geven van mij zelven, ik was u en mij zelf schuldig toch iets te doen om de benamingen: lafaard en flauwert, van mij af te werpen. En nu, Mijnheer! als gij de noodzakelijkheid van dat duël nòg blijft vasthouden, en alleen aan zulke bewijzen van moed gelooft, die met den degen gegeven worden, zal ik Lionel uitdagen, en hij zal goeden kans hebben tegen mij, want een geoefende, zoo als hij, is als van zelf spreekt, sterker met den degen dan ik, de nieuweling, en al ware dat niet, ik ben niet voornemens Lionel het leven te benemen; bij gevolg zal hij het mij doen, een vooruitzigt dat mij minder beweegt dan u mogelijk vermoedt; want het leven zoo als het mij hier wordt gemaakt is mij voorwaar niet zoo lief om het zorgvuldig te sparen. Ik zal weten te sterven, geloof dàt van mij.
de markies
(die onder het spreken van Raymond van verschillende gemoedsaandoeningen blijk heeft gegeven, valt nu in).
Ik geloof van u dat gij ligt aan 't overdrijven slaat. Het behoeft immers geen duël op leven en dood te zijn. De secondanten kunnen overeenkomen dat men zich tevreden zal houden met het eerste bloed!
raymond.
Verschoon mij, Mijnheer, voor zulk dwaas spel leen ik mij niet. Als de eer is gekwetst, als er eene ernstige reden bestaat voor een tweegevecht, moet het ook zijn op leven en dood, maar is de grieve daartoe te onbeteekenend, en is 't alleen de vraag om elkaêr eene onbeduidende wonde toe te brengen, en eenige droppelen bloed te laten vloeijen, dan bedank ik voor die flauwe aardigheid; het moet ernst zijn, hooge ernst, of ik onthoud mij.
de markies
(even glimlagchend.)
Gij zijt een verweerde stijfhoofd, altijd uitersten zoo als ik zeide. En ik, die nog al dacht dat gij hart hadt voor uwe nicht! Bedenk toch wat zij van u zeggen zal als zij hooren moet dat | |
[pagina 269]
| |
gij het niet voor haar hebt willen opnemen tegen Lionel?
raymond.
Ik weet hoe zij het zelve opneemt! en ik ben overtuigd dat zij mij helder zou uitlagchen als ik haar voorstelde, om ter harer wille Lionel uit te dagen.
de markies.
Dat zou zeer ongepast zijn en zij zal er later wel berouw van hebben, als zij het verbroken huwelijksontwerp zoo luchtig opneemt. Zij heeft nu alle kans om oude vrijster te worden. Wie zal een meisje willen trouwen dat bijna een jaar lang de verloofde is geweest van een ander - een ander, die zonder eene geldige reden daarvoor te geven plotseling de verbintenis verbreekt!
raymond
(levendig).
Wie? Iedereen die weet wie Gabrielle is - en hoe het bij die verloving is toegegaan. Het is waar, Mijnheer, aan u heeft de Burggraaf geene andere reden gegeven dan die - dat hij zijne vrijheid wenscht - maar Gabrielle zelve kent daarvoor eene betere. Zij heeft lang reeds in zijn vertrouwen gedeeld - en wist het - dat hij in 't buitenland eene betrekking had, die nù weêr - en voor goed is aangeknoopt.
de markies.
En dat kon zij goedkeuren?
raymond.
Waarom niet? - Zij heeft nooit gewenscht zijne vrouw te worden, zij heeft altijd maar lankmoedig gewacht tot zijne beslissing of de uwe haar vrij zou maken.
de markies
(heftig).
Zoo heeft Lionel mij durven misleiden! met mij durven spotten? En dat meent gij te kunnen verschoonen?
raymond.
Waarlijk niet, Vader. Maar ik laat het aan hem zelf over om zich bij u te verontschuldigen en zich te verantwoorden. Ik ben zijn pleitbezorger niet. Ik onderstel slechts dat de vrees u te mishagen hem te lang heeft doen zwijgen - en ik vind daarin geen termen om hem naar 't leven te staan. Had hij de rust van Gabrielle verstoord of haar geluk verwoest door deze teleurstelling, of ook slechts iets gezegd of gedaan dat ter verkleining kon strekken van haar' goeden naam, geloof mij, dat ik dan voor niets zou terugdeinzen om haar te wreken; maar | |
[pagina 270]
| |
niets van dat alles vindt hier plaats. Hij heeft nooit getracht haar liefde in te boezemen, en zij heeft nooit iets voor hem gevoeld dan die zekere koele goedwilligheid, die men elkaêr onder aanverwanten kan betoonen. Zij juicht in hare vrijheid, en Lionel zal de laatste wezen om anders dan met dankbaarheid en hoogachting over haar te spreken. Mogt dat anders blijken, dan..... maar dàt heeft geen nood!
de markies.
Gabrielle is eene zottin, die met hare eigene vooruitzichten roekeloos heeft gespot. Ik zal haar geducht de les lezen, dat zij zich zoo voor mij heeft kunnen verbergen.
raymond.
Gij zult genadiger zijn, Vader! Vrees maakt achterhoudend, en gij zult moeten toestemmen, dat gij haar vrees hebt ingeboezemd, toen gij haar met gezag uw wil als wet hebt opgedrongen. Bestraf Lionel over zijn gebrek aan vertrouwen, maar geef dan een algemeene amnestie! Uwe gemoedsrust zal er door winnen en onze huiselijke hemel zal er door verhelderd worden.
de markies
(met eene uitdrukking, die het midden houdt tusschen goedheid en misnoegen.)
Een mooije advokaat die gij zijt, gij hebt uw eigen zaak nog niet eens gewonnen, en toch pleit gij reeds om gratie voor anderen.
raymond
(met vleijende stem, zijne hand nemende en die kussend).
En ik zal die verkrijgen, ik ben er zeker van. Gij zijt veel te edelmoedig, mijn Vader, om wrok te houden jegens hen die van u afhankelijk zijn. Gabrielle en ik zijn het geheel en in den nauwsten zin eens, en om u bewijs te geven dat ik gebrek aan vertrouwen afkeur in anderen, zal ik mij verstouten u mijn geheim mede te deelen, u eene gunst te vragen....
de markies
(verzacht).
Laat hooren wat gij wenscht! Het is u geloof ik nog nooit gebeurd mij eene gunst te vragen, trotsche stoïcijn als gij zijt.
raymond
(blijft hem vertrouwelijk ter zijde staan).
Omdat ik den vollen omvang van uwe goedheid jegens mij op eens in aanspraak wilde nemen. Het geldt mijn levensge- | |
[pagina 271]
| |
luk, Vader, en daarom heb ik die noodig. Zoolang Gabrielle niet ten volle vrij was moest ik zwijgen; maar nu, nu gij zelf bezorgdheid koestert voor hare toekomst, nu durf ik mijn diersten wensch uitspreken, nu mag ik u zeggen: Geef mij Gabrielle tot vrouw, ik zweer u dat ik haar gelukkig zal maken, ik zweer u dat ik haar zal weten te beschermen en dat niemand haar de achting zal onthouden die zij verdient.
de markies
(lagchend).
Dwaze jongen, hoe komt u zoo iets in het hoofd? Dat was volstrekt niet de bedoeling. Meent gij waarlijk, dat ik mij zoo zeer bekommer over de toekomst van Gabrielle! dan vergist gij u zeer. Zij blijft bij mij als zij niet trouwt, en als zij een huwelijk kan doen naar mijn zin, geef ik haar een voldoenden bruidschat, en daarmee uit! (Raymond, suf van verbazing, staart den Markies aan met een strakken blik. De Markies gaat voort met ergernis).
Te denken dat mijn zoon! mijn erfgenaam op zoo'n inval komt! Als het in ernst gemeend is, Mijnheer, dàn beklaag ik u, want dat gebeurt nooit, Gabrielle kan uwe vrouw niet zijn!
raymond
(zich hervattende).
Waarom toch niet, Vader? Zij is immers uwe nicht, de dochter van den Baron d'Arques, den broeder mijner moeder, gij hebt haar waardig gekeurd om de vrouw van uw neef te worden en met dezen zamen de erfgename te zijn van uw naam, van uwe fortuin.
de markies.
Nu ja, voor een zoon uit den jongeren tak en omdat zij het eenige lid mijner familie was, kon dat gaan, maar voor mijn zoon, mijn eigen wettigen naamdrager, den aanstaanden Markies, mogelijk Hertog de Mercoeur, heb ik heel andere uitzigten, en het was juist over deze, dat ik bezig was met mijnheer Benoît te beraadslagen, toen die plompe missive van Lionel mij vol ergernis die overlegging deed staken.
raymond
(stug).
Doe dan maar geen moeite die weer op te vatten, Mijnheer, want ik heb mijn eenig uitzicht op geluk verbonden aan het bezit van Gabrielle. | |
[pagina 272]
| |
de markies.
Dat is wel roekeloos! maar gij zult daarvan terugkomen, gij spreekt er altijd van dat men zijn verstand moet gebruiken; gij hebt nu een mooije gelegenheid om te toonen dat gij die les voor u zelven in praktijk brengt. Ga zitten, daar tegenover mij, en luister bedaard zooals het een goed beraden jongmensch past, die roemt dat hij zich zelf weet te beheerschen, (Raymond, bleek van spijt en teleurstelling, klemt de lippen opeen om niet uit te varen, en zet zich neer op de aangewezen plaats. De Markies gaat voort:)
Ziet gij, Mijnheer, ik moest mij voor den Burggraaf, mijn neef, vergenoegen met hetgeen ik bij de hand had, ik kon toch moegelijk voor een gewezen gunsteling van Bonaparte eene partij zoeken onder den hoogen adel aan den wettigen Koning gehecht. Maar nu het mijn zoon geldt, is dat wat anders. Nu was er keus, en zelfs kon ik naar het hoogste reiken: de kleindochter van den Hertog de Levis, Marie-Athenaïs-Dido, eene prinses Robecque Haut-Briant, is mij aangewezen. De bruidschat is niet aanzienlijk, dat is waar, want de Prins was een speler en doorbrenger, en zij heeft niets dan hare moederlijke fortuin, maar zij heeft groote verwachtingen. Als wij nog onder het oude régime leefden zou zij haar echtgenoot het pairschap aanbrengen, dat erfelijk is, evenals de Vorstentitel in haar geslacht. De Hertog de Levis is zooals gij weet een tachtiger en onmetelijk rijk, zijne kleindochter is de eenige geregtigde tot zijne bezittingen, en met de hooge gunst waarin hij staat bij den Koning zal het hem niet moeijelijk zijn nog bij zijn leven het pairschap te verwerven voor zijn kleinzoon. Mevrouw de Duras heeft zich aangeboden de marraine te zijn van de jonge Prinses als zij ten hove moet optreden, daar de grootmoeder niet meer in de wereld gaat. Gij ziet welke belangrijke voordeelen, welke schitterende positie dit alles waarborgt aan den gelukkigen sterveling, wien het te beurt valt deze kostbare parel de zijne te mogen noemen.
raymond
(strak.)
Ik wil het gelooven, Mijnheer, maar... ik zie niet in waarom u mij dat alles zoo opsomt... | |
[pagina 273]
| |
de markies
(als in zegepraal).
Omdat gij de gelukkige sterveling zijt, voor wien dat alles is weggelegd.
raymond
(stroef).
't Is mogelijk, maar ik bedank voor dat geluk, het valt niet in mijn smaak.
de markies.
Gij zult u wel bedenken. Uwe aanstaande is niet alleen hoog geboren en hoog geparenteerd, maar zij is jong, geestig, levendig, en al mag men haar geene schoonheid noemen van den eersten rang, zij ziet er toch lief uit en men verwacht van haar dat zij de drie nijgingen, die zij bij hare voorstelling aan 't hof voor den koning zal moeten maken, met de meeste bevalligheid zal volbrengen!
raymond
(met ironie).
Dat's zeker geene kleinigheid!
de markies.
Waarlijk niet. Voorts, hoewel zij is opgevoed in eene kloosterschool in Schotland, wordt er van haar verteld dat zij danst als of zij les genomen had bij Vestris.
raymond
(bijtend).
De hurlepipe dan misschien! Mag ik u vragen, Mijnheer, of u dàt het eene noodige houdt voor eene vrouw?
de markies.
Dat beweer ik niet, maar voor eene jonge dame van rang is het onmisbaar dat zij dansen kan en zich met gemak weet te bewegen in de wereld. Haar is het aan te zien dat zij daar slag van heeft, dat zult gij bij de eerste kennismaking bemerken... dan wat zeg ik, gij hebt haar immers reeds ontmoet bij Mevrouw de Duras.
raymond
(koel de schouders ophalend).
Het kan wel zijn...
de markies.
Zelfs heeft men mij gezegd dat gij eenige woorden met haar gewisseld hebt.
raymond
(stroef.)
Niet onmogelijk, maar ik herinner mij daar niets van. | |
[pagina 274]
| |
de markies.
De levendige brunette, met schitterend zwarte oogen, heeft dus geen indruk op u gemaakt?
raymond.
Neen!
de markies.
Nu, dan kan ik u zeggen dat zij van hare zijde... een beter geheugen toont (even glimlagchende) . 't Is wel een weinigje tegen het gebruik, maar... zoo 't slaagt komt het er zooveel niet op aan, zij zelve moet de Hertogin de Duras hebben ingefluisterd... hm! wat eene jonge dame anders juist zoo niet bekent. Mevrouw de Duras weet haar niets te weigeren, hare grootouders bederven haar een beetje, zij is het eenige wat hun van een talrijk gezin is overgebleven, haar wil is wet voor de geheele familie. Zij hadden het oog op wat anders naar ik hoorde. Gij moet weten, het zijn lieden die tusschen de Carignans en de Noailles kunnen kiezen, zonder dat men hen van aanmatiging zou beschuldigen. Daar kunnen wij niet bij halen, niet wat de fortuin betreft, want helaas! onze hooge adel is zoo verarmd, en ik zal u eene dotatie toestaan waar de Miripoix en de Aiguillons naar opspringen zouden, ook niet wat de afkomst betreft, want de Mercoeurs rekenen al mee van de eerste kruistogten af, maar voor 't oogenblik naar den titel; gij hebt geen hofambt en gij zijt maar Graaf, daarbij uwe antecedenten... uw gemis aan wereldkennis, ik had het nooit durven wagen om dat aanzoek te doen. Gelukkig heeft men dat begrepen, de grootouders hebben hun Carignan laten slippen, en ik kreeg een wenk van mijnheer de Duras; gij begrijpt dat ik handig toegreep en de voorloopige onderhandelingen aanknoopte...
raymond.
Neen, Mijnheer, dat begrijp ik niet. Gij weet dat ik in mijn zeven-en-twintigste jaar ben, dus ten volle meerderjarig, en geen idioot; mij dunkt u hadt moeten beginnen om mij daarin te kennen.
de markies
(hoog.)
Ik hoor niet graag dat men mij voorschrijft wat ik had behooren te doen, maar weet dat de zonen van goeden huize | |
[pagina 275]
| |
minderjarig blijven voor hun vader zoolang hij leeft; dat het aan dezen is om voor hunne positie in de wereld te zorgen, en dat zij hun daarom ook eene vrouw kiezen. Doch ik stem het u toe, ik had met u kunnen raadplegen, maar.... gij zijt zulk een zonderling, gij hebt al meer dan éen huwelijksontwerp dat ik voor u in 't hoofd had zonder geldige reden afgeslagen; dit hier beantwoordde al te zeer aan mijn hoogsten wensch om het van uw luim te laten afhangen. En nu kan ik er u van spreken als eene zaak die beklonken is!
raymond
(het hoofd schuddend.)
Niet geheel toch, zou ik meenen.....
de markies.
Het scheelt niet veel. Vandaag is er familie-diner bij den Hertog de Levis. Eigenlijk is er geene familie dan de kleindochter en enkele verre verwanten, maar ze zijn aangevuld door intieme vrienden en vriendinnen van den huize, zooals de Hertog en de Hertogin de Duras, de Prinses de Miripoix (de jonge bedoel ik), mevrouw de la Vauguyère, de vriendin van Madame, en meer anderen zijn er genoodigd; voor den eten zal men u en de jonge dame aan elkander voorstellen; ik zal een onderhoud hebben met den Hertog de Levis onder vier oogen, om het formeele aanzoek te doen, en in den loop van den avond zal men ons mededeelen dat het aangenomen is, en gij zult de gelukwenschen ontvangen van de aanwezigen. Mijnheer de Blacas, die beloofd heeft op de soiree te verschijnen, moet zich uitgelaten hebben dat hij van wege den Koning u eene verrassing heeft aan te bieden; denkelijk zal dit ons in de verpligting brengen om ons te zamen nog bij het spel op het Kasteel te vertoonen, om zijne Majesteit te bedanken en kennis te geven van uwe verloving met de Prinses de Robecque, waaruit dan volgt dat de Koning den Graaf van Artois of eenig ander aanzienlijk personaadje zal aan wij zen om in zijn naam bij de onderteekening van het contract tegenwoordig te zijn. Een hooge eer waarnaar velen hunkeren, zonder dat dit hun te beurt valt. Ziedaar het programma, een goed bezette dag, dat zult gij mij toestemmen.
raymond
(opstaande, vast en fier).
Dat stem ik u toe, Mijnheer. Vergun mij alleen eene opmer- | |
[pagina 276]
| |
king: er is niet gerekend op de omstandigheid, dat ik niet bij dat diner tegenwoordig zou kunnen zijn....
de markies
(eenigzins verbijsterd).
Daar hebt gij gelijk in, maar....
raymond
(valt in met vastheid).
Dat is jammer, want ik ben vast besloten er niet te komen.
de markies (stom van verbazing, staart Raymond aan met strakken blik).
raymond.
Gij begrijpt toch wel, Mijnheer, dat ik daar niet gaan kàn. Ik heb u zoo pas om de hand van Gabrielle gevraagd....
de markies
(in lagchen uitbarstend).
Maar, onnoozele jongen, is dat nu eene reden!
raymond.
Het is er eene voor mij, die ten volle geldig is.
de markies
(met den gloed der gramschap op het gelaat).
En mijne afwijzing - acht gij die dan niet geldig.
raymond.
Ik heb hoop dat gij daarop terug zult komen.
de markies
(grimmig lagchend).
Dat kunt gij denken!
raymond
(voor hem op de knieën vallend).
Als ik een beroep doe op uwe vaderlijke liefde! Als ik u in allen ootmoed smeek om mijn levensgeluk te verzekeren, dat niet afhangt van een voornaam huwelijk maar van het onuitsprekelijk voorregt - vereenigd te worden met haar die ik lief heb!
de markies
(hard en spottend).
Wees toch niet zoo jammerlijk sentimenteel! Gij spreekt er van of gij met de Prinses leven moest, als het boerenvolk met hunne vrouwen, ieder aan eene zijde van den haard, en de wieg in het midden; daar zou de jeugdige Robecque-Haut-Briant u feestelijk voor bedanken, als zij maar eenigzins naar hare ouders aardt. Het spreekt van zelve dat gij een hôtel bewonen zult te Parijs, en dat zij bals zal geven. Als gij niet van dansen houdt, zal het u vrij staan in uw eigen appartement te blijven in gezelschap van uwe boeken, zoo ongeveer als gij dat nu meestal doet op Mercoeur. | |
[pagina 277]
| |
raymond.
Spot er niet mee, Vader. Dit alles is voor mij ernst. Ik vraag er niet naar hoe ik zou moeten leven met die vrouw, die mij vreemd is en die mij opgedrongen wordt. Ik vraag alleen naar Gabrielle. Schenk haar aan mij, Vader, dat zal mij gelukkig maken, niet de rang en de fortuin, allerminst die hofgunst, die gij voor mij begeert! Gij hebt mij lief, Vader, ik geloof het, al heb ik het ongeluk u in veel te mishagen en niet in alles met u te kunnen zamenstemmen; er ligt veeltijds een sombere nevel over ons huisselijk leven, vereenig mij met Gabrielle, geef mij rust over mijne toekomst en gij zult zien hoe die donkere wolken zullen optrekken, welk een liefde en dankbaarheid u omgeven zal.
de markies.
Gij praat zotteklap! ik vraag naar dat alles niet. Sta op! gij weet niet welk eene droevige figuur gij nù maakt in mijne oogen. Vertoon geen grimassen voor mij, daar wint gij niets mee. Gij weet dat ik gewoon ben mijn wil te doen gelden en ik ben vast besloten, dat gij eenmaal Hertog de Mercoeur, Pair van Frankrijk en Prins van Robecque-Haut-Briant zult zijn; al het overige komt er niet op aan.
raymond
(opspringende.)
Dus vraagt gij er niet naar of gij mijn levensgeluk verwoest; dus vreest gij niet eens, dat ik, door wanhoop gedreven, tot uitersten zal vervallen.....
de markies.
Ik zie niet op welke uitersten gij doelt. Het is niet te onderstellen, dat gij met Gabrielle op de vlugt zult gaan.... Indien gij bij geval dat voornemen hadt moet ik u waarschuwen, dat de Freule d'Arques niet in de termen valt om geschaakt of.... verleid te worden.
raymond
(gekrenkt.)
Wie meent gij dat ik ben, Mijnheer, om mij van zulke laagheid te verdenken. Ik haar onteeren! ook zelfs maar in de gedachte, (met vuur) ik, die niet tot haar durf opzien, dan met eene huivering van eerbied, ik, die de liefde van eene vrouw zelfs niet zou begeeren zoo ik haar niet te gelijk de
| |
[pagina 278]
| |
hoogste achting kon wijden. Wat heb ik misdreven, Vader, dat zulke verdenking tegen mij in u kon opkomen?
de markies.
Maar.... mij dunkt, waar gij van uitersten spreekt....
raymond.
Verschoon mij, Mijnheer, ik doelde op heel wat anders.
de markies.
Ik verlang niet te weten wat. Ik wil van u gelooven, dat gij uw gezond verstand en uw zelfbedwang, dat gij zegt te kunnen oefenen, gebruiken zult en u schikken in de noodzakelijkheid. Weet gij eens of Gabrielle gediend is met uwe hartstogtelijke genegenheid, of zij die beantwoordt?
raymond.
Zoolang zij niet vrij was, heb ik het haar niet mogen vragen, maar nù, zoo gij mijn vurigen wensch verhooren wilt, hoop ik haar te zullen winnen. Weet gij, Vader! wat Gabrielle reeds nu voor mij is in uw huis?
de markies
(met een glimlach en de schouders ophalend.)
Wat anders dan uwe nicht, de mijne, die ik over mijne huishouding gesteld heb, en die zorgt dat alles hier ordelijk toegaat....
raymond
(met geestdrift.)
Het is zoo! gij kunt het u niet voorstellen wat zij voor mij is, want gij begrijpt niets van mijn heimwee, niets van mijne zielsbehoefte aan een rustigen, vertrouwelijken omgang met eene vrouw, die sympathie heeft voor mijne zucht naar wat hoogers en beters, dan de laffe onbeduidendheden, die men den conversatietoon noemt. Zij is het aan wie ik het dank dat ik mij eenigzins heb weten te voegen en te vormen naar de manieren en de gebruiken van die wereld, waarin ik mij vreemd voelde en toch gedwongen was te leven; zij berispte mij met een blik, moedigde mij aan met een glimlach, wist mij zelfvertrouwen in te boezemen, luisterde met geduld naar mijne klagten, stemde mij tot kalmte als ik opbruiste tegen u, tegen de eischen van mijn stand, maakte het mij mogelijk hier te leven!
de markies
(met bitterheid.)
En ik! die nog al meende in volle ruimte aan alle uwe | |
[pagina 279]
| |
wenschen en behoeften te hebben voldaan. Gij gevoelt u dan wel ongelukkig bij mij?
raymond.
Vraag den visch of hij leven kan op een persisch tapijt? Vraag den vogel, in de vrije lucht gewoon, of hij zich gelukkig gevoelt in de vergulde kooi? Gij hebt mij van alles voorzien, Mijnheer, behalve van het éene noodige voor mij. Ik geniet geene vrijheid. Ik ben niet in mijn element.
de markies.
Gij spreekt er over of ik het helpen kan dat gij u hier niet 'thuis voelt! Gij zijt, tot ons beider ongeluk, opgegroeid in eene omgeving, waarvoor gij door uwe geboorte niet waart bestemd; gij zijt geworteld in dien vreemden grond, en nu gij overgeplant wordt naar uw eigen erfgrond, acht gij u in ballingschap; dat is een kwade trek dien het lot, dien de revolutie ons gespeeld heeft, en waarvan de gevolgen zich niet zoo op eens laten wijzigen. Ik voedde hoop, dat met der tijd en met wat goeden wil van uwe zijde alles nog weer teregt zou komen, maar juist dit laatste schijnt bij u te ontbreken. U te voegen naar de eischen van uw stand schijnt u eene ondragelijke kwelling, en in mij die het van u vergen moet, die niets van u vergt dan dit alleen, ziet gij een tiran dien gij vreest, zoo gij hem niet haat!
raymond.
Neen, Vader, geloof niet....
de markies.
Ik geloof niets, ik heb er de zekerheid van, (met gevoel) en denkt gij er dan nooit aan hoe het mij zijn moet bij deze verhouding? Niet aan de oneindige teleurstelling die mij ten deel viel, mijn zoon, mijn erfgenaam weêr te hebben, maar in alles als tegen mij gekeerd, ontstemd, ongeschikt, onwillig althans om de pligten van zijn rang te vervullen, en alleen volgzaam uit nooddwang, lijdelijk in schijn, maar met bitterheid en verzet in 't harte. Meent gij misschien dat ik zoo blind ben om dit alles niet te zien, en zoo verstompt om 't niet te voelen? dan vergist gij u zonderling. De wereld noemt mij gelukkig dat ik mijn zoon heb weergevonden, zij verkeert in de meening dat ik hem terug heb, omdat hij in mijn huis
| |
[pagina 280]
| |
woont; maar ik moet nòg klagen over mijn verloren zoon, want hij staat evenver van mij af, als toen ik in ballingschap verkeerde en wij vreemden waren voor elkaêr. Wij kennen elkaêr nù, maar er heerscht niets tusschen ons dan misverstand, er ligt eene klove tusschen ons, waaruit allerlei smart, allerlei jammer en ellende moet oprijzen, waaruit rouw en schande kan voortkomen!
raymond
(getroffen).
Schande, Mijnheer! vreest gij dat van mij in vollen ernst, dat ik u schande zou aandoen?
de markies.
Meent gij dan misschien dat het mij eer zal brengen, als gij zoo voortgaat in uw onwil, om een huwelijk aan te gaan naar uw rang, om te hunkeren naar eene vernederende mésalliance!
raymond.
Eene mésalliance, Mijnheer! als er sprake is van Gabrielle!
de markies.
Weet gij eens wie Gabrielle is, als die uitdrukking u beleedigt?
raymond.
Zij is, naar ik van u, van haar zelve heb gehoord, de dochter van den Baron d'Arques, uw zwager, mijn moeders eenige broeder....
de markies.
Dat is waar, doch is het u bekend welk huwelijk de Baron d'Arques heeft aangegaan?
raymond.
Gabrielle sprak mij altijd van hare moeder met kinderlijke liefde en met diepen eerbied.
de markies.
Dat kan wel zijn, maar dat belet niet dat deze niet veel anders was dan de dochter van een Engelsch dorpsgeestelijke, die er eene kostschool op nahield om in de behoeften van haar gezin te voorzien....
raymond.
Mij dunkt, dat was prijzenswaardig....
de markies.
Prijzenswaardig zooveel gij wilt, maar een edelman glijdt | |
[pagina 281]
| |
naar beneden als hij zijne vrouw kiest uit zoo'n familie.
raymond.
Op de familie was immers niets te zeggen, en de vader behoorde tot den adelstand. Slechts had hij het ongeluk de jongere zoon te zijn van een bisschop - die zelf maar uit den jongeren tak sproot - en met vele kinderen was gezegend, zoodat hij voor den allerjongsten niets anders kon doen dan hem in een klein dorp eene magere pastorie te bezorgen - dat is.... niet luisterrijk, ik erken het; maar er was toch geene oneere in gelegen - en de Baron d'Arques pleegde geenszins het misdrijf van mésalliance, toen hij een deugdzaam, beminnelijk meisje uit dat gezin tot zijne gade koos.
de markies.
Wat weet gij er van! De adel van den jongeren zoon van dien bisschop zou waarlijk wel noodig hebben door zijne kwartieren bewezen te worden, eer men er aan behoeft te gelooven. Vooreerst een bisschop die trouwt....
raymond.
Heeft daartoe volle vrijheid in de Anglikaansche kerk.
de markies.
Ik wil dat aannemen, maar de Baron d'Arques behoorde tot de Katholieke kerk, en zijn huwelijk, gesloten naar de voorschriften van de Anglikaansche, moge in Engeland voor geldig worden gehouden - hier in Frankrijk zou men moeite hebben er de wettigheid van te bewijzen...
raymond.
Gabrielle is in Engeland geboren en opgevoed - alleen de bijzonderheid, dat u haar als nicht heeft erkend en met u genomen naar Frankrijk - kan haar dus niet maken tot iets anders dan zij werkelijk is: de wettige dochter van een Fransch edelman...
de markies
(invallend).
Die bij het overlijden van haren vader - naar het doorluchtig voorbeeld harer moeder - haar brood heeft verdiend met lesgeven in talen en handwerken onder voorname Engelsche huizen; zoo heb ik haar toevallig ontmoet bij eene familie waar ik logeerde, en het sprak van zelven, dat ik mijn broeders kind niet in die vernedering kon laten, maar het | |
[pagina 282]
| |
spreekt ook van zelven, dat ik een meisje, wier moeder maar even van goede afkomst, wier geboorte op zijn best wettig is in het buitenland, wier fortuin absoluut nul is, niet zal nemen als schoondochter, niet tot vrouw zal geven aan mijn zoon, die eenmaal Markies de Mercoeur moet worden, als de eerste partijen van Frankrijk voor ons beschikbaar zijn, als ik mijn naam, den zijnen, kan verbinden met den huize Robecque-Haut-Briant, met dien van de Levis en de Marsans, want de grootmoeder is eene de Marsan, Mijnheer! aan het huis van Lotharingen verwant!
raymond
(uitvallend.)
Al ware zij verwant aan de Bourbons, wat kan mij dat schelen als ik eene andere liefheb!
de markies
(met toorn en smart.)
Geen hart voor de eer van ons huis! Ziedaar wat ik van mijn zoon heb te wachten, die voor niets zin heeft dan voor de bevrediging van 't geen hij zijn hartstogt noemt. Die bekrompen burgermansliefde in alle eer en deugd, die zich tevreden stelt met het huisbakken brood der alledaagschheid, maar niet hooger streeft dan naar de bevrediging zijner kleine behoeften, en geen acht slaat op hetgeen hij schuldig is aan voorzaten en nakomelingen. Had ik zoo groot ongelijk, Mijnheer, toen ik de vrees uitte, dat gij de eer van mijn huis te kort zoudt doen, als men er u de vrijheid toe liet!
raymond.
Verschoon mij, Mijnheer, dat zie ik niet in. Ik ben van meening, dat de eer der Mercoeurs, die gij zoo hoog stelt en waarvoor ik ook niet ongevoelig ben - de ware eer bedoel ik - niet de ijdele eer, die titels en waardigheden aanbrengt, dat die eer beter vertrouwd zal zijn aan eene Jonkvrouw als Gabrielle, ware zij dan ook van betwistbaren adel, dan aan eene prinses afkomstig uit dien hoogen, maar bedorven adel, die niet met de revolutie is uitgeroeid! eene prinses, die den aard van een roekeloozen vader en eene ligtzinnige moeder kan geërfd hebben met hunne titels, en wier geoefendheid in de danskunst en in hoofsche manieren mij als lofwaardige hoedanigheden worden voorgesteld! eene jonge dame, waarvan gij mij zelf voorspelt, dat zij geen plan zal hebben om een | |
[pagina 283]
| |
huisselijk leven te leiden! In waarheid, het komt mij voor, dat de eer der Mercoeurs groot gevaar zou loopen in dit huwelijk, en dat de mogelijkheid voor de hand ligt, dat er onwaardige en onwettige Mercoeurs in de wereld kwamen. Daarom, al had ik mijn hart niet elders gegeven, zou ik mij toch niet leenen tot zulk een echtverbond!
de markies
(forsch en met gezag.)
Gij zult mij gehoorzamen, zoo gij wilt, dat ik u als mijn zoon zal blijven erkennen!
raymond.
En zoo gij wilt, dat ik u als zoon zal blijven eeren, leg mij dan niet het onmogelijke op!
de markies
(met een bitteren lach.)
Mijn zoon stelt mij voorwaarden, waarop hij mij àl of niet de gehoorzaamheid opzegt. Prachtige uitkomst van de opvoeding naar Rousseau.
raymond
(gekrenkt.)
Ik ben niet opgevoed naar het stelsel van Rousseau en naar geen stelsel van wien ook. De waardige man, die mij opvoedde en tot leidsman strekte, had een afkeer van allen dwang ter een er, van alle slaafsche onderwerping ter andere zijde. Hij dwong mij zijn wil niet op tegen regt en reden, toen ik eens tot de jaren des onderscheids was gekomen. Hij spoorde mij aan tot zelfkennis, hield de stem van 't geweten in mij wakker, scherpte mij liefde in voor waarheid en billijkheid, door zijn voorbeeld en...
de markies
(invallend met ironie).
Dat voorbeeld heeft dan minder gelukkig gewerkt op zijn eigen gezin, want het is een gemeene troep, die Duviviers!
raymond
(opstuivend).
Wat durft gij zeggen, Mijnheer! verguis mij zooveel als gij wilt, sinds gij dat uw vaderregt acht, maar belaster die brave lieden niet, die het niet helpen kunnen, dat ik niet de zoon ben naar uw hart!
de markies.
Ik zou zeggen dat zij 't wèl helpen kunnen, want zij hebben u denkbeelden in 't hoofd gezet, die al gevaarlijk genoeg zijn voor lieden van hun stand, maar die volstrekt ongepast zijn in den onzen. | |
[pagina 284]
| |
raymond
(de schouders ophalend).
Hoe konden zij ook weten...
de markies
(invallend).
Dat de jonge republikein die zij opvoedden, behoorde tot het ras van dien bedorven adel, die door de revolutie nog niet gansch en al is uitgeroeid? Ze hadden die mogelijkheid toch kunnen stellen, alleen reeds uit de omstandigheid, dat men uwe moeder onder de guillotine bragt!
raymond.
Ze hebben mij toch alles laten leeren wat een jongmensch van geboorte te pas kan komen... en toen zij eens wisten aan wien ik behoorde, hebben zij, uit vrees voor uw naijver, alle aanspraak op mij laten varen; ja, erger, zij hebben mij afgestooten, afgesneden zelfs, (met weemoed) juist op een tijd dat ik hen zocht, dat mijn hart behoefte had om zich aan het hunne uit te storten.
de markies.
Dat behoeft gij waarlijk niet te prijzen, ik heb ze er voor betaald om u los te laten!
raymond.
Dat geloof ik niet!
de markies
(met den gloed der gramschap op het gelaat.)
Zoo ben ik een leugenaar! Het duël tusschen vader en zoon is niet geoorloofd, anders hadt gij een les verdiend voor deze onbeschoftheid.
raymond
(zeer bewogen.)
Vergiffenis, Mijnheer, zoò meende ik het niet, ik bedoelde.... dat u zich vergist moest hebben, en dat Jufvrouw Duvivier uit pligtbesef....
de markies.
Een pligtbesef dat mij twintig duizend francs gekost heeft. - Wij hebben verschil gekregen over het voortwerken aan de zaal, zij hadden mij werkvolk gezonden dat de marseillaise zong en de carmagnolle danste in plaats van te werken. Ik liet ze wegjagen, zooals van zelve sprak, en verkoos van de firma niet langer gediend te zijn. Ik liet mijnheer Charles bij mij komen en bood hem schadevergoeding voor de teleurstelling. Ik stelde tienduizend francs voor om er in eens af te zijn; mijnheer | |
[pagina 285]
| |
Charles scheen geld noodig te hebben, want hij vroeg twintig duizend. Ik vond die som ongehoord, daar er nog geen enkel meubel was afgeleverd.... Hij zeide dat hij een wissel betalen moest waarop niets viel af te dingen, en dat ik het zijne familie wel schuldig was voor de twintig jaren lang waarin men mijn zoon huisvesting had gegeven en van alles voorzien! Na dit bewijs van laagheid en inhaligheid aarzelde ik niet meer, ik gaf een briefje op mijn bankier voor die som, maar legde als voorwaarde op de verpligting om met u te breken, van hunne zijde, daar ik wist, ik mag zeggen daar ik voelde, dat uw hart u voortdurend daàr heen trok en ik dit de hindernis achtte die mij innerlijk van mijn zoon scheidde. Mijnheer Charles trok af en beloofde mij er orde op te stellen....
raymond
(smartelijk).
Dat Charles op een slechten weg was heb ik reeds lang begrepen, maar mijne pleegmoeder zal van zijne handelwijze onkundig zijn gebleven.
de markies.
Die troost kan ik u niet geven. Ik zal u een briefje van haar laten zien, waarin zij belooft zich te zullen gedragen naar 't geen tusschen haar zoon en mij was afgesproken. Ik meen dat zij woord gehouden heeft.
raymond
(verslagen.)
Helaas, ik erken het, dit verklaart mij hare houding en die van Sophie! (hij brengt de hand aan de oogen om, tranen af te wisschen) De Hemel weet.... of zij niet door nood werd gedwongen, of wel dat zij voor bedreigingen heeft gebukt. Charles kan zoo ruw zijn, hij gelijkt zoo weinig op zijn vader! Staat gij mij toe, Mijnheer, te onderzoeken?
de markies.
Er is geen onderzoek noodig, ik weet er alles van. Zij hebben mij afgezet als straatroovers in 't bosch van Bondy, en ik verbied u ooit weer naar hen om te zien. Zoo gij u verstout daar een voet over den dorpel te zetten, kunt gij er blijven!
raymond
(trillend van ingehouden drift.)
Gij weet niet in welke verzoeking gij mij brengt, Mijnheer, als gij zoò tegen mij spreekt. | |
[pagina 286]
| |
de markies
(hoog en spottend.)
Ik zou wel eens willen weten welke verzoeking gij bedoelt...
raymond.
Het verbod te overtreden dat mij met zooveel hardheid wordt opgelegd en mijne pleegmoeder te hulp te komen, die vermoedelijk door haar eigen zoon wordt onderdrukt en geplunderd; de zaak kàn niet goed gaan onder zijn beheer.
de markies
(spottend).
En Mijnheer Raymond zou misschien wel lust hebben om er zijne krachten aan te beproeven, hij verlangt denkelijk naar het werkpak!
raymond.
Zeker meer dan naar de liverij van een kamerheer! (zich opheffend en vlak voor den Markies tredend) . Begrijpt gij niet, Mijnheer, dat ik het eindelijk eens moede word mij hier te laten vertrappen en verguizen, te laten drillen, verbieden en gebieden, als een aankomende knaap, mij als een willenloos werktuig te laten gebruiken in uwe hand tot voldoening van een laffen geboortetrots, zonder dat er naar mijne wenschen wordt gevraagd als het de naaste, de teerste belangen van het leven geldt. Meent gij dat ik niet eindelijk deze dienstbaarheid moede ben en dat het komen zal tot hetgeen waartoe gij mij drijft?
de markies
(met ingehouden toorn).
Waartoe als ik vragen mag?
raymond.
Om uwe Hertogen en Prinsessen te laten voor 't geen zij zijn, mijns weegs te gaan en een vrij man te worden!
de markies
(spottend).
En misschien als vrij man Gabrielle ten huwelijk te vragen, zonder dat gij brood voor haar hebt....
raymond.
Ik heb mijn brood als ik mijne handen gebruiken wil - en nog wel iets daarboven. Ik zal Gabrielle niet vragen voor ik eene onafhankelijke positie heb verworven, maar ik zou haar mijne achting ontzeggen, zoo zij mij hare hand weigerde, omdat ik mij niet meer als Graaf de Mercoeur bij haar aanmeldde.
de markies
(opstaande).
't Is genoeg, Mijnheer, houdt nu op met die zottepraat; gij | |
[pagina 287]
| |
declameert waarlijk of gij 't van Talma hadt geleerd - ik heb u laten uitspreken, omdat ik weten wil wat er al zoo in u omgaat - en dat is wat ik begon te vermoeden: gij zoekt eene uitvlugt om te ontkomen aan het huwelijk dat ik u voorstel, maar gij moogt doen wat gij wilt - gij kunt niet ophouden mijn zoon te zijn. En ik meen dat de wet mij nog wel het middel aan de hand zal geven om een weêrbarstigen zoon tot zijn pligt te brengen en van dwaasheden af te houden. Indien niet - zoo ga uw gang - maar weet dat Gabrielle het bitterste lijden zal door uwe schuld. Ik zend haar naar Engeland terug als gij mijne wenschen teleurstelt; na hetgeen ik nu van u weet moet er eene beslissing volgen. (Zijne regterhand vattende) . Over uw hart kan ik niet beschikken - daar vraag ik niet naar, dat kunt gij wegschenken of onthouden naar het u goed dunkt, maar uwe hand, deze hand, waaraan ik stervend eens mijn zegelring zal schuiven, waarmee mijn rang en mijne fortuin op u overgaan, deze hand zult gij reiken aan de vrouw die ik u voorstel, en dat zal nooit zijn het kind eener mésalliance, nooit de dochter van eene Engelsche schoolhouderes! (Hij laat de hand van Raymond los en wendt zich af; op gebiedenden toon) Gij kunt gaan.
raymond
(voor hem neêrvallende.)
Vader! breng mij niet tot wanhoop, verg van mij niet het onmogelijke, laat ons verzoenen, dwing mij niet de laatste hoop op te geven, blusch niet de laatste vonk uit van liefde, die nog in mijn hart voor u gloeit.
de markies
(snijdend koel.)
Gij zijt kinderachtig. (Zonder Raymond op te rigten, zonder naar hem om te zien, wendt hij zich van hem af, doet eene zijdeur open en roept) : Mijnheer Benoît! gij kunt binnen komen!
(Raymond springt op in woede, zijne oogen gloeijen, gelaat en voorhoofd zijn hoog gekleurd, hij balt krampachtig den vuist en gaat, terwijl de Notaris aan de andere zijde binnenkomt.)
de markies
(tot Raymond die zich verwijdert.)
Vergeet niet, Mijnheer, dat het diner bij den Hertog de Levis op vijf uur is gesteld, en dat het rijtuig te vier uren voorkomt. (Raymond, die den zakdoek voor het gezigt houdt, antwoordt alleen met een gesmoorden snik) .
| |
[pagina 288]
| |
In het appartement van Raymond.(Een schrijfvertrek. Raymond komt binnen met waggelenden gang en doodsbleek, hij valt neêr op den eersten stoel den besten en roept onder snikken:)
raymond.
Ik kan niet, ik wil niet - en toch - ik moet - ik moet - reeds om haar - om Gabrielle, en toch ik kàn niet! moet ik voor het leven rampzalig worden, en is die man mijn vader, die het verlangt, die mij zien kan, wegkrimpend van smart, en die toch de glorie van zijn stamboom liever heeft dan mij? (Denise, die reeds aan de deur heeft geklopt zonder antwoord verkregen te hebben, treedt schielijk binnen. Zij gaat naar Raymond toe, dien zij met diepe bezorgdheid gadeslaat.)
denise.
Mijnheer de Graaf, wat scheelt u toch! Kan Denise u helpen?
raymond
(het hoofd opheffende en haar aanziende, barst in tranen los).
Denise! (hij werpt zich aan hare borst en slaat de armen om haar hals) . Hier is eindelijk een hart waaraan ik mij kan uitstorten.
denise
(met tranen in de oogen hem liefkozend).
Ja, mijn Graaf! ja, mijn kind, klaag mij uw leed, zeg gerust alles aan uwe Denise, ben ik niet als uwe moeder, zijt gij niet mijn zoon, het kind mijner liefde!
raymond.
Uw zoon, dat ik het ware! Zeg mij, Denise, zou die man wel mijn vader zijn! Zou het mogelijk wezen, dat ik niet zijn zoon ware?
denise
(in verbazing de handen ineenslaande).
Spreekt gij van den Markies? Hoe kan zulken twijfel in u opkomen? Heb ik, ik zelve u niet zien geboren worden, en heeft de Markies u toen niet in mijne armen gelegd, en mij laten belooven u te kweeken en te koesteren als mijn eigen kind? Mijn arm, zwak zoontje, helaas! moest er wel wat voor achter liggen, maar dat moest er nu zoo mee door, de Markies was mijn meester, de Markiezin veel te zwak, en ik kreeg u lief, al van dat eerste oogenblik af, en toen mijn | |
[pagina 289]
| |
stumpertje bezweek - mijn kleine Jos - werdt gij mij nog meer dierbaar, werdt gij mij de vergoeding, en toen de Markies heenging (hij had het wel mogen laten met zoo'n zwakke vrouw) was ik het die u voor het laatst nog eens in zijne kamer bragt, opdat hij u zegenen zou en omhelzen! en mijnheer had tranen in de oogen, toen hij u tot zich ophief, en hij gaf mij twintig Louis d'or voor mijne trouwe zorg alsof dat niet van zelf sprak, en of ik anders kon dan goed op u te passen nacht en dag, en dan kunt gij vragen of de Markies wel uw vader zou zijn! Gij zult mij toch de schande niet aandoen, Raymond, van aan uwe moeder te twijfelen.... uwe moeder die eene heilige was en van wie wij dachten dat zij sterven zou van verdriet toen de Markies naar dat Coblentz ging!
raymond
(die wat bekomen is onder het praten van Denise).
Neen, Denise, God beware mij dat ik mijne moeder verdenken zou! maar hoe kan de Markies dan zoo hard zijn tegen zijn eenigen zoon? Hij wil mij rampzalig maken; u zal ik het bekennen, ik heb mijne nicht Gabrielle lief....
denise
(glimlagchend.)
Dat heb ik al lang gezien.... en de Markies weigert zijne toestemming voor uw huwelijk met de Freule; dat had ik u wel vooruit kunnen zeggen.
raymond
(met verwondering.)
Gij! Hoe kunt gij weten?....
denise.
Dat spreekt immers van zelve.... de Freule is eene allerliefste deugdzame jonge dame, die de honneurs waarneemt in 't salon, toezigt houdt op de huishouding tot groot leedwezen van den hofmeester, die haar best zou kunnen missen, maar die wij overigen liefhebben en naar de oogen zien, omdat zij zacht en vriendelijk is en ieder weet te geven wat hem toekomt.... Doch dat alles is niet genoeg als de Markies naar eene vrouw vraagt voor zijn zoon, zijn erfgenaam; de Freule is maar eene Engelsche freule en de Markies zal hooger op gaan, zal eene Fransche dame willen, eene Gravin of eene Hertogin....
raymond.
Zoo is het, Denise! helaas! hij heeft gevonden wat hij | |
[pagina 290]
| |
wensch te, eene Prinses de Robecque, hij heeft er al zijn woord toe gegeven, en ik ben er niet eens in gekend. En dan zou de Markies willen, dat ik mij daartoe maar zoo in eens leende, al weet hij nu van mij dat ik Gabrielle lief heb!
denise.
Spartel dan ook maar niet tegen, mijn beste Raymond, want dat zou u toch niets baten.
raymond.
Als mijn vader mij lief had moest hij zich laten verbidden, nu ik hem gezegd heb dat ik voor 't leven ongelukkig zou zijn. Neen, Denise, dat kan hem niet schelen, hij is een onnatuurlijk vader...
denise.
Zeg dat niet, maar dat gaat altijd zoo onder de groote lui. De Markies zelf is ook zoo getrouwd - ik weet er alles van - want wij zijn van gelijken leeftijd, en mijne ouders dienden al op het Kasteel bij den ouden Markies, toen Mijnheer uw vader nog Graaf werd genoemd. Hij mogt mij wel lijden, ik hielp in dien tijd de eerste kamenier voor het linnen, en als de jonge Graaf mij zag, kreeg ik een knikje van hem of een tikje op de wang, en zoo was ik, zal ik maar zeggen, in zijn geheimen. Hij was niet zoo als gij, hij had liefdeshistorietjes, en op dien tijd toen zijn vader over zijn huwelijk dacht, was hij doodelijk van eene hofdame die aan Koningin Marie-Antoinette verbonden was. Wat hij zijn engelsch rijpaardje draven liet als zij hem ergens te Parijs of te Versailles rendez-vous had gegeven! - hij zag niet op een Louis-d'or als men hem een billet-doux in de hand stopte! maar zie, daar had de oude Markies eene overeenkomst getroffen met den Baron d'Arques, die heel rijk was en slechts twee kinderen had, een zoon en een dochter, en het werd onzen jongen Graaf zoo maar op eens gezegd dat hij aan mademoiselle d'Arques stond verloofd te worden en dat hij haar zijn eerste bezoek moest brengen met de beide vaders, in het klooster waar zij werd opgevoed; het heugt mij nòg dat hij lang geen vrolijk gezigt zette toen ik hem zijn kanten das en manchettes bragt, die bij het groot toilet behoorden; maar hij gehoorzaamde toch, hij gehoorzaamde zonder morren, en hij | |
[pagina 291]
| |
is er voor beloond geworden, want hij kreeg eene allerliefste vrouw en het is geen ongelukkig huwelijk geweest. Het eenige wat er haperde was, dat de jonge gravin, altijd teêr en zwak, na hare bevalling begon te sukkelen en steeds lijdende bleef en haar gemaal niet meer kon volgen naar Parijs, naar Versailles, waar de Markies - want de oude Heer was overleden, en uw vader droeg nu den titel - altijd het een of ander te doen had door zijn hofambt; ik, toen reeds met mijn beste Jacques getrouwd, kreeg mijn eerste, maar even vóór uwe geboorte, en zoo hield mevrouw mij bij zich als min, maar ik kan u zeggen ik heb de echtgenooten nooit oneens gezien; en de Markies was niet slechts hoffelijk jegens zijne vrouw, hij hield haar in hooge achting, en had haar lief, en zoo die reis naar Coblentz en die revolutie er niet tusschen gekomen waren.... zoudt gij er mogelijk zelf over kunnen oordeelen hoe goed het ging tusschen die beiden. Hieruit, mijn lieve mijnheer Raymond, kunt gij wel nagaan dat de Markies zich zelf niet voor een hard en onnatuurlijk vader zal houden, noch dat is, omdat hij voor u eene vrouw koos, in plaats dat hij het aan u overliet, zoo als dat in onzen stand toegaat....
raymond.
Och! ware ik dan maar in uw stand geboren, ik voel mij volstrekt ongeschikt om aan de verpligtingen van den mijnen te voldoen, zoo als die mij hier worden voorgesteld. Daar heb je nu de Duviviers, de beste en goedhartigste lieden die er zijn kunnen....
denise.
Dat is waar!
raymond.
Welnu! ik heb woorden gehad over hen met den Markies, die jaloersch van hen is, die niet wil dat ik bij hen zal gaan, en die zegt dat ze een gemeene troep zijn, zelfs Jufvrouw Duvivier niet uitgezonderd!
denise
(uitvallend).
Dat staat den Markies niet mooi. Jufvrouw Duvivier is een beste vrouw, gij, mijnheer en de Markies hebben haar zooveel te danken, en dan nu kwaad van haar zeggen en haar verlaten sinds zij in 't ongeluk is.... | |
[pagina 292]
| |
raymond
(getroffen).
Wat zegt gij, Denise, is zij in 't ongeluk, mijn goede pleegmoeder?
denise.
Ik vrees van ja! het gaat haar en de haren lang niet goed; die Mijnheer Charles is den verkeerden weg opgegaan en heeft de heele zaak in de war gestuurd. Het huwelijk van Jufvrouw Sophie is afgeraakt en Jufvrouw Duvivier sukkelt.
raymond
(smartelijk).
En in zoo'n tijd zou de Markies mij verbieden naar haar om te zien! Waarom mij dat niet eerder gezegd, Denise?
denise.
La Broche had het mij al gezegd dat de Markies niets meer van de familie wilde weten, nadat er zoo'n standje geweest is met die knechts, en men de zaal in den steek heeft gelaten. Ik meende, om de waarheid te zeggen, dat u, Mijnheer de Graaf, het met den Markies eens was, en ik dacht zoo bij mij zelve, dan zal ik er van tijd tot tijd maar eens gaan om de vriendschap aan te houden, want zonder hen was mijn arm lief kind - excuseer mij, Mijnheer! - stellig door dat gemeene volk vermoord of in de Seine geworpen, en de menschen waren zoo lief voor mij toen ik er dien eersten keer kwam om uwe kleertjes te zien die ze zoo graag houden wilden. Nu dan! om u niet te lang op te houden, als ik Zondags mijn vrijen dag heb om naar Parijs te gaan, wip ik er altijd eens even aan, en nu den laatsten keer lag de weduwe te bed, en zag Jufvrouw Sophie er miserabel verdrietig uit, en ze wou niet zeggen wat het was, maar ik zag het haar wel aan dat het niet het meeste was om 't afspringen van haar huwelijk; ze vroeg niet eens naar u, en toen ik zei dat ik er u van spreken zou, moest ik haar op hand en tand belooven dat niet te doen. Ze wou niet door u beklaagd zijn, zei ze, en ze zou ook geen diensten van u of uw vader aannemen. Dat vond ik nu wel wat onverstandig; men moet zoo grootsch niet zijn als men in de neerlaag is; maar ik kon er toch wel een beetje inkomen dat ze gekrenkt was, en ik zweeg dus; maar nu is 't me zoo ontvallen, en nu Mijnheer de Graaf het weet...
raymond.
Zal ik zien wat er van mijn kant aan te doen is. De Mar- | |
[pagina 293]
| |
kies mag die menschen niet in den nood laten, al is hij nòg zoo boos op hen.
denise
(in haar zak tastend).
Gunst! daar valt het mij in, dat ik juist een briefje voor u aangenomen heb, dat u mogelijk wel iets mededeelt omtrent de Duviviers... want het komt van hun buurman Mijnheer Gervaux... (Zij geeft Raymond het briefje) .
raymond
(het aannemend).
Hoe weet gij dat?
denise.
Het werd door een jongetje gebragt, zoo wat een jong maatje of een leerling, die mij zeide dat hij van den Heer Gervaux kwam en of ik het u zelf in handen zou geven, want dat er al eens meer een brief van hem aan u niet teregt was gekomen. Dat doet die Germain, Mijnheer! dat's een valschaard, die ons allemaal trekken speelt, en als het jongetje niet naar mij had gevraagd, ik niet toevallig bij den portier had staan praten, dan... (Raymond die niet naar haar geluisterd, maar het briefje gelezen heeft, verbleekt, doet een smartelijken uitroep, en zegt onder tranen) Denise! Denise! Ik moet weg! terstond naar hen toe, gij moet mij helpen!
denise.
Goede Hemel, Mijnheer de Graaf, wat is er gebeurd, wat ziet gij bleek; waarin kan ik u helpen?
raymond.
Mijnheer Gervaux berigt mij dat moeder Duvivier stervende is, en naar mij verlangt, om mij roept! Gij begrijpt zelve wel, Denise, dat ik nu naar Parijs moet, naar hen toe, en dat ik dit doen moet buiten den Markies om, die 't mij zeker niet zou toestaan, vooral niet, daar hij er zoo aan hecht, dat ik met hem naar dat diner zal gaan. (Voor zich zelf) 't Is een wenk van de Voorzienigheid, die aan mijn strijd een eind maakt en mijn lot beslist. (Tot Denise) Luister, goede Denise! ga zoo gauw als gij maar loopen kunt naar den stal, zeg aan Firmin dat hij mijn cabriolet inspant, en mij wacht aan den ingang van het park; zorg dat niemand hier in huis iets van die boodschap merkt, ik moet weg zijn eer mijn vader en de Freule er van hooren, anders houden ze me terug. Zorg vooral dat niet Germain...
| |
[pagina 294]
| |
denise.
Ik weet er alles van, Mijnheer, u moet daar heen gaan, dat zeg ik ook. Firmin is een trouwe jongen; u kunt staat op hem maken.
raymond.
Ik volg u terstond, ik moet alleen een paar woorden aan mijn Vader schrijven, om mijn heengaan te verklaren. Ik wil niet wegsluipen als een gevangene, die ontsnapt. (Hij zet zich aan zijne schrijftafel. Terwijl hij met zijn billet bezig is wordt de deur van zijne kleedkamer open gedaan en vertoont Germain zich met een geborduurden rok in de eene en een gala degen in de andere hand. Raymond, die beweging gehoord heeft, keert zich om.)
raymond.
Waart gij daar! Wat doet gij hier?
germain
(met een onnoozel gezigt.)
Ik was bezig het gala-costuum van Mijnheer den Graaf klaar te leggen. Ik meende, dat Mijnheer mij geroepen had.
raymond
(voortschrijvend.)
Gij vergist u.
germain.
Mijnheer de Markies heeft mij gewaarschuwd, dat het hofcostuum verpligtend was voor het diner.... daarom haalde ik een en ander maar te voorschijn.... (Raymond antwoordt niet.) 't Is al zoo vroeg niet meer; wanneer belieft het Mijnheer zich te laten kleeden?
raymond
(die zijn billet toegevouwen en verzegeld heeft.)
Berg die glimmende waar maar op, ik zal mij niet kleeden van daag. Geef mij mijn mantel en mijn bonte muts, ik ga wandelen.
germain
(de schouders ophalend, gaat weer de kleedkamer binnen, komt met een mantel terug, dien hij Raymond omslaat, en geeft hem de muts, terwijl hij zegt:)
Mag ik Mijnheer den Graaf waarschuwen, dat hij zich voorneemt eene wandeling te doen, die hem duur zal te staan komen.
raymond.
Waar bemoeit gij u mee, ik ga heen omdat ik moet. Dit | |
[pagina 295]
| |
briefje zal mijn Vader duidelijk maken, waarom.... (hij wendt zich naar de deur.)
germain
(treedt hem in den weg.)
Mijnheer de Graaf zal zich niet verwijderen, zonder dat de Markies gewaarschuwd is. Ik heb op mij genomen te zorgen, dat u bij tijds gereed waart om naar Parijs te gaan!
raymond.
Ik zal er nog eerder zijn dan mijn Vader. Uit den weg, onbeschaamde spion! (Hij brengt Germain, die voor de deur stand houdt, met forsche hand een duw toe, dat deze tegen een boekenkast teregt komt, en loopt schielijk weg. Denise komt binnen.)
germain
(luid en driftig.)
Dat zul je me betalen, Graaf van de schaafbank!
denise.
Wat is hier aan de hand! Zoo'n brutale uitval tegen je meester!
germain.
Dat raakt jou niet, oude prij! ge zult er de gevolgen wel van zien, dat je den zoon opstookt tegen den vader.
denise
(heftig uitvallend.)
Dat mag jij doen, leelijke verklikkert, ik weet wat mijn pligt is, ik ben hier op 't Kasteel gewonnen en geboren, en ik heb niet van jou te hooren, wat me te doen staat, zoo'n lummel! Omdat hij geen liverij draagt meent hij een heer te zijn! een schoft ben je, niets anders, daàr is hier geen lakei, zoo gemeen als gij zelf. (Terwijl Denise tegen hem uitvaart, heeft Germain zich van de beide briefjes meester gemaakt en loopt er mee heen.)
denise.
Ja! ja! haast je maar! zie maar dat je bij den Markies komt, ik zal er ook zijn! | |
In de kleedkamer van den Markies.
de markies, la broche.
De Markies zit voor een toilet uit den tijd van Lodewijk XVI, een wijde poeijermantel omgeslagen. La Broche is bezig hem te kappen, onder eerbiedig stilzwijgen.
de markies
(in den spiegel kijkend.)
Er zal een tintje blanketsel noodig zijn, La Broche, mij dunkt | |
[pagina 296]
| |
ik zie wat bleek, men mag verdriet hebben zooveel men wil, maar de menschen moeten het ons niet kunnen aanzien.
la broche.
Ik zal er voor zorgen, Mijnheer. (Terwijl hij nog spreekt wordt de deur met geweld opengerukt, en Germain stormt binnen met de plompe onstuimigheid van een knecht die alarm wil maken. La Broche laat verschrikt den horstel vallen en blijft met de kam in de hand staan, Germain aanstarend met stomme verbazing.)
de markies
(die door een blik in den spiegel Germain gewaar wordt.)
Wat beteekent dat monsieur Germain, hier zoo onbehouwen binnen te vallen?
germain
(hijgend als iemand die buiten adem is en toch met luide schetterende stem.)
Mijnheer de Markies! het is mijne schuld niet, ik heb er niets tegen kunnen doen....
de markies
(opstaande en zijn kapkleed afwerpend).
Waartegen niet? Hoe stelt gij u zoo onbehoorlijk aan?
germain.
Ik ben er zoo van verschrikt, Mijnheer de Markies! De jonge Graaf is ontvlugt!
de markies
(wordt doodsbleek, doch spreekt met hoogheid en schijnbare kalmte.)
Ontvlugt! - zoo ver ik weet was de Graaf geen gevangene in mijn huis.
germain
(een toontje lager stemmend).
Mijnheer de Markies had mij bevolen mijn jongen meester te waarschuwen om zich tijdig te kleeden voor het diner.....
de markies.
Welnu!
germain.
Dat heb ik gedaan - maar de Graaf wilde niet naar mij hooren; hij verkoos zich niet te laten kleeden en hij zou niet naar dat diner gaan. En of ik al mijn best deed om hem voor oogen te houden, dat hij daarmee mijnheer zijn vader beleedigde - het baatte niet - hij riep uit dat dit hem niets kon schelen, dat hij op zijne eigene gelegenheid naar Parijs ging - naar de Duviviers - en dat hij er eer- | |
[pagina 297]
| |
der zijn zou dan de Markies. En toen ik mij verpligt achtte voor de deur te gaan staan om hem binnen te houden, gaf hij mij zulk een geweldigen stomp op de borst, dat ik zijwaarts tuimelde; toen is hij weggeloopen en ik kon niets meer doen dan Mijnheer den Markies waarschuwen!
denise
(die terwijl hij spreekt voor de open deur is blijven staan treedt nu binnen).
De Graaf heeft je alleen maar wat onzacht ter zijde geduwd, valschaard, en dat had je dubbel en dwars verdiend!
de markies
(zijne hevige ontroering bekampend, tot Denise).
Sinds wanneer snauwen de bedienden elkander af in mijn bijzijn?
denise
(ootmoedig).
Mijn goede meester, vergeef het mij, maar die Germain is een leugenaar; hij verschrikt u, hij stelt u de zaak veel erger voor dan zij is.
de markies
(versacht).
Wat is er dan eigenlijk, Denise?
denise.
Jufvrouw Duvivier ligt op sterven en heeft om Raymond (excuseer) om den Graaf geroepen, en een buurman heeft hem met een briefje gewaarschuwd; toen moest hij zich haasten om die stervende te troosten, maar hij zal daar niet langer blijven dan hoog noodig is; dat durf ik u verzekeren Mijnheer, hij zal in een ommezientje weerom zijn, misschien nog wel vóór het diner!
de markies
(met een bitteren lach).
Gij weet niet wat gij zegt, Denise, gij meent het goed, maar ik ken de beteekenis van dat heengaan! (Hij leunt met den arm tegen den hooggerugden stoel en laat het hoofd in de hand vallen) .
germain.
De Graaf kan nog niet ver zijn; zoo mijnheer het verlangt is hij nog wel in te halen.
de markies
(het hoofd opheffend).
Meent gij dat ik den Graaf de Mercoeur als een voortvlugtige zal laten vervolgen door een knecht. (Met toorn en minachting) . Uit mijne oogen gij!
(Germain treedt langzaam achteruit en is willens heen te gaan).
| |
[pagina 298]
| |
denise.
Geef eerst het briefje van den Graaf aan Mijnheer, gij moet het hebben, ik weet het.
germain
(die tot hiertoe op den achtergrond van het vertrek was gebleven, komt nu vooruit en met eene diepe buiging tegen den Markies):
Verschoon mij, Mijnheer, in de uiterste ontsteltenis heb ik vergeten. (Hij geeft hem het briefje van Raymond.)
denise
(zacht tegen La Broche.)
De fielt deed het met opzet.
de markies
(die het briefje geopend en gelezen heeft, wankelt op zijne voeten, grijpt krampachtig om zich heen en valt bewusteloos in de armen van La Broche, die hem opvangt. La Broche, met behulp van Denise, plaatst den Markies in den armstoel, neemt een flacon van het toilet en houdt die den Markies onder den neus; de Markies komt weêr bij en ziet als in verwarring om zich heen.)
la broche
(werpt zich aan zijne voeten, kust zijne handen en spreekt onder tranen):
Mijn goede meester, trek het u zoo niet aan, uw zoon zal weerkeeren, ik ben er zeker van.
de markies
(met een snik.)
Ik heb geen zoon meer! (La Broche heft zich op, diep getroffen. Denise en hij zien elkander aan met sprekende bezorgdheid. Germain, nog in de geopende deur, brengt de hand voor den mond om een glimlach te weerhouden.)
de markies
(rijst eensklaps op en met eene trillende stem waaraan hij vastheid poogt te geven, spreekt hij):
Zoo bijgeval de schrijnwerker Raymond zich mogt aanmelden, wordt hij niet toegelaten! Ik wil zijn naam niet meer hooren! Wie uwer dit verbod overtreedt krijgt op staanden voet zijn afscheid. (Germain verwijdert zich met een sarcastischen lach. La Broche en Denise blijven staan in de diepste verslagenheid.)
de markies
(tot La Broche.)
Maak wat haast met mij te kleeden. Ik kan den Hertog de Levis toch niet laten wachten! |
|